Читать книгу Antony van Leeuwenhoek, de ontdekker der infusorien, 1675-1875 - P. J. Haaxman - Страница 3

Оглавление

ANTONY VAN LEEUWENHOEK.

DE ONTDEKKER DER INFUSORIËN

1675–1875.

DOOR

P. J. HAAXMAN,

APOTHEKER TE ROTTERDAM.

MET PORTRET, FACSIMILE EN AFBEELDINGEN.

LEIDEN,

S. C. VAN DOESBURGH.

1875.

[III]

[Inhoud]

VOORBERICHT.

Inhoudsopgave

Op den 24sten September van het jaar 1874, bij gelegenheid der 47ste Vergadering van Duitsche natuuronderzoekers en artsen te Gratz ving Dr. Ferdinand Cohn, Hoogleeraar aan de Universiteit te Breslau zijn redevoering „Over de onzichtbare vijanden in de lucht” aan met de volgende woorden:

„Wanneer in het volgend jaar de Vereeniging van Duitsche natuuronderzoekers weder in Gratz bijeenkomt, zal het juist tweehonderd jaren geleden zijn, dat het door vergrootglazen gescherpt oog van Antony van Leeuwenhoek voor het eerst de aanschouwing van een wereld vergund werd, die niet alleen de aarde en het water, maar het geheele luchtruim met een onzichtbaar leven vervult.”

Toen het nu uit eene correspondentie van Prof. Cohn met een mijner vrienden, over den juisten datum waarop Leeuwenhoek deze groote ontdekking gedaan had, gebleken was, dat de herinnering aan de ontdekking der infusoriën van onzen beroemden landgenoot in een wetenschappelijken kring in Duitschland feestelijk zou herdacht worden, vond een der leden van de „Nederlandsche Dierkundige vereeniging” zich daardoor opgewekt, in de Vergadering van den 21sten Juni 1874 te Middelburg gehouden, op dit voornemen de aandacht te vestigen en werd naar aanleiding daarvan door hem de vraag gedaan, of Nederland daarbij mocht stilzitten en of ook bij ons deze Nederlandsche [IV]ontdekking niet gevierd behoorde te worden. Dit denkbeeld, al dadelijk toegejuicht, gaf aanleiding, dat in de volgende najaarsvergadering te Amsterdam gehouden, een voorstel met betrekking tot deze feestviering werd aangenomen en niet lang daarna eene uitnoodiging van wege het bestuur der Dierkundige Vereeniging, aan de verschillende geleerde Genootschappen in Nederland werd gericht, om tot verwezenlijking van dit plan mede te werken.

Deze uitnoodiging werd met sympathie ontvangen, en later afgevaardigden tot eene Vergadering te Amsterdam bijeengeroepen, alwaar dit plan tot eene feestelijke herdenking dezer groote ontdekking op den 8sten September 1875 vastgesteld en eene commissie tot regeling dezer feestviering benoemd werd.

Het was met het oog op dezen aanstaanden herinneringsdag aan de belangrijke ontdekking van Leeuwenhoek gewijd, dat het vroeger reeds bij mij gerezen voornemen, om een nieuwe uitgave van mijne „Levensbeschrijving van Antony van Leeuwenhoek”, die in het jaar 1871 in het Nederlandsch Tijdschrift voor geneeskunde was opgenomen, te bewerken en uittegeven, tot uitvoering kwam.

Het portret van Leeuwenhoek is gecopieerd naar het schoone en geloof ik eenige, in olieverf geschilderde, toebehoorende aan den WelEd. ZGel. Heer Dr. C.H.W. van Kaathoven te Leiden, die daartoe, met zijne bekende welwillendheid zijn toestemming gegeven heeft.

De gedenkpenning, afgebeeld in het bekende werk van Mr. Gerard van Loon „de Nederlandsche Historiepenningen,” is met de meeste getrouwheid daarnaar vervaardigd. Beide deze afbeeldingen zullen voorzeker den vereerders van Leeuwenhoek niet onwelkom zijn.

Nog enkele aanteekeningen, die ik aangaande Leeuwenhoek, sedert de eerste uitgave, in de gelegenheid was te verzamelen, zijn hier ingevoegd, waaronder vooral belangrijk zijn, de weinig bekende, mij eerst onlangs onder de aandacht gekomen bijzonderheden, omtrent Johan Ham van Arnhem, in de brieven van Leeuwenhoek vermeld als de ontdekker der spermatozoïden, in het jaar 1862 medegedeeld door Prof. H.I. Halbertsma, in de „Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Akademie van wetenschappen, Afdeeling Natuurkunde.”

Ten slotte acht ik het niet onnoodig melding te maken van een verschil dat er bestaat omtrent de maand van het jaar 1675, waarin [V]Leeuwenhoek de infusoriën in regen- en andere wateren heeft waargenomen en welk verschil Prof. Cohn aanleiding gaf, na mijne levensbeschrijving van Leeuwenhoek gelezen te hebben, nadere opheldering daaromtrent te vragen.

In Duitschland namelijk heeft men, op gezag van Prof. C.G. Ehrenberg te Berlijn, deze datum in April gesteld, en in navolging van dezen geleerde hebben alle schrijvers, die over dit onderwerp gehandeld hebben, deze tijdsbepaling van de ontdekking der infusoriën door Leeuwenhoek overgenomen.

Genoemde geleerde had namelijk in zijn brochure „die Infusionsthierchen als vollendete Organismen”, 1838 p. 528 geschreven, dat Leeuwenhoek de „Entdeckung der Belebung des Wassers durch mikroskopische Aufgussthierchen” in April 1675 gemaakt had, terwijl die in 1677 door de Royal Society te Londen is medegedeeld geworden.

Toen ik nu onlangs de eer had, op verzoek van Prof. Ehrenberg, een exemplaar van mijne brochure over Leeuwenhoek aan hem toe te zenden en hij mij later een afdruk toegezonden had van het „Sitzungs-Bericht der Gesellschaft naturforschende Freunde zu Berlin, März 1875,” las ik daarin op pag. 53 het volgende:

„Herr Ehrenberg erinnerte daran, dass Leeuwenhoek seine folgenreiche Entdeckung der Belebung des Wassers durch mikroskopische Aufgussthierchen im April 1675 gemacht und 1677 der Londoner Society of Sciences mitgetheilt habe, und das diese von ihm selbst später noch vielfach erweiterte Entdeckung in diesem Jahre ihre 200 jährige Weihe erhalte, so dass die Aprilsitzung dieser Gesellschaft geeignet sei, dies speciell auszusprechen.”

Ik was toen dadelijk er op bedacht de aandacht van Prof. Ehrenberg te vestigen op eene dwaling waarin hij verkeerde, namelijk, dat de maand van het jaar 1675 waarin Leeuwenhoek de diertjes in regenwater enz. waarnam, niet de door hem genoemde, maar „half September” was; en dat deze naar mijne meening juistere tijdsbepaling volgde uit de bewoordingen, vervat in een eigenhandigen brief van Leeuwenhoek aan Constantijn Huygens d.d. 7 November 1676, berustende in de verzameling manuscripten der Leidsche Hoogeschool, van welken brief benevens van alle door Leeuwenhoek aan andere geleerden geschreven en in die verzameling voorkomende, ik door de [VI]zorg van Dr. du Rieu, conservator der manuscripten aan genoemde Akademie, afschriften mocht bekomen. Daar nu deze brief niet gevonden wordt, noch in de Latijnsche, noch in de Hollandsche verzameling van de brieven van Leeuwenhoek in 5 deelen in 4o. welke met den 28sten brief aanvangt, en wel van 1679, en deze brief aan Constantijn Huygens van 7 November 1676 gedateerd is, zoo kon Prof. Ehrenberg daarvan geen kennis dragen en berustte zijne opvatting, als zou deze ontdekking in April 1675 zijn gedaan, op eene onnauwkeurigheid of onduidelijkheid in den text van de Philos. Transactions Vol. X p. 821, waaruit Ehrenberg genoemden datum van April zou kunnen ontleend hebben.

Eenigen tijd daarna ontving ik een schrijven van Prof. Ehrenberg, in antwoord op mijn brief, waarin hij mij berichtte, dat hij door mijne mededeeling in eene voor hem nog niet te verklaren tegenstrijdigheid met het geprojecteerde Jubilé van Leeuwenhoek geraakt was; dat hij op zijn hoogen leeftijd en om de moeilijkheid aan de nasporing der oorspronkelijke bronnen verbonden bezwaarlijk dit verschil kon oplossen, waarom hij mij verzocht dit onderzoek voor hem te willen bewerkstelligen.

Ik heb aan dit verlangen van den grijzen geleerde volgaarne voldaan en hem medegedeeld, dat de door hem genoemden datum van April 1675 op eene, voor hem echter begrijpelijke, dwaling berustte, doordien hij, niet bekend zijnde met den brief aan Huygens, het verband niet kon opmerken, dat er bestond, tusschen dezen brief en de mededeeling in de Phil. Transactions van 25 Maart 1677, waaruit Prof. Ehrenberg zijn datum ontleend had.

Deze brief van Leeuwenhoek aan de Royal Society, gedateerd 9 October 1676 begint aldus:

„In the year 1675 I discover’d living creatures in Rain water,” enz. en daarop volgen dan, als vervolg op den inhoud van dezen brief van 1676, eenige observaties, gedaan den 26, 30 en 31 Mei en 9 Juni, doch het jaartal staat er niet bij vermeld. Wanneer men nu de oorspronkelijke brief van Leeuwenhoek aan C. Huygens van 7 Nov. 1676 daarmede in verband brengt, dan wordt het duidelijk dat, òf in de Phil. Transact. het jaartal 1676 verzuimd is te drukken achter de datums van Mei en van 9 Juni, òf dat Leeuwenhoek die verzuimd heeft te schrijven, want de inhoud van dezen brief aan [VII]Huygens van 9 Juni, komt geheel overeen met dien in de Phil. Transact. van 9 Juni, behalve dat bij den laatsten geen jaartal vermeld wordt.

Genoemde brief aan Huygens begint aldus:

„Omtrent half September 1675 ontdekte ik in regenwater, dat eenige weinige dagen in den zon gestaan had, kleine diertjes” enz. en hij vervolgt, na de beschrijving der verschillende door hem waargenomen soorten aldus:

„Den 9 Juni 1676 heb ik in een porceleinen schotel het water zoo zuiver gevangen als mij doenlijk was en in een schoon rein glas gedaan.…. en na verloop van 24 uren daarin levende schepselen gezien”, terwijl in de Phil. Transact Vol X p. 823 staat: „June 9th.” (zonder Jaartal) „having received, early in the morning, some Rain water in a dish as before and poured it in to a very clean wine glass, and exposed it in to the air” enz.; en iets verder leest men in den brief aan Huygens „Op mijn plaats in de open lucht staat een put die omtrent 15 voet diep is”.…. „dit water is des zomers zoo koud, dat men er de hand niet lang in kan houden”.…. „In dit water heb ik een groote menigte zeer kleine dierkens ontdekt” enz. En in de Phil. Transactions p. 826 leest men: „In the open Court of my House I have a well, which is about 15 foot deep”.…. „This water is in Summertime so cold, that you cannot possibly endure your hand in it”.…… „Not thinking at all to meet with any living creatures in it, looking upon it in September of the last year” (dus 1675), „I discover’d in it a great number of living animals” enz.

Nu is het duidelijk, dat, als Leeuwenhoek aan Huygens schrijft, dat hij „half September 1675” die diertjes ontdekte en hij het vervolg van dit onderzoek op den 9 Juni 1676 mededeelt, de datum van die ontdekking onmogelijk April 1675 kan geweest zijn, maar dat in Leeuwenhoek’s brief in de Phil. Transactions, bij de vermelding van zijne Observaties in Mei en vervolgens, het jaartal 1676 verzuimd is te plaatsen. Hierdoor, schreef ik aan Prof. Ehrenberg, is het duidelijk, dat de verwarring, door dit verzuim in de Phil. Transact. ontstaan is en zijne opvatting, als zoude de vermelde datums van Mei, Juni enz. op het jaar 1675 en niet op 1676 waarin de brief van Leeuwenhoek geschreven is, slaan, verklaarbaar is. [VIII]

Ik meende deze wederlegging van een schrijver van zoo groote autoriteit als Prof. Ehrenberg, eenigszins uitvoerig te moeten behandelen, ten einde eene dwaling voor goed uittemaken, waarin opvolgende schrijvers, op het voetspoor van dezen geleerde, geraakt waren; deze uitweiding hier ter plaatse moge daarom verschooning vinden.

Overigens hoop ik dat, nu mijne Levensbeschrijving van Leeuwenhoek in anderen en beteren vorm, in een wijderen kring zal worden verspreid, op een gunstig onthaal en een welwillend oordeel.

Rotterdam, Augustus 1875.

P.J. HAAXMAN. [1]

Antony van Leeuwenhoek, de ontdekker der infusorien, 1675-1875

Подняться наверх