Читать книгу Kaukasische vertellingen - Лев Толстой, Tolstoy Leo, Leo Tolstoy - Страница 9
EENE OVERVALLING
VIII
ОглавлениеDe gids wees een doorwaadbare plaats, en de voorhoede der ruiterij passeerde de rivier, spoedig gevolgd door den generaal en zijn staf. Het water sloeg de paarden tegen de borst, en stortte zich met buitengewoon geweld tusschen de witte steenen door, die hier en daar uit het watervlak omhoog staken; tusschen de beenen der paarden vormde het een dwarrelende schuimende kolk. De paarden aarzelden bij het ruischen van het water, hieven den kop op en spitsten de ooren; langzaam en voorzichtig stapten zij over den ongelijken bodem tegen den stroom in. De ruiters beurden hun beenen en hun wapens in de hoogte. De infanteristen letterlijk tot op het hemd toe uitgekleed, hielden hun kleederen aan de punt van het geweer in de hoogte; bij troepen van twintig grepen ze elkaar bij de hand en trachtten zij tegen de strooming in te gaan; de inspanning stond hun op het gelaat te lezen. De artilleristen joegen, met luid geschreeuw, hun paarden in vollen draf de rivier in. De kanonnen en de groene kruitwagens, waar het water af en toe overheen spatte, ratelden over den steenachtigen bodem. Maar de moedige Kozakkenpaardjes trokken wakker aan de strengen, kliefden den schuimenden vloed en klommen met druipende manen en staart, op den anderen oever.
Toen de overtocht volbracht was, drukte het gelaat van den generaal plotseling een zeker ernstig nadenken uit. Hij liet zijn paard zwenken, en, door de cavalerie gevolgd, draafde hij dwars over een door het bosch begrensde weide heen, die zich voor ons uitstrekte. Bereden Kozakkenpatrouilles zwermden langs den woudzoom.
Tusschen de boomen dook een man te voet in een tscherkeska en met een muts van schapenvel op, toen nog een, daarop nog een… Een der officieren zeide:
– Het zijn de Tartaren.
Daar werd ook een rookwolkje zichtbaar achter een boom… Een geweerschot, nog een… Ons sneller schieten overstemde het vijandelijke vuur. Slechts van tijd tot tijd bemerken wij aan het gefluit van een kogel, over ons hoofd, een geluid als het gegons van eene bij, dat niet alle schoten van ons komen. Daar rukken de infanteristen in den looppas en de kanonnen in vollen draf aan naar de vuurlinie. Men hoort het dreunend kanongedonder, den metaalklank van de voortvliegende kartets, het gesis der houwitsers, het knetteren der geweren. De cavalerie, de infanterie en de artillerie duiken van alle kanten op de uitgestrekte weide op.
De rookwolkjes der kanonnen, der houwitsers en der geweren vloeien samen en worden één met het door dauw bedekte groen en den nevel. Kolonel Chassanoff galoppeert naar den generaal en doet zijn paard in vollen gang met een ruk stilhouden.
– Excellentie, zegt hij en brengt de hand aan de muts, beveelt u dat de cavalerie een charge zal doen? Er zijn veldteekens10 opgestoken.
En met zijn karwats wees hij naar de Tartaarsche ruiters, die voorafgegaan werden door twee mannen, welke, op witte paarden gezeten, roode en blauwe lappen aan de lansen droegen.
– Ga met God, Ivan Michaïlovitsch, zegt de generaal. De kolonel laat zijn paard zwenken, trekt zijn sabel en roept: – Hoera!
– Hoera! hoera! hoera! klinkt het uit de gelederen, en de cavalerie stormt hem na.
Allen zien vol belangstelling toe; daar is een veldteeken, nog een, nog een…
Zonder de charge af te wachten, verdwijnt de vijand in het bosch en opent vandaar een goed onderhouden geweervuur. De kogels vallen steeds dichter.
– Een charmant gezicht! zegt de generaal, terwijl hij zijn dunbeenigen volbloed op Engelsche wijze op en neer laat huppelen.
– Charmant! antwoordt de majoor, de „r” latende rollen, geeft zijn paard een slag met de karwats, en rijdt naar den generaal. „Men zou voor zijn plezier oorlog voeren in zulk een mooi land,” zegt hij.
– En vooral in zulk aangenaam gezelschap, voegt de generaal er met een vriendelijk lachje bij.
De majoor boog.
Op dit oogenblik vliegt met een snel, hatelijk sissen een kogel voorbij en slaat ergens in. Achter mij hoor ik het gekerm van een gekwetste. Dit gekerm doet mij zoo vreemd aan, dat het geheele militaire schouwspel in eens al zijne bekoorlijkheid voor mij verliest; behalve ik schijnt niemand dat echter te merken: de majoor lacht luidkeels, een ander officier begint rustig een afgebroken zin opnieuw. De generaal kijkt een anderen kant uit, en zegt, met het kalmste glimlachje van de wereld, eenige woorden in het Fransch.
– Beveelt gij dat wij hun vuur beantwoorden? vraagt de chef der artillerie, terwijl hij in galop nadert.
– Ja, maak ze maar eens bang, zegt de generaal en steekt nonchalant eene sigaar op.
De batterij stelt zich in positie en het vuur begint. De grond dreunt van den donder van het geschut. Onafgebroken bliksemt het vuur en de rook wordt zoo dik, dat men nauwelijks de manschappen ziet, die de stukken bedienen.
Het dorp wordt gebombardeerd. Kolonel Chassanoff komt weer aanrijden, en op bevel van den generaal, rent hij naar het dorp. Het krijgsgeschreeuw klinkt opnieuw, en de cavalerie verdwijnt onder de wolken van stof, die zij opjaagt.
Het schouwspel was werkelijk grootsch. Voor mij echter, die er geen deel aan had genomen en weinig vertrouwd was met oorlogszaken, was er iets dat den algemeenen indruk bedierf: de indruk dat al die bewegingen, van al die drukte en dat geschreeuw, eigenlijk nutteloos waren. Onwillekeurig kwam de vergelijking mij voor den geest van een man, die uit alle macht met zijn bijl de lucht klieft.
10
Deze veldteekens hebben bij de bergbewoners bijna de beteekenis van vaandels, met dit onderscheid dat iedere „djighite” zijn eigen teeken kan maken en voeren.