Читать книгу De afsluiting en droogmaking der Zuiderzee - A. A. Beekman - Страница 3

VOORWOORD.

Оглавление

Inhoudsopgave

In den eersten jaargang van den „Praktischen Volks-Almanak”, een jaarboekje ter verspreiding van kennis der „Toegepaste Wetenschappen”, uitgegeven te Haarlem bij A. C. Kruseman, en verschenen 1 Januari 1854, komt als titelplaat voor „Haarlemmermeer”.

Dit volgens onze begrippen vrij ouderwetsche prentje is verdeeld in 3 afdeelingen: de bovenste stelt voor een gevecht te water tijdens het beleg van de stad Haarlem in 1573; in het verschiet ziet men het ommuurde Haarlem liggen. Het tweede prentje geeft ons den toestand in 1850, een rustige ringvaart met eenige schepen, en het stoomgemaal de Lynden, bij de uitmonding van het Spaarne, dat met de beide andere, voor dien tijd zeer machtige machines de Leeghwater en de Cruquius, aangevangen is het water uit de „Meer” te pompen, tot afvoer door de Ringvaart, en verder naar zee langs Spaarndam, Halfweg en den Katwijkschen Rijn.

Het onderste prentje bevat een toekomstbeeld; het stelt voor vruchtbare landerijen met boerenwoningen, een kerkje, melkvee in de weiden en gemaaide hooilanden; onder dit prentje staat bij wijze van open vraag het onbekende jaartal 18...

Een bijschrift „bij de Titelplaat” bevat het volgende hoogst merkwaardige slotstuk:

„En zoo is dan dit werk gelukkig ten einde gebragt; 18100 bunders land zijn voor den landbouw gewonnen, en reeds gedeeltelijk tot hooge prijzen in handen van bijzondere personen geraakt. Thans heeft het werk der ontginning eenen aanvang genomen en wordt dit met ijver doorgezet, en nu mogen wij ook verwachten, dat onze oogen nog zullen aanschouwen, waarop velen de hoop reeds hadden opgegeven:—den bodem van het voormalige Haarlemmermeer veranderd in een groene vlakte, met vruchtbare bouwlanden en veerijke weiden, met woningen door geboomte omgeven, met wegen en kanalen, langs welke de voortbrengselen van dien aan de golven ontwoekerden grond naar elders vervoerd zullen worden.”

„Die gebeurtenis, de droogmaking en ontginning van het Haarlemmermeer, is een gewigtige gebeurtenis. Vermeerdering van de productie der eerste levensbehoeften, ziedaar eene der grootste, der dringendste eischen van onzen tijd, en aan dien eisch kan slechts worden voldaan door het scheppen, om zoo te zeggen, van nieuwen bouwgrond, en door de verhooging van het voortbrengingsvermogen van alle bebouwd wordende gronden, hetzij oude, hetzij nieuwe. Het eerste geschiedt door het droogmaken van tot dusver met water overdekte bodems; het tweede door de toepassing der regelen van den verbeterden landbouw; de ontginning van heidevelden en duingronden staat als het ware tusschen beide in.—Elke aanwinst van land, en met name zulk een groote aanwinst als van den Haarlemmermeer-polder, is dus eene gewigtige, een heugelijke gebeurtenis, waarvan de gezegende gevolgen niet zullen uitblijven, al vertoonen zij zich ook al niet terstond zoo duidelijk. Verblijden wij ons daarom, dat het groote werk ten einde is gebragt; maar wenschen wij tevens, dat het niet het laatste van dien aard moge blijven, maar dat de goede uitslag daarvan eene aansporing moge zijn tot meer dergelijke ondernemingen, die niet anders dan voordeelig kunnen werken op den welstand der natie.”

Die opmerkingen zijn zoo frisch, die woorden zijn zoo juist gekozen, dat zij even goed op het huidige oogenblik geschreven konden zijn. Hoe juist blijkt thans uit de opgedane ondervinding die blik in de toekomst geweest te zijn! Wanneer men bij deze woorden, maar vooral naar aanleiding van het derde prentje, de verwachte toekomst in 18.. een opmerking zou willen maken, dan zou het deze zijn: dat de verwachtingen te bescheiden waren, de boerenwoningen op die afbeelding zijn maar armzalige huisjes in vergelijking met de prachtige boerderijen, welke thans alom in de Meer te vinden zijn.

De droogmaking van de Haarlemmermeer heeft ook ongunstige tijden gekend; zelfs toen het werk reeds aan den gang was, lieten de ongeluksprofeten nog hun afkeurende stem hooren, des te luider naarmate er eenige tegenvallers onder het werk kwamen. Later zijn bij de uitgifte fouten begaan; zoowel door de uitgifte der gronden op een oogenblik, dat deze nog niet voldoende afgewerkt waren, als door een verkoop van de meer dan 18000 hectaren te spoedig na elkaar aan de meestbiedenden; de verkoop werd zelfs voortgezet toen er bijna geen gegadigden meer waren.

Hoe nietig en hoe onjuist gelijken ons nu de argumenten der tegenstanders; zeker er waren bezwaren tegen de droogmaking in te brengen; voor die bezwaren is echter een uitweg gevonden, en stellig zou niemand thans tot den ouden toestand willen terugkeeren, indien die droogmaking door eene tooverformule ongedaan gemaakt zou kunnen worden. En toch heeft het twee honderd jaren geduurd sedert Jan Adriaanszoon Leeghwater, ingenieur en molenmaker in de Rijp, in 1640 een eerste ernstig ontwerp tot droogmaking in het licht gaf; binnen drie jaar waren zijne plannen voor de derde maal herdrukt; over gebrek aan belangstelling kon hij dus niet klagen. Eerst in het jaar 1839 werd tot de uitvoering besloten, nadat hevige stormvloeden in 1836, die zoowel Leiden als Amsterdam ernstige schade hadden toegebracht, de minst belangrijke zijde van het vraagstuk aan den volke op gevoelige wijze duidelijk hadden gemaakt. Men vatte eerst den moed tot de onderneming, toen men de schade van den bestaanden toestand plotseling gewaar was geworden. De schitterende uitkomsten zouden pas worden erkend door een later geslacht, dat dan ook den twijfel om tot de uitvoering over te gaan niet meer heeft kunnen begrijpen.

Bij de Zuiderzeezaak begint het er hard naar te gelijken, dat de geschiedenis zich hier zal herhalen. Reeds jaren en jaren is op het groote belang van die afsluiting en drooglegging gewezen; het Nederlandsche volk is weder traag geweest in het verwerken van deze gedachte, in de aanvaarding van dit grootsche plan; men gevoelde niet de dringende noodzaak om als verdediging tegen de woedende baren onverwijld dit werk te ondernemen en bleef dus beschouwen, wikken en wegen ja erger nog: de groote menigte gaf zich nauwelijks de moeite dit plan ook maar een oogenblik met ernst te onderzoeken.

In de laatste jaren is in dit opzicht een kentering gekomen; aangezien ondernemende ministeries eenige malen een wetsontwerp tot gedeeltelijke afsluiting en drooglegging bij de Staten-Generaal indienden, kwam de zaak meer algemeen ter sprake, en gelukkig groeide het aantal voorstanders letterlijk bij den dag. Toch waren het weder noodtoestanden, welke het besef in het nut der onderneming in Nederland goed wakker schudden; de hooge vloeden in vele illustratiën afgebeeld, spraken meer tot het gemoed, ofschoon de voordeelen, door het scheppen van een nieuw gebied, zoo groot als eene provincie nog verre overtreffen de beëindiging van de nadeelige toestanden, welke ook thans aan den lijve werden gevoeld.

Ons tegenwoordig ministerie, dat door politieke vóór- en tegenstanders wordt geroemd om zijn energie, en doorzettingsvermogen in de hevige oorlogscrisis, waaronder ook Nederland gebukt gaat, heeft ook den moed gevonden opnieuw een ontwerp in te dienen tot afsluiting en gedeeltelijke drooglegging der Zuiderzee; gelukkig vooral ook dat het grootsche plan der afsluiting wederom opgenomen is.

Van de zijde der Zuiderzee-Vereeniging mag voor deze daad zeker wel een eeresaluut aan de Regeering worden gebracht.

De Zuiderzee-Vereeniging heeft reeds een groot aantal rapporten, boeken, verhandelingen enz. over de Zuiderzeequaestie en hare details uitgegeven; eene lijst van deze uitgaven is ook weder aan dit boekje toegevoegd. Naar aanleiding van de indiening van dit wetsontwerp heeft de Vereeniging het wenschelijk geoordeeld nog eens een beknopt overzicht te geven van het geheele plan tot afsluiting en gedeeltelijke drooglegging, en van den inhoud der omvangrijke bibliotheek harer eigen uitgaven; de heer dr. A. A. Beekman, de onvermoeide strijder voor de Zuiderzeezaak, heeft zich tot onze groote erkentelijkheid bereid verklaard een dergelijk, kort overzicht samen te stellen, dat wij hierbij als toelichting onzerzijds op het Wetsontwerp aan het publiek voor leggen. Dit boekje bevat dus op zich zelf niets nieuws; men vindt daarin terug feiten, gegevens en gedachten, die verspreid zijn over vele geschriften de Zuiderzeezaak betreffende; het is dus feitelijk eene verkorte opsomming van de hoofdzaken, in die uitgebreide bibliotheek van uitgaven der Zuiderzee-Vereeniging en van andere tijdschriften, in vele details uitgewerkt. Het motief voor het uitgeven van dit boekje is dus, dat het van groot nut kan zijn om voor de nog niet ingewijden in korte trekken een beeld te geven van het doel der afsluiting en drooglegging en van de werkwijze, en om diegenen, die verder studie van de zaak willen maken, te helpen tot het vinden van een weg in de uitgebreide litteratuur over dit onderwerp. Daarom is telkens bij de behandeling van belangrijke onderdeelen verwezen naar de boekwerken en artikels bepaaldelijk daaraan gewijd.

In den laatsten tijd zijn een aantal geschriften en artikels uitgekomen tot bestrijding van de plannen tot afsluiting der Zuiderzee; er zijn daaronder, welke nieuwe argumenten daartegen schijnen aan te voeren. Daar die artikelen allen berusten op onjuiste gegevens of onvolledige kennis van de werkelijke toestanden, hebben wij het nuttig geoordeeld ook eene nadere bespreking aan die laatste artikelen te wijden, welke Dr. Beekman op ons verzoek ook heeft willen te boek stellen; onder den titel van „Weerlegging van Bezwaren” is deze behandeling als tweede deel bij dezen bundel gevoegd.

Wij geven dus thans het woord aan dr. A. A. Beekman.

Amsterdam, 6 Januari 1917.

Het Dagelijksch Bestuur der Zuiderzee-Vereeniging:

Mr. G. Vissering, Voorzitter. Mr. H. Smeenge, Onder-Voorzitter. Dr. J. Kraus. L. Volker Azn. Jhr. Mr. P. van Foreest. Th. van Welderen Baron Rengers. Jhr. Mr. J. F. Backer, Penningmeester. Mr. C. J. Pekelharing, Secretaris, Nieuwendijk 121 Amsterdam.

De afsluiting en droogmaking der Zuiderzee

Подняться наверх