Читать книгу Mei-droom - Adama van Scheltema Carel Steven - Страница 3
TWEEDE TOONEEL
ОглавлениеVóór de laatste regels heeft de heuvel zich geopend en is MEI te voorschijn getreden. – Zestienjarig meisje in roomwitte travestie, kleine bloote voeten, een stafje omwonden met roze egelantier in de hand, een krans van dezelfde bloemen om het blonde hoofd. – Terwijl de man en de vrouw verwonderd oprijzen, knielt Mei voor hen op een knie. (Hier, gelijk verder, moet bij staande houding van man en vrouw nog ruim voldoende tooneelhoogte boven hen blijven, zonder dat daardoor de in het tooneelbeeld overheerschende verticale lijnen verzwakt worden.)
DE MAN en DE VROUW
hand in hand, zingend
Zoo draagt de dag wat ons in droomen
De zoele nacht heeft toegezegd –
Zoo zien wij Mei ter wereld komen,
Als wies hij uit onze' eigen echt!
Mei rijst op, terwijl de man en de vrouw, waar hij begint te spreken, op hunne beurt knielen.
MEI
rondwijzend met zijn stafje, zingend
Zie – uit de aarde
En uit den hemel
En uit uw harten
Ben ik geboren –
Door heel de aarde
En heel den hemel,
Door alle harten
Ben ik verkoren!
Waar ik de weide tooi,
Waar ik mijn bloemen strooi,
Maak ik de wereld mooi,
Maak ik de wereld blij,
Breng ik haar liefde bij –
Zie ik ben Mei!
Waar ik naar boven vaar
Volgt mij een vleugelpaar,
Wiekt heel een hemelschaar,
Maak ik den hemel blij,
Hemel en aarde vrij –
Zie ik ben Mei!
Waar ik u bloemen breng,
Waar ik uw harten meng,
Waar ik uw tranen pleng,
Smelt ik u zij aan zij,
Is u mijn ziel nabij –
Zie ik ben Mei!
DE MAN, DE VROUW, MEI
staande te zamen, zingend
Hoor de winden henensnellen
Om het ieder te vertellen,
Dat de meidag (wereld) is ontwaakt –
Wei en wilgen wiegt de hoofden
Alsof zij het nauw geloofden,
Dat hun sluiers zijn geslaakt!
Zie zijn (mijn) adem doet van allen
Dauw en tranen nedervallen,
Blaast van ieder hart den druk –
Zie hoe menschen vleugels krijgen
Om als vogels op te stijgen
In een hemel van geluk!
Parelend van dauw en tranen
Treedt de aard in nieuwe banen,
En haar liefelijk gezicht
Laait in stralend nieuwen luister –
Zwaait van 't grondelooze duister
Aan het grondelooze licht!
Mei loopt zachtjes heen, zich op een lichten ondergrond van de naruischende muziek bewegend en van links naar rechts gaande, – hij raakt met zijn stafje de bloemen en plukt er de kinders uit. – De man en de vrouw, naast elkander staande, zien hem hand in hand na.
DE MAN
om zich heen luisterend
Hoor het, hoor het kwinkeleeren
Uit de bloemgeworden wei!
Al wat leeft wil jubileeren
Om den kleinen blijden Mei.
Waar hij glimlacht in den ronde
Opent zich een nieuwe knop,
Waar zijn bloote voetjes stonden
Stijgt een bevend liedje op.
Volgen wij ons kind en koning,
Lichten in zijn lichtend spoor,
Gasten in zijn wijde woning,
Stemmen in zijn zingend koor!
Hij wil den heuvel afgaan, doch de vrouw legt haar linkerhand op zijn schouder en houdt met de andere zijn arm terug.
DE VROUW
Blijf –! o blijf van hier hem kijken –!
Daal niet in dien lichten tuin –
Alle lieve dingen lijken
Liever van ons droomend duin.
Over zijn schouder gebogen, in overigens dezelfde houding Mei naziende, die de kinders wekt.
Hoe dat witte anemoontje
Voor zijn adem openbloeit –!
't Is of ieder geurend kroontje
Tot een levend kindje groeit!
Zij zinken beiden droomerig tot een liggende houding neer, waarbij zij met den rug op hun rechterarm blijven leunen.
En het is – alsof ons eigen
Hart verdwijnt in zonneschijn –
Of wij zelve nederzijgen –
En wij zelve bloemen zijn.