Читать книгу Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart - Agatha Deken - Страница 28

MEJUFFROUW ZUZANNA HOFLAND AAN DEN HEER ABRAHAM BLANKAART.

Оглавление

Myn Heer!

De Apostel zegt: "dat wy allen ommegang met Zondaren niet kunnen vermyden, want dan zouwen wy buiten de Waereld gaan moeten." En schoon ik my zo kan vinden in de woorden van dien Heiligen sukkelaar, zo als Broeder Benjamin Koning David wel eens noemt; zo kan vinden, zeg ik, in de woorden daar hy zegt: "ik kome niet op den weg der Zondaren:" zo vind ik het nu in mynen weg noodzaaklyk, myne oogen naar het Afgodisch Vrankryk te slaan, ende my als te begeven onder hen, die het teken des Beestes aan hun voorhoofd dragen.

Je weet, myn Zusters man vondt het zo, om u tot eersten Voogd voor zyne Dochter te verkiezen, en hare Moeder maakte my mede-Voogdesse, bevelende, wil ik spreken, haar aan myne liefde en bescherming. Daar voor kreeg ik 's Jaars een matig stuivertje van honderd halve ryertjes; och ja! Dit was weinig genoeg; want het Meisje was weelderigjes opgevoet: ik moest, om haar, nog al meer omslag maken, dan ik zo in myn eigen gedoente gewoon ben; och ja! Maar, wat is 't? men doet veel uit liefde ende tot liefde. Had ik maar vruchten mogen zien, dan zou ik my alles nog kunnen troosten. Doch al myne moeite, al myne zorg was te vergeefsch. De Meid heeft een Keistenen hart, geheel voor de Waereld; en zo lang ik zoo met dat lastig Zeeschip getobt en gewroet hebbe, ben ik zo van myn hart afgeweest. 't Is of de Zegen uit myn huis is. Ja, ik heb van haar kwaad humeur veel verdragen; maar ze is weg gevlugt.

Voorleden vrydag was ik by eene hele vrome Mevrouw ten eeten, met Broeder Benjamin en nog ettelyke vromen, om een goed woord te spreken. Ik beval aan myne meid, onze Bregt, op Saartje te passen. Wat gebeurt er? Ik kom 's avonds met den Broeder welletjes en vriendelykjes thuis, ga naar 't zaaltje, roep; kryg geen antwoord. Eindelyk door myn gang gaande, hoor ik iemand die roept: "Juffrouw, och Juffrouw! ik zit in de kelder." Ik doe de deur open, daar zat myn meid in den donker opgesloten, en was zo ontstelt, dat zy my pasjes kon zeggen, dat die ondeugende Sara haar in de kelder gesloten hadt, en zelf de deur was uitgegaan. De meid was zo bezet van den drank, dat ik wel denken kan, dat zy haar die heeft ingeperst, en toen in de kelder gebragt, op dat Bregtje haar niet in hare snode vlugt zoude beletten.

Nu is zy in een godloos huis, daar gedanst en gespeelt wordt, daar de Juffrouwen een el hoog gekapt gaan, en met alle vromen den spot dryven. Ik zou haar wel laten weer halen; maar ik dank den Here, dat zy maar weg is. Nu zal ik weer rust en stilte in myn hutje hebben, en myn eigen wegje gaan. Maar jy moet haar straffen, dat is jou pligt. Ik eisch het volle geld tot zy trouwt, of vyfentwintig jaar is; zy is uit 'er zelf weggegaan: nou, dat spreekt van zelf. Ik geef u aan u zelf, en haar den Duivel over, wiens lievrei zy al aan heeft. Ik sny haar af. Zy zal geen duit van myn goedje hebben. Nou, 't geld wagt ik op den vervaldag. Hoe heuchelyk zou het zyn, indien gy ook in onzen Wyngaart arbeidde; maar uwe vervreemding van het goede laat my niet toe u anders te noemen dan

Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart

Подняться наверх