Читать книгу Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart - Agatha Deken - Страница 21
MEJUFFROUW SARA BURGERHART AAN DEN HEER ABRAHAM BLANKAART.
ОглавлениеGe-eerde Heer, zeer waarde Voogd!
De steen is geworpen: ik ben 't ontvlugt, en acht het pligtmatig u alles te melden. Gister namiddag ben ik hier in myn nieuw Logement gearriveert: Ik zal alles vertellen.
Ik twyffel dikwyls, of Tante my deeze laatste weken niet zo geplaagt heeft, om my deezen stap te eerder te doen doen. Het volgende deedt my nog te eerder tot een besluit komen. Ik ontmoette in een Fransche winkel, daar ik een paar handschoenen kogt, eene myner School- vriendinnetjes, zekere Letje de Brunier. Het lieve meisjes Vader was de Heer Phillips de Brunier, geen ongeacht Commissionaris[1] op Duitschland en Italien: Ik leg haren brief aan my, ook die der Weduwe, daar zy by logeert, hier in; op dat gy zoudt weten al wat er my van bekent is. Nu de Vertelling.
Gister middag ging Tante uit eeten. Ik kleedde my aan, stak wat linnen by my, ook myne juweelen, die ik van u gekregen heb, voor gy naar Frankryk ging, doch die ik nooit heb aangehad, met een weinig gelds, (want zy geeft my niets,—geen duit.) Bregt hadt de stoutheid om my te vragen: "waar ga jy heen?"—"Dat raakt jou niet."—"Dan zel je ook in huis blyven."—"Heb jy 't hart, en belet my dat eens." Ik kan wel boos worden, maar niet kyven; en ziende dat Bregt haar talent te werk stelde, bedagt ik my: "Bregt, zei ik, heeft Tante je die ordres gegeven, dan moet ik haar de reden vragen, als zy t'huis komt; wat zullen wy eeten?"—"Kliekjes", zei zy. "Goed, ik heb honger; maar wy zullen Tantes gezondheid eens drinken; toe meid, haal eens een fles wyn, jy hebt zeker den sleutel."—"Ik doe niet, juffrouw Saartje: (nu ik van putten[2] sprak, kreeg ik aanstonds deezen tytel!) "Jy jokt, Bregt; als Tante er van spreekt, zal ik haar den wyn betalen."—"Je Tante heeft altoos zelf den sleutel; maar als Juffrouw my niet beklappen zou, ik kan er toch wel by."—"Ik je beklappen! wel, dan moest ik wel gek zyn; kryg maar, toe, schielyk." Zy ging. Ik had al lang gemerkt, dat Zuster Bregtje aan de fep was; ik tastte haar des van de zwakke zyde aan. Doch, pasjes was zy in den Kelder, of ik, flink de deur in slot, en de grendels er op. Toen ging ik het huis uit, en haalde de huisdeur agter my toe. Hoe het verder met de Zuster gegaan is, weet ik niet.
Ik heb, op Tantes tafeltje, een kaartje laten leggen, om dat zy niet ongerust zyn zoude. Zy heeft my schrikkelyk geplaagt: mooglyk zal zy zich dit herinneren; en wat hoef ik haar te kwellen, nu ik uit haar magt ben: Is 't niet waar, myn Heer?
Wat verlang ik naar een Brief van u! De Muziek heb ik ontfangen. o Wat zyt gy een goed man! Kon ik u mondeling zeggen, hoe zeer ik u acht, en hoe gelukkig ik my reken van te zyn,