Читать книгу Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart - Agatha Deken - Страница 3
INLEIDING.
ОглавлениеVoor ELISABETH WOLFF-BEKKER (1738—1804) is in het buitenland zoo-nu-en -dan wel notitie genomen van onze litteraire kunst—gezwegen natuurlijk van de latinisten uit den renaissancetijd;—en LAROUSSE kent naast REMBRANDT tegenwoordig ook VONDEL—doch eigenlijk tellen we pas eenigszins mee in den vreemde na SARA BURGERHART, dat in het Fransch werd vertaald—waar de Schrijfster niets mee ingenomen was. Ze meende dat haar boek eigenlijk niet te vertalen was en alleen verstaanbaar voor Hollanders. En ze had daarin volkomen gelijk, ook naar het oordeel van BUSKEN HUET, die o.a. schreef:—"om die kunst te waardeeren moet men van de natie zijn."
Gaat er bij elke vertaling van een goed boek iets moois verloren, zeer stellig, meen ik, moet dit het geval zijn met de uitstekende werken van BETJE WOLFF. Ze zijn zoo door-en-door Hollandsch, als de Camera Obscura b.v., als heelveel van Multatuli, dat vreemdelingen er gewoonlijk onverschillig voor blijven, inzonderheid als niet de intrigue van den roman op zichzelf belangstelling wekt, als wederom bij BETJE.
Ik spreek hier alleen van BETJE WOLFF, echter zonder haar vriendin AAGJE DEKEN (1741-1804) tot bloot belangstellende te willen verkleinen. Er is over het al of niet samenwerken heelveel getwist; ikevenwel meen dat AAGJE veel meer is geweest dan toeschouwster, al laat ik die kwestie hier rusten en noem ik alleen BETJE'S naam.
Wie zich nu tot het lezen zet van Sara Burgerhart, moet zich tenminste eenigermate een voorstelling maken van den tijd waarin het boek werd geschreven (1782). Wij zijn te allen tijde een volk van theologen geweest, is er terecht gezegd, en dat zijn we gebleven; dat waren we vooral nog in BETJE'S dagen. Doch toen inzonderheid was het geloof verstelseld en verdogmatiseerd, het leven was verdord in den godsdienst, veruiterlijkt, en de nieuwe denkbeelden waren nog verward: 't was voor 't reveil, waarvan DA COSTA de dichter werd, en de Aufklaerung, wier profeet KINKER worden zou, schemerde nauwelijks. BILDERDIJK vervroegrijpte pas.
LOCKE (1632-1704) en de oudere DESCARTES vooral (1596-1650) hadden invloed gehad; BOILEAU (1630-1711) en VOLTAIRE (1694—1778) waren veel gelezen; ROUSSEAU (1712—1778) was aan 't woord: Nouvelle Heloise, Julie, Emile, Contrat Social behoorden tot de in zekere kringen populaire lectuur—en tot die kringen behoorde ELISABETH WOLFF. Er bestaat een portret van haar als jong meisje met POPE'S beroemd boek: Essay on Man in haar hand. Dat lierdicht verscheen in (1733).
FIELDING (1707—1754) beroemd door zijn Tom Jones en Richardson (1689—1761) waren vertaald… Ja, veel werd er vertaald; het was zelfs een bijzonderheid dat er een roman verscheen die niet was vertaald. Niet vertaalt liet BETJE dan ook op het titelblad drukken. De VAN KWASTAMA'S en dergelijken—en hun aantal was talrijk—lazen nooit Hollandsch; dat achtten ze als wijlen BARLAEUS een boerentaal, ongeschikt voor fijnere geesten.
Ik noemde zooeven RICHARDSON den schepper van den modernen Engelschen roman, algemeen vermaard om zijn Clarisse Harlowe, Pamela en Grandisson, lektuur tot in POTGIETER'S jeugd.
RICHARDSON is BETJE'S voorbeeld; van eigenlijk gezegde navolging mag misschien sprake zijn in BETJE'S laatste werk: Cornelia Wildschut; doch merkbaar is zijn voorbeeld overal. ROUSSEAU en RICHARDSON, die twee bewondert en vereert BETJE; maar toch weer niet zoo, of ze durft met den eerste in 't godsdienstige verschillen en door den laatste verliest ze haar in-hollandsch karakter niet: zij wil Hollandsche karakters uitbeelden, menschen zooals er bij ons leven.
En ze slaagt uitstekend: Blankaart, Edeling, Suzanna, Stijntje —enzoovoort zeg ik maar, om niet te reppen thans van tante Martha de Harde en haar man, in Willem Leevend. En zooveel anderen, meesterlijke scheppingen.
Als we in ons letterkundig leven terugblikken, vinden we BREDERO (1585—1618), COSTER (1579—1658), HOOFT (1581—1647), men denke aan diens Warenar, ASSELIJN (1620—1701), BERNAGIE (1656—1699), VAN EFFEN (1684—1735) en LANGENDIJK (1683—1756), tot BETJE'S geestverwanten, en die lijn loopt door tot BEETS (1814—1903), wiens realisme echter gepolitoerd is, tenminste overal een grondverfje heeft: het ruige is er af, tot zelfs in Barend, den tuinmansknecht,—en tot Multatuli, die heel hoog liep met Blankaart.
Zooals reeds vermeld is werd BETJE in (1738) geboren, te Vlissingen; zij was de dochter van JAN BEKKER en JOHANNA BONDRIE, een Vlaamsche. BETJE was van haar geboorte af teer en prikkelbaar—ze werd begaafd en hartstochtelijk; leergierig was ze en las vroeg boeken, die anderen pas veel later of nooit lezen.—Niet vrij te pleiten van zekere koketterie liet ze het zoover komen, dat een zekere GARGON haar kon ontvoeren; ze was toen pas zeventien jaar. Zij is er met den schrik afgekomen, ongedeert, zooals we van Sara lezen, wie iets dergelijks overkomt. Opzettelijk historie heeft ze niet geschreven in Sara, maar ongetwijfeld is die meneer R. wel een heugenis aan GARGON en SARA is niet vreemd aan BETJE.
Ze schrijft haar boek ook ter waarschuwing voor jonge meisjes als Saartje; van l'art pour l'art had ze geen idee; ze onderwijst altijd, 't zij ze romans schrijft, of in spectatoriale geschriften, als De Grijsaard, De Denker of De Borger. Die weekblaadjes bleven na van Effen geregeld, en telkens weer onder andere titels verschijnen.
Na dit voorval met GARGON had BETJE in Vlissingen en in het ouderlijk huis geen leven. Haar broer LAURENS—die iets had van broeder BENJAMIN —maakt haar 't leven zuur. Tijdelijk vindt ze een onderkomen bij den Amsterdamschen advocaat NOORDKERK, die haar wist te kalmeeren. Maar ze moest weer terug naar Vlissingen.
Het was een uitkomst voor haar, toen ze door dominee ADRIAAN WOLFF, met wien ze door haar geschriften kennis had gemaakt, altijd schriftelijk alleen, ten huwelijk werd gevraagd. Dat ging vlug in zijn werk: den 9den October kwam WOLFF in Vlissingen, den 23sten ondertrouwden ze, (1759).
WOLFF was in (1707) geboren, dus 31 jaar ouder dan de vroolijke levenslustige BETJE. Hij was sinds (1730) dominee in de Beemster en weduwnaar van WILHELMINE KAYZER; hij was een geleerd, zelfs dichterlijk, en een hoogstachtenswaardig man, met een ruime wereldbeschouwing.
De eerste huwelijksjaren waren echter niet gelukkig: Betje koketteerde wat met dominee AMIJS. Wolff leed, als altijd ouwe mannen van jonge vrouwtjes, aan jaloezie—en Betje maakte 't wel wat bont. Na (1770) echter wordt het beter: Betje wordt wat stemmiger, heeft haar verkeerdheid leeren inzien en leert haar man waardeeren. In (1772) treedt WOLFF zelfs openlijk op om zijn vrouw te verdedigen. En dat was noodig, want Betje had door haar vinnige en zeer vrijzinnige geschriften vrijwat vijanden en belasteraars.
Tot haar bestrijdsters behoorde ook AAGJE DEKEN, die zich zeer ongunstig over Betje had uitgelaten. Ze leerden elkaar kennen bij den Amsterdamschen fabrikant GRAVE, in (1776)—en die persoonlijke kennismaking leidde tot ideale vriendschap—waar Betje zoo mee dweepte—vriendschap tot aan hun dood: (1804). Kort na elkaar overleden ze.
AAGJE was een boerenmeisje, opgevoed in het Weeshuis "De Oranje-appel" te Amsterdam. In (1767) was ze gezelschapsjuffrouw geworden bij de weduwe BOSCH, wier dochter MARIA dichteres was—en ziekelijk. Maria overleed echter al in (1773) en in (1775) gaf AAGJE hun werk uit onder den titel van Stichtelijke Gedichten. Aagje was zeer ernstig en deftig. Men zal haar in Sara Burgerhart gemakkelijk herkennen in ANNA WILLIS.
In (1777) overleed dominee WOLFF, die in de Beemster zijn aspergebedden had aangelegd. De man was, als Dominee SMIT in Sara Burgerhart, veel te verdraagzaam en te ruim van blik om opgang te maken. En toen gingen BETJE en AAGJE samenwonen en samenwerken.
Eerst vestigden ze zich in De Rijp, waar ze woonden tot (1781); toen verhuisden ze naar Beverwijk, waar Aagje het buitentje Lommerlust geerfd had. Tegenwoordig is dat de pastorie der R.C. kerk.
Daar hebben ze gewoond—Sara Burgerhart is er geschreven in het beroemde Koepeltje—tot (1788). Toen kwamen de Pruisen in het land, bij welke gelegenheid BILDERDIJK zich verdienstelijk hoopte te maken, en de dames weken met tal van patriotten naar het buitenland, want ze waren patriotisch gezind.
Ze trokken naar Trevoux in Bourgondie en hebben daar gewoond tot (1795), toen het den patriotten beter ging. Intusschen waren ze wel wat genezen van hun vrijheidsroes: 't had maar weinig gescheeld, of BETJE zelf was op de guillotine terechtgesteld.—Ze vestigden zich in Den Haag en daar zijn ze blijven wonen. Ze hadden het maar armpjes: hun kapitaaltje hadden ze toevertrouwd aan een Haarlemsch notaris en die had het zoek gemaakt.—Ze moesten nu weer vertalen, dat "ze kikhalsden" schreef BETJE. Wel hielpen de oude vrienden haar: LOOSJES en VOLLENHOVEN; ze kregen nieuwe in VAN HALL en VAN DER PALM; ze raakten heel intiem met mevrouw OVERDORP—POST, ELISABETH-MARIA, maar ze waren erg "eergierig" en men moest het, als VAN HALL, heel kiesch aanleggen om hen te ondersteunen.
Ze werden ziekelijk: AAGJE leed aan jicht, BETJE aan kramp. De goeie tijden waren voorbij—voor Willem Leevend hadden ze 6000 gld. honorarium ontvangen; Cornelia Wildschut bracht minder op.
De beteekenis dier vrouwen voor onze algemeene volksontwikkeling en ook voor onze letterkunde overschat men niet licht. Het is gemakkelijk aanmerkingen op de samenstelling van Sara Burgerhart te maken; men moge den snoodaard R. wat al te tooneelsnood vinden; men brenge bedenkingen in tegen den briefvorm, toen in de mode, door RICHARDSON —en nog door mevrouw BOSBOOM—TOUSSAINT gebezigd in Majoor Frans —maar onsterfelijk blijven Saartje, Blankaart en de andere reeds aangeduiden—en nooit kan verdwijnen de geest van gezond menschenleven dien haar werken ademen.
Zij rusten in vrede op het kerkhof "Ter Navolging", bij Scheveningen.
* * * * *
SARA BURGERHART is niet alleen als roman bedoeld, 't is een tendenz- werk—theologisch, paedagogisch, politiek zelfs en apologisch. Daardoor is 't voor leerlingen inzonderheid te lang en te langdradig. Eerst wanneer men er toe komt de 18de eeuw te bestudeeren, ons leven onder den invloed van den vreemde, dan wordt het heele boek hoogst belangwekkend. Misschien komen er velen toe het dan in zijn geheel te herlezen. In deze uitgave wilden we behouden, behalve wat vanzelf bleef, den roman en het karakteristiek Hollandsche. Het zou ons bijzonder aangenaam zijn als we daarin waren geslaagd.
Voornaamste Werken.
Van BETJE alleen:
Bespiegelingen over den staat der Rechtheid, den val en den gevallen mensch,(1765). Walcheren in 4 zangen, (1769). Onveranderlijke Santhortsche Geloofsbelijdenis, en De Menuet en de Domineespruik, (1774). Die Menuet werd zelfs door hel volk gezongen als een kermisliedje. Mengelpoezie. (1785).
Van AAGJE en BETJE samen:
Historie van juffr. Sara Burgerhart, (1782).
Historie van den heer Willem Leevend, (1784).
Brieven van Abrah. Blankaart, (1788).
Dichterlijke wandelingen door Bourgondie, (1789).
Historie van Cornelia Wildschut, (1796).
J. B. MEERKERK.
Zwolle, April '19.