Читать книгу De Ridders - Аристофан, Aristophanes - Страница 9
Zevende tooneel
ОглавлениеDe vorigen. Het koor.
Koor
(eerste halfkoor).
Sla den schelm, den grooten deugniet, ridderstandbezwadderaar,
Tollenaar, slokop en vraatziek, alverslinder als een kolk,
Ja, een schelm, een schelm der schelmen; dikwijls dient dat woord gezegd,
250Sla hem, geef hem op zijn baadje, en gooi alles op den kant,
Haat hem, zooals wij hem haten, val hem aan en schreeuw maar toe,
Laat hem niet den dans ontsnappen, want geen uitweg is hem vreemd,
En hij zal zijn biezen pakken als de slimme Eukrates.
De Paphlagoniër.
255O, mijn beste heeren rechters, kwartjesvinders zooals ik,
Die ik help aan uw bestaantje, ’t zij ik recht of onrecht schreeuw,
Komt te hulp, ik word geslagen door een samenzweerderstroep!
Koor
(tweede halfkoor).
Dat verdien je, staatsgeldvreter, vóór het lot nog heeft beslist!
Jij, die alle ambtenaren uitknipt als een stuk citroen,
260En bevoelt als waren ’t vruchten, rijp of onrijp naar den tast,
En als je iemand hebt gevonden, die bij de bondgenooten hoort,
Haal j’ ’m uit den Chersonesos, en je pakt terstond hem aan,
Tot j’ ’m onder hebt gekregen en geheel vernietigd hebt!
Jij! je aast op alle burgers, die nog dommer zijn dan jij,
265Mits ze rijk zijn, niet fatsoenlijk, komen ze in je kraam te pas!
Paphlagoniër.
Ga jelui mij óók vervolgen? Juist voor jullie krijg ik slaag!
Want ik wou juist voor gaan stellen, dat het méér dan billijk is
Om een standbeeld op te richten voor den dapp’ren ridderstand.
Koor.
Wat een zwetser, wat een draaier! Zie je niet, hoe hij ons fopt,
270Ons trakteert als oude kerels, altijd zich in bochten draait?
Mocht hij even overwinnen, toch is ’t gauw met hem gedaan,
Want wij stooten als de bokken, en verplett’ren hem het been.
Paphlagoniër.
Staat, ik roep u ten getuige, hoe ’k door beesten word vertrapt.
Koor.
Schreeuw maar door, dat is het middel dat je macht schonk in den staat!
Paphlagoniër.
275Ik zal schreeuwen, door mijn schreeuwen drijf ik jullie op de vlucht!
Koor.
Schreeuw eens harder dan deze kerel, dan verdien je een hoera!
Maar kan hij brutaler schreeuwen, dan wacht ons de zegekoek!
Paphlagoniër.
Deze kerel? Ik verdenk hem, ’k breng hem daadlijk voor ’t gerecht,
Want hij levert aan den vijand drijvend materiaal van soep!
Worstverkooper.
280Ik zal jòu voor den rechter brengen, jij die met een leege maag
Op ’t stadhuis komt, en er uitloopt met een dikken vollen buik!
Tweede Slaaf.
O, hij smokkelt verboden waren, zeker brood en vleesch en visch!
Perikles had dát niet noodig, die gaf nooit zoo’n ergernis.
⁂
Paphlagoniër.
Jij gaat zeker naar den bliksem.
Worstverkooper.
285Als jij schreeuwt, ik driemaal harder.
Paphlagoniër.
Ik zal schreeuwen dat je omvalt.
Worstverkooper.
Ik zal buldren dat je dondert.
Paphlagoniër.
’k Klaag je aan, als je gaat dienen.
Worstverkooper.
Als een hond laat ik je grienen.
Paphlagoniër.
290Ik ontmasker je als zwetser.
Worstverkooper.
Ik zal jou het beentje lichten.
Paphlagoniër.
Heb je lef om m’ aan te kijken?
Worstverkooper.
Wat? mijn ouders zijn jou gelijken!
Paphlagoniër.
Ik vermoord je, als je durft kikken.
Worstverkooper.
295’k Stop je in mest en laat je stikken.
Paphlagoniër.
Ik ben ’n dief – durf jij ’t beweren?
Worstverkooper.
Ik kan stelen – dieven leeren —
En nog valsche eeden zweeren!
Paphlagoniër.
Op mìjn terrein durf jij je wagen?
300’k Zal je voor den raad doen dagen,
’k Zal je met belasting plagen,
Dat je je leugen en valschen eed,
Alles uit je darmen zweet!
Koor.
Aaklige vent,
Dief zonder end,
En schreeuwer, je bent – mislijk!
305Jou en je kliek
Kent het publiek,
Je schreeuwt je nog ziek – gewislijk!
⁂
Ambtenarentractementen
En belastingdocumenten,
Advokaten en kliënten,
Weten hoe brutaal je bent,
Van je schreeuwen en je knoeien,
Je bedillen en bemoeien,
Doe j’ Athene overvloeien,
310Alles raakt hier op z’n end.
Aanvoerder van het koor.
Jij hebt met je stemgebulder heel Athene leeggepompt,
En gelijk een visscher azend kijk je naar belasting uit!
Paphlagoniër.
’k Ben allang reeds op de hoogte, wie mij dat toch heeft gelapt.
Worstverkooper.
315Zooals jij in ’t schoenenlappen, zoo ben ik in ’t worstenvak.
Jij die huid van slechte beesten handig te versnijden weet
En dan rondvent aan de boeren, of het dikke zolen zijn,
Voordat één dag is verloopen, is het leêr al uitgezet!
Tweede Slaaf.
Zeus zal m’n getuige wezen, dat heeft hij ook mij gelapt,
320Al de lui van mijn gemeente en m’n vrienden lachten m’ uit,
Vóór ik Pergase bereikte zwom ik reeds in iedren schoen.
Koor.
Kléon! je bent
Zoo’n slimme vent,
Want ’t is bekend
Sinds eeuwen:
Nu en altijd,
Gepeupel leidt
Brutaliteit
325En schreeuwen!
Aanvoerder van het koor.
Door je invloed in Athene melk je iedren vreemdeling,