Читать книгу Voordat hij ziet - Блейк Пирс - Страница 9
HOOFDSTUK DRIE
ОглавлениеHet was half twee in de middag toen ze bij de vuilnisstortplaats aankwamen. De dertig graden Celcius versterkten de stank van de stortplaats en de vliegen waren zo luid dat het deed denken aan een bizarre vorm van muziek. Mackenzie had gereden terwijl Bryers op de passagiersstoel had gezeten en haar de details van de zaak had verteld.
Tegen de tijd dat ze uit de auto gestapt waren en de stortplaats op liepen, had Mackenzie zich een goed beeld over Bryers kunnen vormen. Hij was een man die het liefst alles volgens de regels deed. Hij was geen grote prater en buitengewoon nerveus nu zij zijn partner was, zelfs met de wetenschap dat degenen op hoog niveau een oogje dicht hadden geknepen. Het bleek duidelijk uit zijn houding en de vluchtige blikken die hij haar gaf.
Mackenzie liep langzaam terwijl Bryers op de grote groene bakken afging. Hij liep naar hen toe alsof hij er werkte. Ze moest zichzelf eraan herinneren dat hij al eens eerder op deze locatie was geweest. Hij wist wat hem te wachten stond, en ze voelde zich hierdoor een echt groentje, wat ze natuurlijk eigenlijk ook was.
Ze nam even de tijd om de plaats echt te bestuderen, omdat ze nog nooit eerder de tijd had genomen om een vuilnisstortplaats te bestuderen. Het gebied waar zij en Bryers momenteel in stonden, het gedeelte van de stortplaats dat verkeer toestond, was eigenlijk niets meer dan een vuilnisbelt. Zes grote metalen bakken stonden naast elkaar opgesteld, allemaal in een soort van grote kuil. Achter de vuilcontainers zag ze de plaats waar de vuilniswagens de troep kwamen ophalen. De grote kuilen waren zo gemaakt dat ze de afvalcontainers uit het zicht verborgen hielden. De verharde entree en het hele perceel zagen eruit als een goed onderhouden heuvel. De locatie waar zij en Bryers zich op dat moment bevonden was op de top van de berg, een weg liep dwars door de stortplaats verder naar achteren, en rond liep en de auto's achter de afvalcontainers weer op een weg uitspuugden en hen terug naar de snelweg leidde.
Mackenzie scande de grond. Op de plek waar ze stond was niets meer dan afval dat vermengd was met grind, en aan de andere kant van de bakken was het geasfalteerd. Ze stond op het gedeelte met afval en keek naar de bandensporen die in het afval zichtbaar waren. De kriskras door elkaar lopende afdrukken van de talloze bandensporen zouden het heel moeilijk maken om een betrouwbare afdruk te identificeren. Het was de laatste tijd droog en heet; de laatste regenval was ongeveer een week geleden gevallen en dat was alleen maar motregen geweest. De droge grond zou het nog moeilijker maken.
Ze bedacht dat het maken van geschikte afdrukken in deze puinhoop bijna onmogelijk zou zijn en voegde zich bij Bryers die bij een van de metalen stortbakken stond.
"In deze werd het lijk gevonden," zei Bryers. “Er is al een sporenonderzoek geweest waarbij bloedmonsters en afdrukken zijn aangetroffen. De naam van het slachtoffer is Susan Kellerman, tweeëntwintig jaar oud, en een inwoner van Georgetown.
Mackenzie knikte en zei nog steeds niets. Ze verlegde haar prioriteiten terwijl ze in de stortbak keek. Ze werkte nu met mensen van de FBI, dus ze voelde zich op haar gemak terwijl ze een paar stappen oversloeg. Ze zou haar tijd niet verspillen aan het zoeken naar het voor de hand liggende. Degenen die vóór haar waren gekomen, waarschijnlijk Bryers inclusief, hadden het grove werk al gedaan. Mackenzie probeerde zich te concentreren op het duistere ... op de dingen die misschien over het hoofd waren gezien.
Na ongeveer een minuut rondgekeken te hebben in de directe omgeving, dacht Mackenzie dat ze alles wist wat er te weten viel. En tot nu toe was dat niet veel.
“Vertel eens,” zei Bryers. “Als u moest raden, wat is de reden waarom de moordenaar zijn lijken hier heeft gedumpt?”
“Ik denk niet dat het een kwestie van gemakzucht is geweest,” zei Mackenzie. “Ik denk dat hij op zeker probeert te spelen. Hij gooit de lijken hier weg omdat hij ze kwijt wil. Ik denk ook dat hij in de buurt woont ... niet meer dan twintig of dertig kilometer hier vandaan. Ik denk niet dat hij ver zou rijden om zich van een lijk te ontdoen ... vooral 's nachts.”
“Waarom 's nachts?” Vroeg Bryers.
Mackenzie wist dat hij haar aan het testen was en vond het niet erg. Gezien de geweldige kans die ze had gekregen verwachtte ze niet dat alles gladjes zou verlopen.
“Omdat hij wel 's nachts moest komen om een lichaam te dumpen. Het zou stom zijn om dit in het daglicht te doen wanneer er werknemers aanwezig zijn.”
“Dus u denkt dat hij slim is?”
“Niet noodzakelijk. Hij is erg voorzichtig. En dat is niet hetzelfde als slim.”
“Ik zag u zoeken naar bandensporen,” zei hij. “We hebben het geprobeerd maar er was niets bruikbaars. Het zijn er gewoon teveel.”
“Ja, dat maakt het erg moeilijk,” zei ze. “Zoals ik al zei ga ik ervan uit dat het lijk na sluitingstijd is gedumpt. Is dat ook de veronderstelling waar jullie mee bezig zijn?”
“Dat klopt.”
“Dus dan zouden hier zowiezo geen afdrukken te vinden zijn,” merkte Mackenzie op.
Hij glimlachte naar haar. “Dat klopt,” zei hij. “Geen bandensporen. Maar wel voetafdrukken. Niet dat het ertoe doet. Dat zijn er ook teveel.”
Mackenzie knikte en voelde zich dom omdat ze zo'n duidelijk feit had gemist. Maar dit leidde direct tot een andere ingeving.
“Tja, het is niet aannemelijk dat hij het lijk over zijn schouders helemaal hier naartoe heeft gedragen,” zei Mackenzie. “Zijn bandensporen moeten hier ergens aanwezig zijn. Niet hier, maar misschien net buiten de poort. We kunnen proberen deze vast te leggen en dan een vergelijking te maken van de sporen die we buiten de poort vinden en de sporen hier in dit vuil. We kunnen zelfs in de directe omgeving van het hek zoeken voor eventuele aanwijzingen. Misschien is er ergens iets te vinden waaruit blijkt dat hij het lijk ergens heeft neergegooid of heeft laten vallen.”
“Dat is een goed idee,” zei Bryers, duidelijk geamuseerd. “Dat is een detail dat de jongens van de technische opsporingsdienst wel hebben opgemerkt, maar ik totaal over het hoofd heb gezien. Maar ja, u heeft gelijk. Hij moet zijn auto buiten de poort tot stilstand hebben gebracht. Dus de redenering dat als we sporen vinden die naar de poort lopen en daarna omdraaien, zouden deze van onze dader kunnen zijn.”
“Het zou kunnen,” zei Mackenzie.
“U denkt in de goede richting, maar er is niets nieuws. Wat heeft u nog meer?”
Uit de toon waarop hij het zei begreep ze dat dit niet onbeleefd of afwijzend bedoeld was. Hij probeerde haar gewoon aan te sporen, te motiveren om door te gaan.
“Weten we hoeveel voertuigen hier per dag passeren?”
“Ongeveer elfhonderd of zo,” zei Bryers. “Maar als we afdrukken kunnen vinden van degenen die dicht bij de poort komen en dan gewoon stoppen …”
“Het kan een begin zijn.”
“Dat is waar we op hopen,” zei Bryers. “We hebben sinds gistermiddag een team erop gezet maar we hebben nog steeds geen aanwijzingen gevonden.”
“Ik kan een kijkje nemen als je wilt,” zei Mackenzie.
“Ga gerust uw gang,” zei Bryers. “Maar u werkt nu met het Bureau, mevrouw White. Overwerk uzelf niet terwijl er een andere afdeling is die het werk beter kan doen dan u.”
Mackenzie keek opnieuw in de afvalcontainer en probeerde de platgeslagen vormen van het afval in de container te begrijpen. Daar had nog niet zo heel lang geleden een jonge vrouw gelegen, haar lichaam naakt en bont en blauw geslagen. Ze was weggegooid op dezelfde plaats waar mensen hun afval dumpten, de dingen die ze niet langer nodig hadden. Misschien probeerde de moordenaar te speculeren dat de vrouwen die hij had vermoord niet beter waren dan gewoon huishoudelijk afval.
Ze wenste bijna dat ze hier was geweest toen Bryers en zijn binnenkort gepensioneerde partner voor het eerst hierheen waren gekomen. Misschien had ze dan meer aanwijzingen kunnen vinden. Misschien kan ze dan kunnen helpen om Bryers dichter bij een verdachte te brengen. Maar voorlopig had ze zich in ieder geval vrij snel bewezen met haar perceptie van de bandensporen.
Ze draaide zich weer naar hem toe en zag dat hij op zijn gemak naar de poort stond te kijken. Het was duidelijk dat hij haar wat tijd gaf om na te denken. Ze waardeerde het, maar nogmaals, het maakte haar heel bewust van het feit dat ze nog heel erg onervaren was.
Ze liep naar het hekwerk dat rond de stortplaats stond. Ze begon bij de poort waar de voertuigen doorheen kwamen en volgde het hek tegen de klok in. Ze keek een paar seconden naar de onderkant van het hek en kreeg weer een andere ingeving.
Hij moest over het hek klimmen, dacht ze.
Ze begon het hek te onderzoeken. Ze wist niet zeker waar ze naar op zoek was. Misschien zwerfvuil of vezels in het gaas. Alles wat ze vond zou een wilde gok zijn, maar het was in het ieder geval iets.
Het duurde minder dan twee minuten voordat ze iets interessants tegen kwam. Het was zo oneindig klein dat ze het bijna over het hoofd had gezien. Maar toen ze dichterbij kwam, zag ze dat het misschien nuttiger was dan dat ze in eerste instantie had gedacht.
Op ongeveer anderhalve meter boven de grond en iets minder dan twee meter van de toegangspoort, klampte een enkele streng witte stof zich vast aan een van de diamantvormen in het gaas van het hek. De stof zelf leverde misschien geen resultaten op, maar dit was minstens een prima plek om te beginnen met het zoeken naar vingerafdrukken.
“Agent Bryers?” Zei ze.
Hij kwam langzaam over, alsof hij niet veel verwachtte. Toen hij dichterbij kwam, hoorde ze hem een hmmm-geluid maken terwijl hij naar het stukje stof keek.
“Geweldig werk, mevrouw White,” zei hij.
“Alsjeblieft, gewoon Mackenzie,” zei ze. “Mac, als je je avontuurlijk voelt.”
“Wat denk je dat het is?” Vroeg hij.
“Misschien niets. Misschien van een kledingstuk van iemand die onlangs over het hek is geklommen. De stof is misschien nutteloos, maar het geeft ons een geconcentreerd gebied om op te focussen voor vingerafdrukken.”
“Er staat een klein onderzoek-setje in de kofferbak van de auto. Wil je die halen terwijl ik dit meld?”
“Natuurlijk,” zei ze, en liep terug naar de auto.
Tegen de tijd dat ze weer bij hem was, beëindigde hij het gesprek. Alles met Bryers leek snel en efficiënt te gaan. Het was één van de dingen aan hem die ze al snel leuk begon te vinden.
“Oké, Mac,” zei hij. “Laten we nu verder gaan op de weg die je eerder vandaag hebt uitgestippeld. De echtgenoot van het slachtoffer woont ongeveer twintig minuten hier vandaan. Ben je er klaar voor?”
“Ja dat ben ik," zei Mackenzie.
Ze stapten weer in de auto en verlieten de nog steeds afgesloten stortplaats. Boven hen voerden een reeks aaseters ijverig hun taak uit, kijkend naar het drama dat zich ontvouwde voor hun onverschillige ogen.
*
Caleb Kellerman had al bezoek in de vorm van twee politieagenten toen Mackenzie en Bryers bij hem thuis arriveerden. Hij woonde net buiten Georgetown in een huis met twee verdiepingen, een schattig huis voor starters. De gedachte dat de Kellermans slechts iets meer dan een jaar getrouwd waren geweest voordat zijn bruid was vermoord, maakte dat Mackenzie medelijden met de man kreeg, maar zich ook boos voelde over wat er was gebeurd.
Een startershuis dat nooit de kans zou krijgen om te ervaren hoe het verder zou aflopen, dacht Mackenzie toen ze het huis naderden. Hoe diep triest.
Ze gingen door voordeur naar binnen en kwamen in een smalle hal die in de woonkamer uitkwam. Mackenzie kon het sluipende gevoel van eenzaamheid en stilte voelen dat de meeste woningen kort na een overlijden vergezelde. Ze hoopte dat ze er uiteindelijk aan zou wennen, maar vond dat moeilijk te geloven.
In de gang stelde Bryers zich voor aan de twee politieagenten, en de jongens in uniform leken opgelucht toen ze gevraagd deze zaak aan hun over te geven. Toen ze het pand hadden verlaten stapten Bryers en Mackenzie de woonkamer in. Mackenzie zag dat Caleb Kellerman er ongelooflijk jong uitzag; met zijn gladgeschoren uiterlijk, Five Finger Death Punch T-shirt en flodderige camouflage broek zou hij gemakkelijk voor een achttienjarige kunnen doorgaan. Mackenzie was in staat om snel door zijn uiterlijk heen te kijken, en zich in plaats daarvan te concentreren op het onbeschrijfelijke verdriet dat ze in het gezicht van de jongeman zag.
Hij keek naar hen op, wachtend op het moment dat één van hen zou beginnen met praten. Mackenzie zag dat Bryers haar groen licht gaf en subtiel knikte in de richting van Caleb Kellerman. Ze stapte naar voren, zowel doodsbang als gevleid dat ze zo'n verantwoording kreeg. Of Bryers schatte haar hoog in, of hij probeerde haar ongemakkelijk te maken.
“Mijnheer Kellerman, ik ben Agent White, en dit is Agent Bryers.” Ze aarzelde even. Had ze zichzelf echt zojuist Agent White genoemd? Het klonk wel leuk. Ze liet de gedachte varen en ging verder. “Ik weet dat u een verlies heeft geleden waarvan ik niet eens kan doen alsof ik me het kan voorstellen,” zei ze. Ze hield haar toon zacht, warm, maar resoluut. “Maar als we de persoon willen vinden die dit heeft gedaan, moeten we u echt wat vragen stellen. Bent u er klaar voor?”
Caleb Kellerman knikte. “Ik wil alles doen wat ik kan om ervoor te zorgen dat de man die dit gedaan heeft gedaan wordt gevonden,” zei hij. “Ik zal er alles aan doen.”
Er klonk een woede in zijn stem en Mackenzie hoopte dat iemand de komende dagen een soort therapie voor Caleb zou zoeken. Zijn ogen stonden wild.
“Wel, allereerst moet ik weten of Susan vijanden had ... iemand die misschien een rivaal of zo van haar was.”
“Er waren een paar meisjes met wie ze op de middelbare school had gezeten en waarmee ze op Facebook vaak ruzie had,” zei Caleb. “Maar meestal ging het over politiek. En geen van die meisjes zou zoiets trouwens doen. Het waren gewoon gemene opmerkingen en heftige discussies.”
“En op haar werk misschien?” Vroeg Mackenzie. “Had ze het naar haar zin?”
Caleb haalde zijn schouders op. Hij leunde achterover op de bank en probeerde te ontspannen. Zijn gezicht leek echter verstard in een permanente frons. “Ze vond het ongeveer net zo leuk als elke vrouw die een universitaire opleiding heeft gedaan en een baan heeft die niets met haar diploma te maken heeft. Het betaalde de rekeningen en de bonussen waren soms best goed. De uren waren echter slecht.”
“Kent u haar collega’s?” Vroeg Mackenzie.
“Nee. Ik ken ze alleen uit de verhalen die ze wel eens thuis vertelde, maar dat is het.”
Bryers stelde de volgende vraag. In de stilte van het huis klonk zijn stem heel anders en hij sprak met een sombere toon. “Ze was vertegenwoordiger, correct? Voor de A Better You Universiteit?”
“Ja. Ik heb de politie al het nummer van haar supervisor gegeven.”
“Enkele mensen van ons Bureau hebben al met hem gesproken,” zei Bryers.
“Het maakt niet uit,” zei Caleb. “Niemand van haar werk heeft haar vermoord. Ik kan het garanderen. Ik weet dat het achterlijk klinkt, maar het is het gevoel dat ik heb. Iedereen op haar werk is aardig ... ze zaten allemaal in hetzelfde schuitje en iedereen probeerde de rekeningen te betalen en rond te komen. Eerlijke mensen, weet je?”
Even stond hij op het punt om in huilen uit te barsten. Hij onderdrukte het gevoel, keek naar de vloer om zichzelf te vermannen en keek daarna weer omhoog. De tranen die hij zojuist had onderdrukt zweefden in de hoeken van zijn ogen.
“Oké, denk je dat er nog iets anders is wat ons misschien kan helpen?” Vroeg Bryers.
“Ik weet het niet,” zei Caleb. “Ze had een verkoopbriefje van de klanten die ze die dag zou gaan bezoeken, maar niemand kan het vinden. De politie zei dat dat waarschijnlijk komt omdat de moordenaar het heeft weggegooid.”
“Dat klinkt heel aannemelijk,” zei Mackenzie.
“Ik snap het nog steeds niet,” zei Caleb. “Het voelt nog steeds niet echt. Ik heb nog steeds het idee dat ze ieder moment door die deur naar binnen kan komen. De dag dat ze stierf ... begon net als iedere andere dag. Ze gaf me een kus op mijn wang terwijl ik me aan het aankleden was voor het werk kleding en vertrok. Ze ging naar de bushalte, en dat was het. Dat was de laatste keer dat ik haar zag.”
Mackenzie zag dat Caleb op het punt stond om in te storten en, hoewel het verkeerd leek om dit te doen, stelde ze snel nog een laatste vraag.
“Bushalte?” Vroeg ze.
“Ja, ze ging elke dag met de bus naar kantoor; ze pakte die van acht uur twintig om op tijd op het werk te komen. De auto is er twee maanden geleden mee opgehouden.”
“Waar is die bushalte?” Vroeg Bryers.
“Twee blokken van hier,” zei Caleb. “Het is één van die kleine vestibule-achtige haltes.” Vervolgens keek hij naar Mackenzie en White, de pijn en haat die in zijn ogen zichtbaar was maakte plotseling plaats voor een sprankje hoop. “Waarom? Is dit belangrijk?”
“Dat kunnen we nu nog niet met zekerheid zeggen,” zei Mackenzie. “Maar we houden je op de hoogte. Bedankt voor je tijd.”
“Natuurlijk,” zei Caleb. “Uhh, mag ik nog wat vragen?”
“Ja?” Zei Mackenzie.
“Het is nu meer dan drie dagen geleden, toch? Drie dagen sinds ik haar voor het laatst heb gezien en bijna twee hele dagen sinds ze haar lichaam hebben gevonden.”
“Dat klopt,” zei Bryers zachtjes.
“Dus is het te laat? Gaat deze klootzak ermee wegkomen?”
“Nee,” zei Mackenzie. Het was eruit voordat ze er erg in had en ze wist meteen dat ze haar eerste fout in het bijzijn van Bryers had gemaakt.
“We zullen ons best doen,” zei Bryers en legde een zachte maar dwingende hand op de schouder van Mackenzie. “Bel ons als u denkt dat u iets weet wat ons kan helpen.”
Daarna vertrokken ze. Nog voordat ze de deur achter zich dicht konden trekken hoorde Mackenzie huiverend hoe Caleb in snikken uitbarstte.
Het geluid deed iets met haar ... iets dat haar aan thuis deed denken. De laatste keer dat ze zich zo had gevoeld was toen ze in Nebraska volledig geobsedeerd was geraakt op de taak om de Vogelverschrikker Moordenaar op te sporen. Terwijl ze het trapje van de voordeur van Caleb Kellerman afliep voelde ze die allesverslindende behoefte weer en realiseerde ze zich langzaam dat niets haar zou stoppen totdat ze deze moordenaar had opgepakt.