Читать книгу Schuilen voor hoge vlammen - Блейк Пирс - Страница 11
HOOFDSTUK VIJF
ОглавлениеAvery was blij dat ze na de gespannen sfeer tijdens de vergadering weer in de auto zat, met Ramirez op de passagiersstoel. Er hing een geladen stilte tussen hen die haar een onaangenaam gevoel bezorgde. Was ze echt zo naïef geweest om te denken dat een nachtje samen betekende dat hun werkrelatie hier niet zou onder lijden?
Was dit een vergissing?
Het begon er wel op te lijken. Het feit dat de seks geweldig was geweest, maakte het echter moeilijk om dit te aanvaarden.
“Nu we een ogenblikje alleen zijn,” zei Ramirez, “kunnen we het even over gisteravond hebben?”
“Natuurlijk,” zei Avery. “Waar wil je het over hebben?”
“Nou, met het risico te klinken als een typische kerel, maar ik vroeg me af of dit eenmalig was of dat het nog een keer zal gebeuren.”
“Dat weet ik niet,” zei Avery.
“Heb je er nu al spijt van?” vroeg hij.
“Nee,” zei ze. “Ik heb er geen spijt van, maar gisteren stond ik er helemaal niet bij stil hoe dit onze werkrelatie zou kunnen veranderen.”
“Kan volgens mij geen kwaad,” zei Ramirez. “Maar alle gekheid op een stokje, we lopen allebei al maanden om die fysieke aantrekkingskracht heen te draaien. Nu we er eindelijk aan toegegeven hebben, zou de spanning verdwenen moeten zijn, toch?”
“Dat zou je inderdaad wel denken,” zei Avery met een sluw lachje.
“Niet dan?”
Ze dacht een ogenblik na en haalde toen haar schouders op. “Ik weet het niet, en als ik heel eerlijk ben, weet ik niet of ik al klaar ben om hierover te praten.”
“Oké, prima. En we zitten bovendien midden in een zaak die me nogal een behoorlijk zieke toestand lijkt.”
“Inderdaad,” zei Avery. “Heb je al een e-mail gekregen van het stadsbestuur? Wat weten we nog meer over onze getuige, behalve zijn adres?”
Ramirez keek op zijn telefoon en haalde zijn e-mails binnen. “Hebbes,” zei hij. “Onze getuige is Donald Greer, eenentachtig jaar. Gepensioneerd. Hij woont in een flat op ongeveer een kilometer van het bouwterrein. Hij is weduwnaar en werkte vijfenvijftig jaar lang als opzichter op een scheepswerf, nadat hij twee tenen had verloren in Vietnam.”
“En hoe heeft hij de moordenaar kunnen zien?” vroeg Avery.
“Dat weten we nog niet. Maar ik denk dat het onze taak is om daar achter te komen, nietwaar?”
“Klopt,” zei ze.
Het werd weer stil. Ze wilde zijn hand pakken, maar deed het toch maar niet. Het was beter om alles strikt professioneel te houden. Misschien gingen ze inderdaad nog een keer met elkaar naar bed, en misschien zouden dingen zich ontwikkelen naar meer dan dat, naar iets concreets en met meer emotionele diepgang.
Maar dat was nu allemaal niet belangrijk. Ze moesten zich nu op het werk concentreren en wat zich voor dit moment in hun persoonlijke leven afspeelde zou even moeten wachten.
***
Donald Greer zag er inderdaad uit als eenentachtig. Hij had nog wat krullend wit haar op zijn hoofd en zijn tanden zagen er door zijn leeftijd en een slechte verzorging een beetje verkleurd uit. Hij was duidelijk aangenaam verrast door hun bezoek en liet Avery en Ramirez enthousiast binnen. Hij lachte hen zo oprecht en aardig toe dat de slechte toestand van zijn gebit meteen leek te verdwijnen.
“Willen jullie koffie of thee?” vroeg hij, terwijl ze naar binnen liepen.
“Nee, dank u,” zei Avery.
Ergens in huis blafte een hond. Het was een kleine hond en zijn geblaf deed Avery vermoeden dat hij waarschijnlijk even oud was als Donald Greer.
“Gaat dit over die man die ik vanmorgen zag?” vroeg Donald. Hij plofte neer in een leunstoel in de woonkamer.
“Ja meneer, dat klopt,” zei Avery. “We hebben gehoord dat u een lange man zag die iets onder zijn...”
De hond, die ergens achter in de flat zat, begon nog luider te blaffen. Zijn gekef klonk bijzonder oud en schor.
“Kop dicht, Daisy!” riep Donald. Met een soort jankje werd de hond meteen stil. Donald schudde zijn hoofd en grinnikte. “Daisy is gek op gezelschap,” zei hij. “Maar ze wordt oud en als ze wat te enthousiast wordt, dan plast ze tegen bezoekers aan, dus moest ik haar opsluiten toen jullie eraan kwamen. Ik liet haar net uit vanmorgen toen ik die man zag.”
“Hoe ver gaan jullie wandelen?” vroeg Avery.
“O, Daisy en ik wandelen elke morgen makkelijk een kilometer. Mijn tikker is niet meer zo sterk. De dokter zegt dat ik zoveel mogelijk moet wandelen. Dat zou ook goed zijn voor mijn gewrichten.”
“Ik begrijp het,” zei Avery. “Maakt u elke dag dezelfde wandeling?”
“Nee, we veranderen weleens af en toe. We hebben zo’n vijf verschillende routes.”
“En waar was u precies toen u vanmorgen die man zag?” vroeg Avery.
“Bij Kirkley. Daisy en ik liepen net om de hoek van Spring Street. Dat deel van de stad ligt er ’s morgens altijd verlaten bij. Hier en daar staan wat vrachtwagens, maar dat is het wel zo’n beetje. Ik denk dat we in Kirkley de afgelopen maand maar twee of drie andere mensen gezien hebben en die wandelden er allemaal met hun hond. Je ziet in die buurt zelfs niet van die uitslovers die graag hardlopen.”
Door de manier waarop hij sprak werd het Avery duidelijk dat Donald Greer niet veel bezoek kreeg. Hij praatte veel en enthousiast en bijzonder luid. Avery vroeg zich af of hij misschien wat doof was door zijn hoge leeftijd of door het luisteren naar het voortdurende geblaf van Daisy.
“En kwam die man er net aan of ging hij weg?” vroeg Avery.
“Ik denk dat hij er net aankwam, maar ik weet het niet zeker. Hij liep ver voor me uit en leek even stil te staan, net toen ik bij Kirkley aankwam. Ik denk dat hij wist dat ik achter hem liep. Toen liep hij verder, vrij snel, en verdween daarna in de mist. Misschien is hij een van de zijstraten van Kirkley in gelopen.”
“Liet hij misschien ook een hond uit?” vroeg Ramirez.
“Nee, dat had ik meteen gemerkt. Daisy gaat helemaal over de rooie als ze een andere hond ziet, of zelfs nog maar ruikt, maar vanmorgen bleef ze net zoals altijd heel rustig.”
“Hebt u enig idee wat hij verborgen hield onder de jas die hij droeg?”
“Dat kon ik niet zien,” zei Donald. “Ik zag alleen dat hij er iets onder schoof. Er hing vanmorgen een heel dichte mist.”
“En de jas die hij droeg?” vroeg Avery. “Hoe zag die eruit?”
Het gesprek werd onderbroken door het geluid van Ramirez’ telefoon. Hij beantwoordde de oproep en ging wat verderop staan om zachtjes het gesprek te voeren.
“De jas,” zei Donald, “was een van die lange, zwarte, deftige jassen die zakenmannen vaak dragen. Zo’n jas die tot de knieën komt.”
“Zoals een overjas,” zei Avery.
“Ja,” zei Donald. “Dat is het.”
Avery had geen vragen meer en besefte dat dit verhoor met hun enige getuige niet meer duidelijkheid zou brengen. Terwijl ze nadacht over wat ze Donald nog zou kunnen vragen, kwam Ramirez de kamer weer binnen.
“Ik moet gaan,” zei Ramirez. “Connelly wil dat ik hem help bij een zaak ergens bij de universiteit van Boston.”
“Geen probleem,” zei Avery. “Ik denk trouwens dat we hier klaar zijn.” Ze richtte zich tot Donald en zei: “Hartelijk dank voor uw tijd, meneer Greer.”
Donald liep met hen de flat uit naar de entreehal van het gebouw en wuifde toen ze in de auto stapten.
“Kom je met me mee?” vroeg Ramirez, terwijl ze de straat uit reden.
“Nee,” zei ze. “Ik denk dat ik nog even een bezoekje breng aan de plaats delict.”
“In Kirkley Street?” zei hij.
“Ja. Neem jij de auto maar om Connelly te helpen met dat klusje dat hij voor je heeft. Ik neem wel een taxi terug naar het bureau.”
“Weet je het zeker?”
“Ja, ik heb toch geen andere...”
“Geen andere wat?”
“Verdorie!”
“Wat is er?” vroeg Ramirez bezorgd.
“Rose. Ik had met haar afgesproken om samen iets te doen. Ik had haar een meidendagje beloofd. En het ziet ernaar uit dat dat niet zal kunnen doorgaan. Ik moet haar alwéér teleurstellen.”
“Ze zal het wel begrijpen,” zei Ramirez.
“Nee, ze zal het helemaal niet begrijpen. Ik stel haar altijd teleur.”
Ramirez had hierop geen antwoord. Het bleef stil in de auto tot ze bij Kirkley Street kwamen. Ramirez stopte bij de stoeprand, recht tegenover de plaats delict van die ochtend. “Wees voorzichtig,” zei hij.
“Doe ik,” zei ze. Tot haar eigen verbazing leunde ze naar voren en gaf ze hem een vluchtige kus op de mond.
Daarna stapte ze uit de auto en ging meteen op onderzoek uit. Ze was zo geconcentreerd dat ze nauwelijks merkte dat Ramirez wegreed.