Читать книгу Doodsgezicht - Блейк Пирс - Страница 12

HOOFDSTUK ZES

Оглавление

Vannacht zou er een nieuw lichaam zijn.

Het was de vierde nacht, en dat betekende dat er een vierde lichaam moest komen.

Hij had de hele dag lang gereden, steeds dichter tot zijn doel. Ondanks dat hij flink opschoot werd hij steeds nerveuzer naarmate de zon boven zijn hoofd zich een weg over het hemeldek baande. Wanneer de avond viel moest hij op de juiste plek zijn, anders viel alles in duigen.

Hij mocht nu niet falen.

Hij wierp weer een blik op de mobiele telefoon die op zijn dashboard balanceerde. Het zat in een houder die aan een van de ventilatieklepjes vast was gemaakt. De online kaart update hier maar traag, het signaal was zo slecht. Gelukkig was de snelweg lang en recht, en hoefde hij niet af te slaan. Hij zou niet verdwalen, noch zijn bestemming per ongeluk voorbij rijden.

Hij wist precies waar hij heen moest. Het was helemaal voor hem uitgestippeld, in de sterren geschreven. Behalve dan dat dit patroon veel preciezer was dan die massa knipperende puntjes aan de nachthemel, en veel gemakkelijker te lezen. Natuurlijk kon een expert die patronen vinden, zelfs helemaal daarboven. Maar zijn patroon moest leesbaar zijn voor iemand die het normaal niet zou kunnen zien – en zien zouden ze, tegen de tijd dat hij klaar was.

Wie het zou worden was een tweede. Waar, en wanneer – ja, die werden door het patroon bepaald. Maar de wie was meer een kwestie van geluk, en dit was de reden waarom hij zijn been op en neer wiebelde boven de rem. Daarbij wipte zijn knie iedere keer op en sloeg bijna tegen het stuur.

Hij ademde diep in om zich te kalmeren, zoog de snel afkoelende lucht in. Je kon goed merken dat de zon aan het ondergaan was, maar het was nog niet te laat. De patronen hadden hem aangewezen wat hij moest doen, en nu ging hij dat gewoon doen. Daar moest hij vertrouwen in hebben.

De banden van zijn auto bulderden eindeloos over het gladde asfalt, een regelmatig achtergrondgeluid dat kalmerend werkte. Hij sloot even de ogen, erop vertrouwend dat de auto in een rechte lijn door zou rijden, en ademde weer diep in.

Hij trommelde met zijn vingers op de rand van het geopende raam, met een simpele en zich steeds herhalende maat, en begon zich te ontspannen. Het kwam allemaal goed. Evenals zijn auto hem al jaren niet in de steek had gelaten, altijd degelijk en betrouwbaar, zouden de patronen hem niet teleurstellen. Zolang hij maar de olie controleerde en het af en toe voor een servicebeurt bracht zou het blijven doorrijden. En als hij zichzelf op de juiste plek op de juiste tijd plaatste, zouden de patronen er zijn.

Ze waren overal om hem heen: de lijnen van de snelweg, recht en vernauwend in de verte, die hem precies vertellen waar hij naartoe moest. De reepjes wolken leken ook allemaal dezelfde richting op te wijzen, lange vingers die hem aanmoedigden zijn weg te vervolgen. Zelfs de bloemen aan de zijkant van de snelweg waren omgebogen, verwachtingsvol voorover leunend, als racestrepen die de kilometers onder zijn wielen opslokten.

Het begon allemaal op z’n plaats te vallen, net zoals die snoepjes waren gevallen voordat hij die vrouw bij dat tankstation had omgebracht. Het had hem precies aangegeven wat hij vervolgens moest doen, en had hem laten zien dat hij de juiste plaats was en het juiste slachtoffer had gevonden.

De patronen zouden uiteindelijk voor hem zorgen.

***

Ondanks alle geruststellingen die hij zich probeerde aan te praten ging zijn hart als een bezetene tekeer van de zenuwen. De zon begon steeds verder zinken, raakte al de horizon aan, en hij had nog steeds geen geschikte persoon gevonden.

Maar nu kwam het geluk hem weer tegemoet – de serendipiteit van het op de juiste plaats op de juiste tijd zijn, en vertrouwen dat het universum de rest zou doen.

Ze liep achterwaarts langs de berm van de snelweg, een arm uitgestrekt, met haar duim omhoog. Ze had zich waarschijnlijk omgedraaid zodra ze hem hoorde aankomen. Zijn motor en het geluid van de wielen hadden hem aangekondigd ver voordat ze elkaar daadwerkelijk konden zien. Ze droeg een rugzak die er zwaar uitzag, met een opgerolde slaapzak erbovenop. Toen hij dichterbij kwam zag hij dat ze jong was. Niet ouder dan achttien of negentien, een onafhankelijke geest op weg naar een nieuw avontuur.

Ze was boterzacht en mooi, maar dat was onbelangrijk. Dat soort dingen was altijd onbelangrijk. De patronen, dat was het enige dat telde.

Hij stopte de auto even voorbij haar, en wachtte geduldig tot ze hem bereikte. “Hoi,” zei hij, terwijl hij het zijraam omlaag deed en zijn hoofd uitstak om haar aan te kijken. “Heb je een lift nodig?”

“Eh, ja,” zei ze. Ze keek hem wantrouwend aan en beet op haar onderlip. “Waar ga jij heen?”

“Naar de stad,” zei hij met een vaag gebaar vooruit. Het was een snelweg. Er zou aan het einde een stad zijn, en ze mocht zelf in haar hoofd bepalen welke. “Ik ben blij dat ik je heb gezien. Er zijn weinig auto’s op de weg rond deze tijd. Het zou een koude nacht zijn, hierbuiten.”

Ze glimlachte flauwtjes. “Ik kan dat wel aan hoor.”

Hij glimlachte terug, maar breder, sympathieker, en liet de glimlach zijn ogen bereiken. “Maar het kan beter,” zei hij. “Stap in. Ik zet je wel af bij een motel aan de rand van de stad.”

Ze weifelde nog steeds; een jonge vrouw bij een man alleen in de auto ging zitten – hoe aardig hij was deed er niet toe. Hij begreep wel dat ze sowieso nerveus zou zijn geweest. Maar haar blik ging over de weg en ze moest hebben gezien dat er zelfs nu, bij het vallen van de avond, in geen van beide richtingen enige andere koplampen te bespeuren waren.

Ze opende het portier met een zachte klik, schudde haar rugzak van haar schouders, en hij glimlachte, ditmaal voor zichzelf. Het enige dat hij hoefde te doen was te vertrouwen, en alles zou precies gaan zoals de patronen hadden gezegd.

Doodsgezicht

Подняться наверх