Читать книгу Doodsgezicht - Блейк Пирс - Страница 7
HOOFDSTUK EEN
ОглавлениеFBI Special Agent Zoe Prime keek naar de vrouw naast haar in de bijrijdersstoel en probeerde niet geïntimideerd te zijn.
“Lekker in het diepe gegooid dan,” grapte Shelley.
Zoe wist precies wat ze bedoelde. Ze waren nog maar net tot partners gemaakt, en haastten zich nu al op weg naar een plaats delict. Een behoorlijk grote plaats delict. Eentje die volop in het nieuws zou komen.
Maar dat was niet wat Zoe hinderde. Dat was het feit dat ze moest samenwerken met een nieuwe agent die nu al stof had doen opwaaien binnen de FBI. Shelley Rose had een open, vriendelijk gezicht en een open, vriendelijke houding, en er werd verteld dat ze absoluut iedereen kon laten bekennen met een enkele glimlach. Als je een geheim te verbergen had kon je behoorlijk paranoïde worden als je met zo iemand moest samenwerken.
Om niet te zeggen dat Zoe, die nergens in door de FBI als de beste werd beschouwd, een niet onaanzienlijke mate van afgunst koesterde over hoeveel respect deze nieuweling zich nu al had weten te verwerven.
Shelley had een vrijwel symmetrisch gezicht, net 1,5 millimeter verwijderd van perfectie, een heel klein verschilletje tussen haar ogen. Niet verwonderlijk dat ze automatisch vertrouwen en vriendelijkheid opwekte in haar omgeving. Het was klassieke psychologie. Een minuscuul foutje dat haar schoonheid menselijker maakte.
Desondanks was ook Zoe gecharmeerd van haar nieuwe partner.
“Wat weten we tot nu toe?” vroeg Zoe.
Shelley bladerde door een stapeltje papieren in een dossier in haar handen. “Gevangene ontsnapt uit Tent City, in Phoenix,” zei ze. De woestijn van Arizona flitste aan de auto voorbij. “Hij is te voet gevlucht. Dat heeft hem kennelijk niet gehinderd. Tot dusver heeft hij, voor zover we weten, drie moorden gepleegd.”
“Bewakers?” vroeg Zoe. Haar gedachten begonnen vooruit te lopen. Ze telde de kilometers die een man te voet in deze hitte zou kunnen afleggen. Niet veel, zonder rust, beschutting en water. Gecorrigeerd voor het zuigkracht van het zandoppervlak zelfs nog minder.
“Nee, zomaar mensen die hij tegenkwam. Eerst twee lifters.” Shelley stopte even en zoog adem in tussen haar tanden. “De moorden waren…gewelddadig, zo te zien. Het laatste slachtoffer was een toerist op weg naar de Grand Canyon.”
“Daar gaan we nu naar toe,” veronderstelde Zoe. De landkaart van de omgeving ontvouwde zich in haar gedachten, sneed wegen en paden uit die elk slachtoffer waarschijnlijk had moeten nemen om op het pad van hun moordenaar te geraken.
“Juist. Ik denk dat we ons schrap moeten zetten.”
Zoe knikte zwijgend. Het was haar opgevallen dat het mensen als Shelley zwaarder viel om een plaats delict te bezoeken en het lichaam van het slachtoffer te zien. Ze voelden de pijn die was aangericht, en de lijdensweg. Zoe zag altijd alleen maar een lichaam – vlees. Vlees dat aanwijzingen kon bevatten die het onderzoek verder konden helpen, en de nummers die erom heen cirkelden.
Dat was waarschijnlijk hoe ze überhaupt had kunnen slagen voor al haar toelatingsexamens en in dienst kunnen treden als Special Agent – door kalm en beheerst te blijven, de feiten in plaats van de emoties te analyseren. Maar het was haar stille geaardheid en neiging om terug te vallen op een onbewogen blik die haar een nieuwe partner had bezorgd. Het bleek dat de laatste Zoe te stil en te koeltjes had gevonden.
Ze had geprobeerd dit bij haar eerste zaak met Shelley te corrigeren door twee piepschuimbekertjes koffie te kopen en bij hun ontmoeting eentje aan haar partner aan te bieden, een schijnbaar eeuwenoud ritueel tussen collega’s. Het was positief ontvangen. Shelley was vriendelijk genoeg voor hen beiden, hetgeen Zoe hoopvol stemde dat dit een goedwerkende partnership zou kunnen worden.
Het kostte geen moeite de plaats delict te vinden. Plaatselijke politie in uniform wervelde rond onder de hete zon. De brandende stralen drukten zwaar op haar blote armen zodra Zoe uit de airconditioning van de auto stapte. Zonder bescherming was je huid binnen vijfenveertig minuten verbrand. Waarschijnlijk zou ze, tegen de tijd dat ze weer in de auto stapten, een kleurtje op haar wangen, neus en handen hebben.
Shelley stelde hen voor, en ze lieten beiden hun legitimatie zien aan de dienstdoende agent voor ze zich naar de plaats delict begaven. Zoe luisterde slechts met een half oor, en liet Shelley met plezier de leiding nemen. Zoe was weliswaar de senior agent, maar ze misgunde Shelley haar autoriteit niet. Zoe was het onderzoek al begonnen, keek om zich heen naar de sleutels die alles aan haar zouden openbaren. Shelley knikte haar toe, een zwijgende overeenstemming dat zij de plaatselijke politie op zich zou nemen terwijl Zoe de omgeving onder de loep legde.
“Ik weet niet ofdat je veel zal vinden,” zei de chef. “We hebben alles al zo ongeveer zo zorgvuldig doorzocht als het maar kan.”
Zoe negeerde hem en zette haar onderzoek voort. Er waren dingen die zij kon zien, dingen die anderen over het hoofd zagen. Dingen die evengoed in drie meter grote letters geschreven konden staan, maar onzichtbaar waren voor gewone mensen.
Dit was haar geheim; haar superkracht. Haar oog viel op zijn voetsporen in het zand, en de berekeningen verschenen ernaast, en vertelden haar alles dat ze moest weten. Het was net zo eenvoudig als het lezen van een boek.
Ze boog zich wat voorover om de dichtstbijzijnde sporen beter te bekijken en zag hoe ver ze zich uitstrekten voorbij het lichaam van het slachtoffer. De dader was een meter achtentachtig, las ze uit de lengte van zijn pas. Hij had gerend met gelijkmatige tred en had het slachtoffer met zes punt twaalf kilometer per uur benaderd tot hij deze belaagde, op te maken uit hoe ver de voetafdrukken van elkaar verwijderd waren.
Zoe liep verder en begon nu aan het onderzoek van het lichaam. De gevangene had een mes van negentien centimeter gebruikt, dat hij van bovenaf in het lichaam had gestoken in een hoek van negenenveertig graden. Hij was in noordwestelijke richting gevlucht, sneller ditmaal, negen en een halve kilometer per uur.
Het bloed in het zand liet haar weten dat dit minder dan vier uur geleden was gebeurd. De berekeningen waren eenvoudig. Ervan uitgaande dat de vermoeienis met gemiddelde snelheid toe zou slaan, gecorrigeerd voor hoe heet het vandaag was, keek Zoe op en staarde met vernauwde ogen de verte in. Ze beeldde zich welke afstand hij daarmee zou hebben kunnen afgelegd. Haar hartslag versnelde bij het idee dat ze hem zou aanhouden. Ze zouden hem gemakkelijk weten te pakken. Hij was al moe, had geen water, en geen mogelijkheid erachter te komen dat ze zijn misdaden al ontdekt hadden. Hier zouden ze snel een einde aan kunnen breien.
Haar aandacht verschoof naar de struiken en boompjes die in de omstreken groeiden, stukjes begroeiing verspreid over de ruimte, die een mens niet genoeg bescherming konden bieden. Ze zag de afstanden tussen hen en nummers sprongen voor haar ogen die haar het verhaal achter het patroon vertelden. Ver van elkaar verwijderd, weinig natuurlijke bronnen. Dicht bij elkaar, wortels die uitkwamen in een ondergrondse waterbron en aarde vol voedingsstoffen. Voor het ongeoefende oog leken ze misschien willekeurig, maar elk van hen was naar ontwerp geplaatst. Het ontwerp van de natuur.
“Heb je iets?” vroeg Shelley. Ze keek verwachtingsvol, alsof ze stond te wachten tot haar meer ervaren partner het de oplossing zo uit haar zak zou schudden.
Zoe schrok op met een schuldgevoel. “Hij die kant is opgerend, denk ik,” zei ze, wijzend in de overduidelijke richting van zijn voetstappen. In de verte lag een rotsformatie, een goede plek om even uit te rusten. De formatie vertelde haar over windpatronen, over duizenden jaren van scheppen en beeldhouwen. “Misschien is hij daar gestopt voor wat schaduw. Het is een warme dag.”
Een geheim was een geheim. Onder geen voorwaarde zou ze toegeven wat ze wist. Onder geen voorwaarde zou ze hardop zeggen dat ze een monster was dat de wereld begreep op een manier die niemand anders deelde. Of het andere toegeven – dat ze omgekeerd niet begreep hoe zij het wel zagen. Maar zoveel kon ze hen nog wel geven. Het soort aanwijzing dat een normale persoon zou kunnen zien.
De chef schraapte ter onderbreking zijn keel. “We hebben die richting al verkend, en niets gevonden. De honden zijn het spoor kwijtgeraakt. Er is daar verderop rotsgrond waarop geen voetsporen achterblijven. We gaan ervan uit dat hij gewoon rechtdoor is blijven rennen. Of misschien zelfs opgepikt door een voertuig.”
Zoe vernauwde haar ogen. Ze wist wat ze wist. Deze man rende in wanhoop, met grote stappen, lichaam laag bij de grond en voorovergebogen om snelheid te maken. Hij was niet op weg naar een reddingspoging, hij was zo ver weg dat ze hem nooit zouden vinden.
“Doe het om ons te plezieren,” stelde Zoe voor. Ze tikte op het zegel van de FBI op haar legitimatiepenning die ze nog altijd in haar hand hield.
Dat was het geweldige van een special agent te zijn: er werd niet steeds verwacht dat je verantwoording aflegde. Sterker nog, het stereotype was dat je je daarvan onthield.
Shelley verschoof haar aandacht van het bestuderen van Zoe’s gezicht naar de chef met een vastberaden houding. “Stuur de helikopter uit. Staan de honden klaar?”
“Prima hoor.” De chef knikte, hoewel hij er niet al te vrolijk uitzag. “Jij bent de baas.”
Shelley bedankte hem. “Laten wij ernaartoe rijden,” stelde ze aan Zoe voor. “Ik heb de piloot op de radio. Hij zal het ons laten weten als ze iets zien.”
Zoe knikte en stapte gehoorzaam weer in de auto. Shelley had haar gesteund, was haar bijgevallen. Dat was een goed teken. Ze was er dankbaar voor, en worstelde niet met haar ego over het feit dat Shelley de bevelen gaf. Het kwam allemaal op hetzelfde neer, zolang er maar levens gered werden.
“Oef.” Shelley pauzeerde, en ging leunde in de bijrijdersstoel met een uitgevouwen kaart in haar handen. “Het wordt nooit gemakkelijker he? Zo’n vrouw, in haar eentje, zonder enige provocatie. Ze had dat niet verdiend.”
Zoe knikte weer. “Juist ja,” zei ze, weifelachtig over wat ze nog meer aan het gesprek kon bijdragen. Ze startte de auto en reed weg, om de leegte te vullen.
“Jij bent niet erg spraakzaam he?” vroeg Shelley. Ze viel even stil voor ze daaraan toevoegde, “Dat geeft niet hoor. Ik ben alleen maar aan het aftasten hoe je te werk gaat.”
De moord was onverdiend, dat klopte. Zoe kon dat zien en begrijpen. Maar gedane zaken namen geen keer. Nu hadden ze een taak te vervullen. Seconden gingen voorbij, ver voorbij de normale grenzen van een verwacht antwoord. Zoe gooide een paar lijntjes uit, maar er kwam geen antwoord in haar op. De tijd verstreek. Als ze nu wat zei zou ze nog idioter klinken.
Zoe probeerde geconcentreerd een terneergeslagen uitdrukking op haar gezicht te houden tijdens het rijden, maar het was te moeilijk om allebei tegelijk te doen. Ze gaf de strijd op, en haar gezicht ontspande zich tot haar gewoonlijke onaangedane blik. Het was niet dat ze nergens aan dacht, of dat er geen enkele emotie achter haar ogen zat. Het was alleen moeilijk om na te denken over hoe haar gezicht eruit zag, en het bewust in een bepaalde uitdrukking te gieten, terwijl haar hoofd berekeningen maakte van de precieze afstand tussen elke markering op de weg, en ervoor zorgde dat ze bleef rijden met een snelheid waarvan de auto niet zou kantelen als ze moest zwenken op dit type asfalt.
Ze kwamen de hoofdweg op en volgden de kronkelingen van het effen wegdek door het vlakke landschap. Zoe kon nu al zien dat de weg de juiste richting op ging, en hen de kans zou geven hem in te halen als hij in een rechte lijn rende. Ze gaf stevig gas en gebruikte hun voordeel van het asfalt om voorwaarts te snellen.
Een stem kraakte op de radio en onderbrak Zoe’s gedachten.
“We hebben de verdachte in het zicht. Over.”
“Begrepen,” antwoordde Shelley. Ze was precies en verspilde geen tijd. Zoe kon dat waarderen. “Coördinaten?”
De helikopterpiloot dreunde zijn locatie op, en Shelley las de kaart aan Zoe voor. Ze hoefden niet van koers te veranderen – ze reden precies op het doel af. Zoe greep het stuur steviger vast en voelde haar gelijk in een vlaag van genoegdoening. Het klopte wat ze gedacht had.
Even later kwam de helikopter in zicht. Hij hing gestaag in de lucht boven een auto van de plaatselijke politie. De twee inzittenden van de auto waren kennelijk al uitgestapt en hadden de gevangene weten te pakken. Hij lag in het zand dat om zijn neergevallen vorm heen vloeide, en vloekte.
Zoe stopte de auto en Shelley sprong er ogenblikkelijk uit, terwijl ze informatie door haar draagbare radio doorgaf. Een klein groepje mannen met honden naderde al vanuit het zuidoosten. De honden blaften verheugd bij het vinden van de bron van de geur die ze hadden gevolgd.
Zoe pakte de kaart die Shelley had laten vallen, en vergeleek het met de GPS. Ze waren een achtste kilometer verwijderd van waar ze hem geschat had, in een directe lijn. Hij was waarschijnlijk uit de rotsformatie gevlucht toen hij de honden hoorde.
Ze gunde zichzelf een overwinningsglimlach en sprong de auto uit om zich met hernieuwde energie bij de rest te voegen. Onder de brandende zon grijnsde Shelley haar op gelijke wijze toe. Ze was duidelijk opgetogen dat ze hun eerste zaak samen nu al hadden afgerond.
Later, terug in de auto, viel het weer stil. Zoe wist niet wat ze moest zeggen – dat wist ze nooit. Beleefdheidsgesprekjes waren haar een volslagen mysterie. Hoe vaak mocht je het over het weer hebben voor dat een open deur werd? Hoeveel ritten moest ze besteden aan gortdroge conversaties over onbelangrijke dingen, voordat de stilte kameraadschappelijk in plaats van ongemakkelijk werd?
“Je was weinig spraakzaam daarstraks,” zei Shelley, die eindelijk de stilte verbrak.
Zoe aarzelde even voor ze antwoordde. “Nee,” stemde ze in, en probeerde het vriendelijk te laten klinken. Ze kon weinig anders dan instemmen.
Weer was het stil. Zoe telde de seconden in haar hoofd uit en realiseerde zich dat het langer had geduurd dan wat als een normale pauze in een gesprek werd beschouwd.
Shelley kuchte. “Mijn partners tijdens de training, daarmee oefende ik de zaak doorspreken,” zei ze. “Samenwerken om het op te lossen. Niet alleen.”
Zoe knikte, en hield haar ogen strak op de weg gericht. “Ik begrijp het,” zei ze, ook al begon de paniek op te wellen. Ze begreep het niet – of in ieder geval niet helemaal. Tot op zekere hoogte snapte ze wel hoe mensen zich in haar buurt moesten voelen, aangezien ze dit aan de lopende band van hen te horen kreeg. Maar wat ze eraan moest doen, dat wist ze niet. Ze probeerde het al, zo hard als ze maar kon.
“Praat de volgende keer met me,” zei Shelley, terwijl ze zich dieper in haar stoel nestelde alsof het allemaal al opgelost was. “We horen partners te zijn. Ik wil echt samenwerken.”
Dit beloofde weinig goeds voor de toekomst. Zoe’s laatste partner had er tenminste nog een paar weken over gedaan voor hij de moed had verzameld te gaan klagen over hoe stil en uit de hoogte ze was.
Ze had gedacht dat ze het ditmaal beter had gedaan. Had ze immers niet de koffie gekocht? En Shelley had eerder toch naar haar geglimlacht. Moest ze nu dan meer drankjes kopen, om het evenwicht te herstellen? Was daar een bepaalde hoeveelheid van die ze moest aanhouden om hun relatie weer te versoepelen?
Zoe keek naar de weg die langs de voorruit voorbijflitste, onder donker wordende lucht. Ze voelde dat ze iets moest zeggen, maar kon zich niet indenken wat dat dan wel moest zijn. Dit was allemaal haar schuld, en dat wist ze.
Het leek anderen altijd zo gladjes af te gaan. Ze praatten en praatten en praatten, en waren binnen de kortste keer de beste maatjes. Ze had het zo vaak gezien, maar er leken geen regels te zijn die ze kon volgen. Hoe lang het duurde, hoe vaak men elkaar ontmoet had, hoeveel ze gemeen hadden, leek allemaal niets uit te maken.
Ze waren gewoon magisch goed in de omgang met andere mensen, net als Shelley. Of niet. Net als Zoe.
Niet dat ze wist wat ze verkeerd deed. Mensen zeiden steeds dat ze warmer en vriendelijker moest zijn, maar wat betekende dat precies? Niemand had haar ooit een handleiding gegeven waarin stond wat ze moest weten. Zoe klemde het stuur steviger vast en probeerde niet te laten blijken hoeveel verdriet ze had. Dat was wel het laatste dat ze aan Shelley wilde tonen.
Zoe besefte wel dat zijzelf het probleem was. Daar had ze geen illusies over. Ze wist alleen niet hoe ze anders kon zijn dan ze was, en andere mensen konden dat wel, en ze schaamde zich dat ze het nooit had geleerd. Om dat toe te geven zou, op een of andere manier, nog erger zijn.
***
De vlucht terug naar huis was nog ongemakkelijker.
Shelley bladerde wat door de pagina’s van een damesblad dat ze op de luchthaven had gekocht. Ze deed weinig meer dan een snelle blik werpen op iedere pagina voor ze het opgaf en naar de volgende bladzijde ging. Toen ze het tijdschrift helemaal uit had, keek ze terloops naar Zoe alsof ze een gesprek wilde beginnen; toen bedacht ze zich kennelijk en opende het tijdschrift weer, ditmaal met wat meer aandacht voor de artikelen.
Zoe had een vreselijke hekel aan dat soort bladen. De foto’s, de woorden, alles besprong haar vanaf de pagina. Lettertypes die lukraak naast elkaar geplaatst waren, gezichten, en artikelen die zichzelf tegenspraken. Afbeeldingen die zogenaamd bewijs waren van de plastische chirurgie van een beroemdheid, terwijl die alleen de gebruikelijke, leeftijdsgebonden veranderingen aan een gezicht lieten zien, doodeenvoudig uit te rekenen voor iemand met minimale kennis van de menselijke biologie.
Tal van keren dwong Zoe zich ertoe iets te bedenken om tegen haar nieuwe partner te zeggen. Ze kon niet over het blad praten. Wat konden ze nog meer gemeen hebben? Ze kon de woorden maar niet vinden.
“We hebben onze eerste zaak goed afgesloten,” zei ze tenslotte. Ze mompelde het, bijna niet dapper genoeg om zelfs dat maar uit te brengen.
Shelley keek verrast op. Een moment waren haar ogen opengesperd en niet-begrijpend, toen verscheen er een grijns op haar gezicht. “O, ja, zeker weten,” zei ze. “Hebben we mooi gedaan.”
“Hopelijk loopt de volgende net zo soepel.” Zoe voelde haar maag ineen krimpen. Waarom was ze toch zo slecht in over koetjes en kalfjes praten? Het zoeken naar de volgende zin vereist ieder grammetje van haar concentratie.
“Misschien kunnen we het de volgende keer sneller doen,” stelde Shelley voor. “Weet je, als we elkaar echt aanvoelen kunnen we veel sneller werken.”
Zoe voelde dat als een mokerslag. Ze hadden die vent sneller te pakken kunnen krijgen, de helikopter naar zijn exacte locatie kunnen sturen vanaf het moment dat ze aankwamen, als Zoe maar had gedeeld wat ze wist. Als ze niet zo voorzichtig was geweest dat ze haar informatie verborgen had gehouden.
“Misschien,” zei ze, zonder zich ergens aan te binden. Ze probeerde Shelley’s kant op te glimlachen, op een manier die hopelijk geruststellend was, van een meer ervaren agent tot een nieuweling. Shelley beantwoordde die enigszins aarzelend, en keerde terug naar haar blad.
Tot aan de landing zeiden ze geen woord meer.