Читать книгу Een Bezoek aan de Philippijnsche Eilanden - Bowring John - Страница 4

HOOFDSTUK II. BEZOEK AAN DE LAGUNA EN TAJABAS.

Оглавление

Inhoudsopgave

Nadat wij ons gereed hadden gemaakt voor een bezoek bij de Laguna en omliggende bergen, welker prachtige ligging aan het eiland Luzon eene wereldberoemde vermaardheid gegeven heeft, begaven wij ons op weg, vergezeld door den alcalde-major de la Herran, kolonel Trasierra, een adjudant van den gouverneur, die tot mijn bijzonderen gids en bewaker benoemd was, mijn waarde vriend en getrouwe medgezel kapitein Vansittart, en eenige andere heeren. De inwoners der Laguna worden door de Indianen van Manilla Pagasilangan of Oosterlingen genoemd. Toen wij de verschillende dorpen bereikten, kwamen de Principalia of inlandsche gezagvoerders naar buiten, om ons te begroeten, en musicale troepen vergezelden ons naar en van al de pueblos. Wij vonden de Indiaansche dorpen versierd met gekleurde vlaggen en geborduurde doeken, en geweerschoten kondigden onze komst aan. De wegen waren fraai versierd met bamboes en bloemen, en alles riep ons een hartelijk, hoewel eenvoudig, welkom toe. De dikke en rijkgeschakeerde bladeren van den mangaboom, de kleine bamboes met hunne gevederde toppen in de lucht, de nog hoogere kokosnootboom, de areca en de nipa-palmen, de plataan-boomen, welker in elkander geslingerd groene bladeren zulk een rijkdom aan een tropisch landschap geven, de broodvrucht, de papaya en de sterk gekleurde wilde bloemen, die door elkander over oevers en takken groeijen; de rivier, die nu en dan zigtbaar wordt, met hare kano’s en hutten, en Indianen, mannen, vrouwen en kinderen, die den geheelen oever bevolken. Wij gingen over een uitmuntenden weg van Santa Ana naar Taguig, waar een brug van bamboes in haast was gelegd geworden, om ons den overtogt over den stroom gemakkelijk te maken; het eerste rijtuig kwam goed over, met het tweede brak de brug, en er werd eenigen tijd vereischt om het ongeval te herstellen en de andere rijtuigen in staat te stellen om voort te komen. Taguig is een fraai dorp, met warme baden en omstreeks 4,000 inwoners; men zegt, dat de visch daar bijzonder goed is. Nabij hetzelve ligt Pateros, welke naam ongetwijfeld ontstaat door de groote hoeveelheid kunstmatig uitgebroeide eenden (patos), die daar opgekweekt en in ongeloofelijke menigte op de oevers der rivier gevonden worden. Zij worden gevoed door kleine schelvisschen, die in menigte in het naburige meer zijn, en die in booten naar de paterias, op de oevers van de Pasig, gebragt worden. Die eenden-fokkerij wordt door de Indianen Itig genoemd. Elk pateria is van dat van den buurman gescheiden door een beschot van bamboes op de rivier, en met zonsondergang zwemmen de eenden van het water naar nabij gelegene gebouwen, waar zij hare eijeren gedurende den nacht leggen, en keeren ’s morgens met een groot gevolg naar de rivier terug. Als de eijeren verzameld zijn, worden zij in groote bewaarplaatsen gebragt, warme paddi schillen bevattende, die altijd op denzelfden warmtegraad gehouden worden; het geheel is met een kleed bedekt, en zij worden weggenomen door de eigenaars zoodra ze uitgebroeid zijn. Wij zagen honderden jonge eenden loopen in lage bamboe-manden, wachtende tot dat ze op de oevers der rivier overgeplaatst zouden worden. De monnik te Pasig verliet zijn klooster om ons te ontvangen. Het is een volkrijke stad, meer dan 22,000 zielen bevattende. Er is een school voor Indische vrouwen. Het heeft steenen, vierkanten hoeken; de steen is bewerkt voor het verbruik te Manilla, maar zacht en broos. De omstreken zijn versierd door tuinen. Onze gastheer, de monnik, had voor ons in het klooster een maaltijd gereed gemaakt, die met groote netheid en ware gastvrijheid werd toegediend. Toen wij nu de grenzen zijner alcadia bereikt hadden, namen de magistraat en zijne medgezellen van ons afscheid, en betraden wij een falua (felucca), voor ons door den intendant van Marine bezet met een groot aantal roeijers; en voorzien van een karpet, kussens, gordijnen en andere gemakken. Hierin vertrokken wij naar de laguna, voorafgegaan door een troep muzikanten. De roeijers stonden overeind, en bij iederen slag van de roeispaan vielen zij op hunne zetels terug; zij gaven daardoor een groote vaart aan de boot; die oefening schijnt zeer moeijelijk, toch deden zij hun werk met een zeer goed humeur, en zelfs toen zij van den regen dropen, morden zij niet. In het meer (Bay genaamd) is een eiland, tusschen hetwelk en het open land een diep en gevaarlijk kanaal is, genaamd Quinabatasan, hetwelk wij door moesten. De stroom vloeit met eene groote snelheid, en dikwijls gaan er schepen in hun doortogt verloren. De oevers zijn bedekt met schoone vruchtboomen, en de bergen steken aan alle kanten hunne toppen omhoog. Onze bestemming was naar Santa Cruz, en lang vóór onze aankomst was een loodsboot afgezonden, om onze komst aan te kondigen. De zon was onder, maar wij bemerkten, dat bij onze komst de straten verlicht waren, en hoorden de gewone Indiaansche muziek in de verte. Toen wij de rivier bereikten, werden wij in een aangenaam verlicht en versierd vlot gebragt, hetwelk ons aan land bragt—en een gevolg van rijtuigen, in een van welke de Alcade zat, die zijn cabacera of hoofdkwartier verlaten had om voor ons te zorgen, geleidde de troep naar een fraai huis, een rijken Indiaan toebehoorende, alwaar wij geheel gereed een zeer goed middag- of avondmaal vonden, en al de notabelen van de plaats, den priester, als een onmisbaar voorwerp onder hen, verzameld om de vreemdelingen te verwelkomen. Wij gingen langs een schouwburg, die in der haast scheen opgebouwd te zijn, en sierlijk opgetooid was, waarin, zooals men ons berigtte, ter onzer eere en om ons genoegen te doen, een Indisch blijspel in de Tagalesche taal zou worden opgevoerd. Ik was te onwel om te luisteren, maar ik hoorde veel op het tooneel praten (dat natuurlijk voor ons gezelschap onverstaanbaar was), vele zwaarden zich kruisen, en zag vele gevechten voeren, geesten vrouwen najagen tot in bosschen, en koningen en koninginnen in hunne netste pakjes uitgedoscht. De schouwburg was voor de menigte op de straat open en duizenden kwamen de voorstelling bijwonen uit belangstelling en nieuwsgierigheid. Men zeide mij dat sommige acteurs uit Manilla waren gekomen. Onze gastheer was buitengewoon voorkomend; zijne tafel was niet alleen met inlandsche, maar ook met vele Europesche overtolligheden gevuld. Hij was als een Indiaan gekleed en scheen met zijne garderobe te pronken. Hij bediende ons zelf aan zijne eigene tafel, keerde en bewoog zich onophoudelijk alsof hij waarlijk vereerd was om te kunnen bedienen. Zijn naam, dien ik dankbaar herdenk, was Valentijn Valenzuela en zijn broeder bekleedde de waardigheid van priester.

Santa Cruz telt eene bevolking van ongeveer 10,000 zielen. Men zegt dat de meeste zijner inwoners vermogend zijn. De kerk is fraai en de buitenwegen breed en in goeden staat. In de naburige bosschen vindt men veel wild, doch er bestaat weinig lust voor de jagt. In de omstreken groeit eene groote verscheidenheid van tropische producten. De inlanders zamelen wilde honig op, terwijl katoenen en abacá-stoffen voor huisselijk gebruik worden geweven. Het huis, waarin men ons uitgenoodigd had, was fraai gemeubileerd, maar wij vonden er de gewone sieraden van heiligen in beelden en vaatwerk voor wijwater. Des avonds werden de Tagalesche meisjes uit de stad en omstreken op een bal uitgenoodigd en de dag werd met de gewone vrolijkheid en levendigheid besloten; de bolero en jota schenen daar de geliefkoosde vermaken te zijn. Dans en muziek maken de genoegens der Indianen uit; de meeste avonden, die wij in de Philippijnen doorbragten, waren dan ook aan die vermakelijkheden gewijd. Den volgenden morgen bragten de rijtuigen van den Alcalde, die door de kleine ponies van Luzon werden getrokken, ons naar de casa real te Pagsanjan, den zetel van het Gouvernement, of cabacera der provincie, waar wij hetzelfde goede onthaal als van onzen geleider, vonden bij Senor Tafalla, den Alcalde. Pagsanjan telt ongeveer 5,000 inwoners; deze plaats is minder bevolkt dan Binan en andere vlekken in de provincie. Gastvrijheid was hier, even als overal elders, aan de orde van den dag en zelfs van den nacht, en de gulle ontvangst mogt hier te meer op prijs gesteld worden, omdat er buiten de hoofdstad geene herbergen of pleisterplaatsen voor reizigers waren. Hij die intusschen door de autoriteiten wordt aanbevolen en door de monniken in bescherming genomen, zal nooit iets ontberen wat tot zijn gemak kan bijdragen en veeleer over de overtollige bewijzen van gulheid verbaasd staan, dan iets van het noodige missen. Ik werd soms overstelpt wanneer de kelders van de kloosters zich ontsloten voor wijnen, die daarin 20 à 25 jaren bewaard waren, en wanneer ik zeg dat de overvloed van sigaren en chocolade zelfs den meest kritiserenden der critici zou bevredigd hebben, laat ik slechts regt wedervaren aan de giften en de gevers.

Wij deden een uitstapje naar het bevallige dorpje Lumbang. Natuurlijk werd ons tot aan de oevers van de rivier, die de grenzen van het vlek vormen, door de voornaamste autoriteiten uitgeleide gedaan. De stroom was nog al hevig, doch eene bark wachtte ons en bragt ons naar de voorzijde van het klooster aan de overzijde, waar de voornaamste geestelijke, een monnik, ons naar de receptiezalen geleidde. Wij wandelden door het vlek, dat door 5,000 Indianen wordt bewoond en uit eene breede straat bestaat. Uit de vensters der huizen, waar zich eene menigte nieuwsgierigen had verzameld, wapperde een aantal gekleurde doeken en kleederen als vlaggen. Daarna keerden wij naar den cabacera terug en overnachtten daar. In den vroegen morgen van den volgenden dag trokken wij naar Pagsanjan.

Wij kwamen thans in de hoogere streken, wier bekoorlijke plantengroei meer woest en bewonderenswaardig was. Intusschen werden de wegen hoe langer hoe slechter, zoodat onze paarden met moeite de rijtuigen door den dikken modder voorttrokken. Wij moesten menigmaal de hulp der Indianen inroepen, om ons uit het wagenspoor te trekken, waartoe zij steeds met de meeste bereidwilligheid gereed waren. Toen eindelijk de rijweg geheel onberijdbaar werd, trokken wij door het bosch, waar de Indianen met hunne lange messen, hunne getrouwe gezellen, die in den weg staande struiken en takken afsneden en voor ons een begaanbaren weg baanden. Na eenige dagreizen kwamen wij te Majayjay aan. Hier werden wij door een aantal Indianen, met vlaggen en muziek, naar het klooster geleid, van waar de goede Franciscaner monnik Maximo Rico kwam, om ons te verwelkomen en ons langs den breeden trap naar de groote bovenvertrekken te brengen. Dit vlek telt ongeveer 8,500 inwoners; het klimaat is vochtig en de werking daarvan vertoont zich in het heerlijke gewas rondom de plaats. De kerk en het klooster zijn verreweg de merkwaardigste van de openbare gebouwen. Deze plaats is omringd door bergachtige landschappen en de boomen uit de bosschen bieden schoone en afwisselende tooneelen aan. Bladeren, bloemen en vruchten van de heerlijkste vormen en kleuren,—het schoonste struikgewas en takken van tropische boomen, zich op allerlei wijze dooreen kronkelend, zijn de eigenschappen van deze streken. De inlandsche bevolking maakte van de ruwe heuvelachtige streek gebruik om een langdurigen tegenstand aan de Spanjaarden te bieden bij hunnen eersten inval, en de verdedigingsmiddelen moeten zoo krachtig geweest zijn dat bevel gegeven werd om de schatkist van Manilla naar die plaats over te brengen bij de landing der Engelschen in 1762. Gelukkig—zeggen de Spaansche geschiedschrijvers—werd dit bevel niet ten uitvoer gebragt, daar de Engelschen hunne maatregelen hadden genomen tot vermeestering van den buit en het bleek dat de plaats niet tegen hen bestand geweest zou zijn.

Wij wilden nu de bergen bestijgen en moesten dus onze rijtuigen verlaten. Men voorzag ons van palanquins, waarin wij ons in onze geheele lengte konden uitstrekken en die door 8 man gedragen werden, waarbij een gelijk aantal mannen tot aflossing gevoegd werden. De Alcalde van de naburige provincie Tajabas was te Majayjay gekomen om ons tot een bezoek in zijn district uit te noodigen, waar hij zeide dat het volk reikhalzend naar onze komst uitzag en schikkingen voor onze ontvangst gemaakt had, zoodat het niet weinig teleurgesteld zou zijn wanneer wij Lucban niet bezochten. Wij konden zulk een vriendelijken aandrang niet weêrstaan en legden ons thans in de palanquins, die voor ons gereed stonden. Inderdaad wij werden goed beloond. De paden op de bergen zijn in denzelfden toestand, waarin zij door den stroom gebragt waren en bijna onbegaanbaar door de rots-massa’s, die door het water naar beneden geslingerd worden. Soms moesten wij op den ingeslagen weg terugkeeren om een anderen te betreden, die nog veel slechter was. Op sommige plaatsen was de modder zoo diep, dat onze dragers er tot de knieën inzakten en niet dan met groote moeite en den bijstand van hunne kameraden zich of ons uit zulk eene onaangename positie konden redden. Doch geduld en vrolijkheid, aanmoediging, luid gelach en eene algemeene en broederlijke medewerking kwamen alle hinderpalen te boven. Rondom ons was alles stil en eenzaam; doch het gegons van de bijen en het gesjilp der vogelen; diepe ravijnen onder ons, bedekt met woudboomen, die nooit door den bijl van den houthakker zouden worden neêrgeveld; hoogten boven ons, die nog moeijelijker te bebouwen en met een heerlijken plantengroei versierd waren; beekjes en riviertjes die daar zacht kabbelend in grootere stroomen vloeiden en van daar langzaam hunnen weg naar den grooten oceaan baanden,—dat alles was genoeg om onze aandacht te trekken en onze belangstelling gaande te houden. Eindelijk bereikten wij eene vlakte op den kruin van een’ berg, waar twee fraai versierde draagstoelen, met een aantal dragers, voor ons gereed stonden en wij verwelkomd werden door eene schaar bevallige jonge vrouwen, op ponies gezeten, die zij met verwonderlijke vlugheid bestuurden. Zij waren allerliefst gekleed. De Alcalde noemde haar zijne Amazonas en eene lieve woordvoerster berigtte ons in zeer zuiver Castiliaansch, dat zij hier waren gekomen om ons naar Lucban te geleiden, dat eene mijl verder gelegen was. Dit was ons even welkom als onverwacht. Ik zag de Tagalezen onverschillig op den achter- of zijkant van hunne paarden gezeten. Het waren uitmuntende paardrijders, die links en regts gallopeerden en sprongen en met hunne fraaije zweep zwaaiden. Een muziekkorps geleidde ons, en de Indische huizen waar wij langs gingen, droegen de gewone teekenen van welkomstgroeten. Zelfs de wegen waren op meer dan gewone wijze versierd: eerebogen van versierde bamboes aan beide zijden en geweerschoten kondigden onze komst aan. De Amazonas droegen mutsen met linten en bloemen versierd; op de schouders hadden allen doeken van geborduurd pina, terwijl gekleurde voorschoten en rokken van inlandsch fabrikaat tot het schilderachtige uitzigt bijdroegen. Zij gallopeerden den geheelen weg langs,—voor, achter ons of, zoo de weg dit toeliet, aan onze zijde en schenen in alle bewegingen geheel op haar gemak te zijn. Als naar gewoonte begaven wij ons naar het klooster, waar wij den presiderenden monnik—een man van de wereld—aantroffen, die voorkomend, onderhoudend, zelfs geestig in zijne gesprekken was. Hij had vele toebereidselen voor onze komst gemaakt. De voornaamste lieden werden tot het middagmaal uitgenoodigd, waarbij menige geestigheid werd verkocht, en niet het minst door den monnik. Toen men van het schoone geslacht sprak (als de Indische meisjes daaronder gerangschikt kunnen worden) merkte kapitein Vansittart op dat hij 30 ongehuwde officieren aan boord van de Magicienne had.

«Ik doe iets—riep daarop de monnik—zend ze hier; ik zal ieder hunner eene lieve vrouw geven.»

«Maar gij moet ze eerst bekeeren.»

«Ja, ja, daar zal ik voor zorgen.»

«En dan de trouwpenningen opsteken?»

«Natuurlijk, dat is ’t voornaamste.»

Na het diner of souper, zooals men het noemde, werden de Amazonas, die ons ’s morgens vergezeld hadden, met nog eenige andere, binnengeleid; de tafels werden weggenomen en toen ik mij naar mijne slaapkamer begaf, was men nog druk bezig te dansen.

In de kamers van het klooster vond ik nieuwsbladen en boeken. De monnik was weetgieriger dan de meeste van zijne orde en men kon met hem een waarlijk onderhoudend en leerrijk gesprek voeren.

Wij keerden langs een anderen weg naar Majayjay terug, omdat wij een heerlijken waterval wilden bezigtigen, waar men zegt dat de rivier tot op 300 voet afdaalt. Wij kwamen op een rotsbrok zoo digt mogelijk bij den waterval, die een vreesselijk geweld maakte, maar de stof en mist, die weldra onze kleederen doorweekten, verduisterden het tooneel en maakten het ons onmogelijk de diepte van den val na te gaan. Hij wordt door eene karakteristieke schakering van bergen en bosschen omgeven, die wij geen tijd hadden te onderzoeken en waarover de inlanders ons slechts onvolledige mededeelingen konden doen. Zij wisten dat er zich dassen, wilde beeren, buffels en andere wilde dieren in bevonden, doch geen hunner was in die woeste streken doorgedrongen. Een reiziger was eens over de rotsen van den voet tot aan den top van den waterval geklommen.

Wij keerden naar Majayjay terug om door onze gastheeren in het klooster met de gewone gastvrijheid te worden verwelkomd en ontvangen, en nadat wij van onzen Alcalde afscheid hadden genomen, trokken wij naar Santa Cruz, waar wij in onzen felucca langs de kust voeren en te Calamba, een vlek van ongeveer 4,000 inwoners, aanlandden. Daar wachtten ons rijtuigen om ons naar Binan te brengen, nadat wij korten tijd te Santa Rosa zouden zijn gebleven, waar de Dominikaner monniken, wie vele der uitgestrekte goederen in de nabuurschap behooren, ons als gewoonlijk uitnoodigden hun klooster te bezoeken. Wij hielden ons daar slechts korten tijd op. De wegen aan de oevers van de Laguna zijn over het algemeen goed en wij bereikten Binan vóór zonsondergang; in de eerste straat hadden de Indianen zich tot eene processie gevormd, toen wij voorbij trokken. Men had verder vlaggen, takken van bloemen dragende boomen en dergelijke uitgestoken. Eerst trokken wij tusschen rijen jongelingen, daarna langs eene reeks meisjes en eindelijk bereikten wij onder een’ eereboog de schoone woning van een’ rijken mestizo, die met eene Spaansche orde was gedecoreerd, waarmede zijn’ vader reeds was begiftigd. Hij sprak Engelsch, daar hij zijne opvoeding te Calcutta genoten had en zijn huis—dat zeer groot was—leverde genoegzame bewijzen dat hij niet te vergeefs de kunst van huisselijke beschaving had bestudeerd. De meubelen, de bedden, de tafels, het keukengereedschap, alles toonde goeden smaak aan, en de blijkbare opregtheid van de goede ontvangst bragt niet weinig tot het aangename toe. Op het plein tegenover het huis van Don José Alberto was eene talrijke menigte bijeengekomen. De Indianen lieten ons hunne vechthanen bewonderen, doch wij waren niet op de vertooning van hunne oorlogszuchtige deugden gesteld. Er werd een aantal geweerschoten gelost, terwijl na het ondergaan der zon vuurwerk werd ontstoken en een groote vuurballon, waarop de woorden: «De bevolking van Binan aan hare doorluchtige bezoekers» opgelaten, dien wij spoedig uit het gezigt verloren en die welligt onze komst zal hebben aangekondigd aan de Magicienne in de Manilla-baai. Binan is eene plaats van eenig gewigt. Vele rijke mestizos en Indianen hebben er hunne woonplaats. De plaats zelve telt meer dan 10,000 inwoners. Uitgestrekte landgoederen, die daar gelegen zijn, behooren aan de Dominikaner monniken; de voornaamste onder deze was degeen, dien wij het laatst bezocht hadden. Even als overal kwamen ook hier de voornaamste personen ons in ons hoofdverblijf hunne hulde brengen, waarbij de gobernadorcillo, die gewoonlijk Spaansch spreekt, de tolk van de overigen is. Inlichtingen omtrent de plaats, dankzegging voor de ons bewezen eer, waren de hoofdonderwerpen van ons discours, maar de inlanders waren altijd verheugd als de «vreemdelingen uit verre plaatsen» belang schenen te stellen in hetgeen hen betreft. Nergens zagen wij een spoor van armoede; nergens was ophooping, ruwheid of verveling op te merken. De handelende personen en toeschouwers schenen zich evenzeer te vermaken en onze tegenwoordigheid verschafte die goede lieden slechts een feestdag te meer bij hunne geregelde en bepaalde festiviteiten. Binan wordt door eene rivier doorsneden en is ongeveer eene mijl van de Laguna verwijderd. De straten zijn tamelijk breed en de buitenwegen uitmuntend. Bij de meeste huizen vindt men tuinen, waarvan sommige zelfs zeer uitgestrekt zijn. Men vindt er zeer verschillende soorten van vruchten. Rijst wordt er op groote schaal verbouwd, daar de rivier en de daarin vloeijende beeken genoegzame middelen tot irrigatie aanbieden. De landerijen worden meestal door de Dominikanen verhuurd en de groote uitgestrektheid van sommige eigendommen bevordert den landbouw. Vóórdat de landerijen productief zijn, wordt eene geringe pachtsom genoten en, wanneer zij eens winst opleveren, zijn de monniken nog zeer vrijgevige heeren, die hunne huurders vele winsten doen genieten. Men zegt dat zij zich met 1/10 van de geheele opbrengst tevreden stellen. Een huurder wordt zelden de pacht ontnomen, wanneer hij zijne huurpenningen geregeld betaalt. Vele landerijen zijn ook in bezit van associatiën of maatschappijen, onder den naam van Casamahanes bekend.—Tusschen Binan en Manilla wordt veel handel gedreven.

Hoogst voldaan over al hetgeen wij gezien hadden, scheepten wij ons op nieuw in en trokken over de Laguna naar Pasig. Deze schoone rivier afwaarts varende, bereikten wij Manilla ’s namiddags.

Een Bezoek aan de Philippijnsche Eilanden

Подняться наверх