Читать книгу Raji Boek Vier - Charley Brindley - Страница 7

Hoofdstuk vier

Оглавление

Mijn hand greep naar het wapen dat ik al jarenlang niet meer droeg, maar dan hoorde ik de muzikale stem van een van mijn dochters.

De meisjes stonden voor me terwijl ze de gordijnen openhielden.

"Mag ik voorstellen, de nieuwe Marie en Suu-Kyi. Wat denkt u, meneer?"

Mijn bonzend hart kalmeerde terwijl ik hen bekeek. Ze waren schoongeschrobd, hun lange zwarte haar was netjes gekamd met een perfecte scheiding aan de zijkant en ze droegen hun nieuwe kokerrok en kleurrijk vest. De ene rok reikte tot op de lederen sandalen van het meisje en was overwegend marineblauw met een felgekleurde print. Haar vest was rood en haar blouse wit. Het andere meisje had een rok aan die bijna even lang was en diagonaal gestreept met rood en geel en haar vest was blauw. Ze droeg ook een witte blouse. Ze waren voordien al mooi, maar nu waren ze adembenemend.

Met veel moeite hield ik mijn gezicht in de plooi. In plaats van te glimlachen, fronste ik mijn wenkbrauwen in een poging Marie zo goed mogelijk te imiteren, ik krabde op mijn hoofd, nam mijn pijp beet, opende mijn mond om iets te zeggen, sloot hem weer en bekeek hen allebei kritisch van kop tot teen. Dan gebaarde ik dat ze rond moesten draaien, wat ze deden.

Toen ze naar me keken, zag ik dat de uitdrukking op het gezicht van het rechtermeisje - Suu-Kyi, vermoed ik - erg bezorgd was. Maar haar zus begon te glimlachen.

"Je vindt het mooi, je vindt het mooi, meneer papa," zei Marie. "Probeer niet kwaad gezicht te maken naar ons."

Ik kon niet langer doen alsof. Ik stopte de koude pijp in mijn zak en omhelsde ze allebei.

"Ja," fluisterde ik, "jullie twee zijn de..." ik kon mijn zin niet afmaken door de brok in mijn keel. Ik slikte en begon opnieuw. "De twee mooiste meisjes van de hele wereld."

Ze maakten zich los uit mijn omhelzing met wat gegiechel.

"Nee, dat zijn we niet," zei Suu-Kyi. Ze greep haar zus bij de hand en trok haar naar de badkamer. "Onmiddellijk een minuutje terug in het raam," zei ze terwijl ze wegrenden.

Kort nadien kreeg ik twee nog mooiere meisjes te zien. Dit keer droegen ze hun identieke kleren: lichtgroene rokken en gele blouses.

"Nu zijn we de twee meest mooiste van de hele wereld," zei het linkermeisje.

Ik glimlachte en zei dat dat klopte.

"Wij zijn twee dezelfde," zei het rechtermeisje. "Hoe weet je wie Marie is?"

"En wie is Suu-Kyi?" zei het ander meisje en ze strekte daarbij haar handen uit alsof ze er een lang voorwerp op liet balanceren. Ze giechelden allebei uitbundig.

Ik had geen flauw vermoeden. Ik had hun gezichtjes de hele dag bestudeerd, op zoek naar het allerkleinste trekje dat me zou helpen het verschil te zien. Een verloren sproetje, een kuiltje, de lengte van hun haar... om het even wat me zou helpen hen te herkennen, maar er was niets. Ze waren volstrekt identiek. Het enige wat ik kon doen was raden.

"Zij." Ik wees naar het meisje links, "is Suu-Kyi."

"Nee!" zei ze en ze lachte. "Ik ben Marie."

"En ik ben Suu-Kyi."

"Ik zal labeltjes maken met jullie namen en ze op jullie blouse spelden. Zo zal ik altijd weten wie Marie is en wie Suu-Kyi."

Ze lachten en zeiden dat ze me elke morgen zouden zeggen wie wie was en dat ik dat de hele dag zou moeten onthouden.

"Oké, maar vertel me nu eens wie ons avondeten zal maken."

"Ik, ik," riep Suu-Kyi en ze rende naar het bed waar ons eten op uitgestald was.

"Ik ook." Marie rende achter haar zus aan.

Ze maakten de bijzettafel leeg en legden er al het eten op dat we hadden. Het was een lekkere maaltijd met brood, bananen, kaas en water. Als dessert aten we ingelegde mango op crackers met geroosterde pinda's.

Het was even over negen toen we de tafel afgeruimd en de restjes ingepakt hadden om ze tot de volgende dag te bewaren. Nadat ze naar de badkamer gegaan waren om hun identieke nachtjaponnen aan te trekken, hing ik hun nieuwe kleren in de kast. Daarna maakte ik met het extra deken en kussens de twee uiteinden van de bank als bedden op voor hen.

Toen ik het deken tot onder de kin van het eerste meisje trok, omhelsde ze me en fluisterde ze 'goeienacht'. Ik wenste haar ook een goede nacht en fijne dromen. Toen ik het tweede meisjes onderstopte, wenste ze me een goede nacht, maar maakte geen aanstalten om me te omhelzen. Ik wist wie van de twee zij was.

"Slaap lekker, Marie."

Ik zag haar haar ogen opensperren. Maar dan glimlachte ze en gaf ze me een knuffel.

"Goeienacht, meneer Busetilear." Ze liet zich op haar kussen vallen.

Ik ging op de stoel tegenover de bank zitten om naar hen te kijken tot ze in slaap vielen. Rond tien uur trok ik mijn pyjama aan en ging stilletjes op het bed liggen.

Ik denk graag na in het donker, met de lamp uit en niets anders dan de gedempte geluiden van de late avond die van de straat beneden naar binnen dringen. 's Nachts kon ik mijn verleden overlopen, een link met het heden zoeken en de toekomst herbekijken.

Ik weet niet waarom ik aan Raji moest denken. Maar daar was ze, in al haar koppige elegantie en geestdrift. In 1928 tijdens onze studies geneeskunde wedijverden we nog om de beste van de klas te worden. Ik hoorde haar stem even helder als stond ze naast me.

"Schaakmat in drie zetten," zei ze van achter de schouder van mijn tegenstander. Dat was dertien jaar geleden.

Ik hield erg van schaken en had altijd gedacht dat ik best een goede speler was, maar ik haatte het als toeschouwers commentaar gaven terwijl ik aan het schaken was. Ik keek even naar haar en ving ondertussen een glimp op van de grijns van mijn tegenstander als reactie op Raji's opmerking.

Rajiani Navana Devaki, een Indiase uit Calcutta. Haar naam betekende 'donkere ogen' en terecht. Donkere, temperamentvolle ogen, een scherpe geest, tergend strijdvaardig, elegant en slank, mooi en een overtuigd communist.

Zij en ik waren lid geweest van de debatclub van de Theodore Rooseveltuniversiteit. We oefenden de hele tijd; we bepaalden onze positie en verdedigden die met kalme, gecontroleerde en meestal scherpzinnige argumenten. Communisme en kapitalisme waren vaak het onderwerp van onze discus...

Ik werd wakker. Een geluid, een beweging, ik weet niet wat, maar het leek erop dat ik maar heel even geslapen had. Ik keek naar het raam en zag de maansikkel laag boven de donkere stad hangen.

Misschien was het maar een droom.

Ik sloot mijn ogen om verder te slapen, maar plots ging ik geschrokken rechtop zitten - de meisjes!

Ik sprong uit het bed, knipte de lamp aan en haastte me naar de bank. Mijn adem stokte. Het deken was opzij gegooid - Marie en Suu-Kyi waren verdwenen!

Wat is er gebeurd? Waar zijn ze?

Ik rende naar de deur, maar die was van binnen gesloten. De badkamer was leeg toen ik het licht aanstak en achter de deur keek. Het raam! Nee, we zaten op de zevende verdieping. Ik liep toch maar naar het raam en toen zag ik hen liggen, opgerold op hun slaapmatjes naast mijn bed. Ze lagen aan de andere kant van waar ik uit bed gestapt was, anders had ik op hen getrapt. Ze waren zelfs niet gedekt; ze droegen alleen hun roze nachtjaponnen.

Mijn hart ging wild tekeer en ik trippelde naar hen en bleef even kijken om zeker te zijn dat ze nog ademden. Alles was oké, ze sliepen vredig.

Ik nam het deken van de bank om het over hen te spreiden en daarna kroop ik weer in bed, waar ik met mijn hoofd op mijn hand bleef liggen kijken naar hen en de trage bewegingen van hun adem. Ik dacht aan de enorme verantwoordelijkheid die ik droeg. Ik voelde een verplichting tegenover de kinderen, maar ook nogal wat angst en ik had het heerlijke gevoel een gezin te hebben. Na een tijdje sloot ik mijn ogen, maar voor ik in slaap viel, nam ik me voor de bank de volgende avond bij mijn bed te plaatsen.

* * * * *

De volgende morgen werd ik vroeg wakker door beweging op het bed en de geur van verse sinaasappels. Ik opende een oog en zag twee lachende gezichtjes naast me. Ik opende het andere oog en zag twee sinaasappels die gepeld werden met mijn scalpel en mijn scheermes. Als ik rechtsprong en schreeuwde dat ze moesten stoppen, zou een van hen misschien haar duim eraf snijden.

"Marie en Suu-Kyi," zei ik rustig en voorzichtig, "weten jullie hoe scherp die instrumenten zijn?"

Ze knikten en gingen verder met de sinaasappels pellen.

"Zijn jullie heel erg voorzichtig?"

Ze grinnikten naar me.

Met extreem veel zelfbeheersing ging ik langzaam rechtop zitten en hield mijn adem in terwijl zij verder stukken pel van de sinaasappels sneden en af en toe een groot, sappige stuk van het druipende vlees.

"O wee. Au!" schreeuwde een van hen en liet de sinaasappel vallen.

Ik greep het scheermes en trok haar hand naar me toe om de gapende, bloedende wonde te bekijken die ik verwachtte.

Maar haar hand was alleen nat van het sinaasappelsap en verder was hij perfect in orde. Ze lachte om de uitdrukking op mijn gezicht.

"Marie!" zei ik, overtuigd dat Suu-Kyi nooit zo'n stunt zou uithalen. "Jij kleine deugniet. Zal ik je maar meteen je eerste pak slaag van de dag geven?"

Suu-Kyi keek even naar me met een brede glimlach. "O wee. Au!" schreeuwde ze net als Marie gedaan had. Ze liet haar sinaasappel vallen.

Ze lachten terwijl ik het scalpel van Suu-Kyi afpakte en schoonveegde. Ik maakte het scheermes ook schoon, klapte het dicht en duwde beide instrumenten dan onder het kussen.

"Zo, kent een van jullie het woord 'stout'?"

Ze schudden het hoofd.

"Wel, dat is het woord voor kleine meisjes die zich niet goed gedragen en hun vader de stuipen op het lijf jagen."

"Staupen?" zei eentje.

"Stijpen," zei haar zus.

"Stuipen." Ik zwaaide mijn voeten tot op de vloer. Ik rekte me uit op de rand van het bed. "Waar is ons ontbijt? Waar is mijn koffie?"

Ze pakten de sinaasappels beet en renden naar de tafel waar de rest van het eten al was uitgestald.

"Hier is je koffie, meneer Stuipen," zei een van de meisjes en ze gaf me een glas water.

"Hm... da's wel erg slappe koffie." Ik nam een slokje. "Wie ben jij?"

"Marie, natuurlijk."

"Natuurlijk." Ik doopte mijn vinger in het water en raakte haar neus aan. "Nu zal ik je de rest van de dag kunnen herkennen."

Ze keek scheel in een poging het puntje van haar neus te zien.

Toen we ons ontbijt, dat bestond uit sinaasappels, kaas en ingelegde mango, ophadden, ging ik naar het bureau en haalde er een envelop en een vel papier uit. Ik schroefde het dopje van mijn vulpen en begon aan een brief; ik zei de woorden hardop terwijl ik schreef.

"13 juni 1941. Lieve grootmoeder Marie, onze namen zijn Suu-Kyi en Marie."

De meisjes stonden aan weerskanten van mijn stoel te kijken terwijl ik schreef. Ik schreef verder, maar zei niets meer:

De naam van onze vader is...

Begon ik, maar aarzelde dan en vroeg me af of dat de beste manier was om de brief mee te beginnen.

"Vincent Busetilear," zei het meisje aan mijn rechterkant.

Ik zette mijn pen op het papier om mijn naam neer te schrijven, maar schreef niets. Ik had de laatste regel niet hardop gezegd.

"Jij kan Engels lezen..." ik keek naar het meisje en vroeg me af wie het was. Toen ze scheel keek in een poging het puntje van haar neus te zien, zei ik: "Marie."

Ze keek naar haar zus en dan naar mij. "Alleen een klein beetje kunnen we het lezen."

"Wie heeft jullie Engels geleerd?" Ik herinnerde me dat er me iets dwars gezeten had toen ik hen de eerste keer hoorde spreken - hun Engels was erg goed, maar de oude vrouw had helemaal geen Engels gesproken.

"Moeder heeft ons geleerd," zei Suu-Kyi.

"Moeder zei," ging Marie verder, "dat we binnenkort naar Amerika zouden gaan, als jij ons kwam halen."

"En," zei Suu-Kyi, "in Amerika zouden we tiptop Engels moeten zeggen om met grootmoeder Marie te praten."

"Zei Kayin dat ik jullie zou komen halen?"

Ze knikten.

Wat een vreselijke lijdensweg moet hun moeder doorstaan hebben. Kayin en ik waren maar een week samen geweest voor Raji en ik vertrokken. Er waren acht lange jaren voorbijgegaan en Kayin had de hele tijd op me gewacht.

Ze had hen Engels geleerd. En toen viel mijn frank: Die avond bij het paleis, onze eerste nacht samen. In het begin van de avond was Kayins Engels 'kapot' geweest, zoals zei het noemde. Ze draaide uitdrukkingen om, sprak woorden verkeerd uit en haperde bij onbekende woorden en vroeg mijn hulp. Nadien, na een beleefd gesprek dat uren had geduurd, spraken we over politiek terwijl we aan de rand van de slotgracht zaten en haar taal begon te verbeteren. Ik had er die avond niet op gelet, maar hoe meer ze sprak over de Britten buiten krijgen uit Birma, hoe beter haar Engels werd. Tegen het einde van de avond sprak ze bijna zo goed als ik.

Ik wist niet wat ervan te denken. Waarom had ze gedaan alsof haar Engels gebroken was toen we elkaar pas ontmoet hadden? Nu was het duidelijk voor me, toen ze opging in haar verwijten aan het adres van de Britse opperheren, sprak ze te snel om haar bijna-perfect Engels te camoufleren.

Suu-Kyi hield haar hoofd schuin en glimlachte naar me. Ze had waarschijnlijk mijn afwezige blik opgemerkt. Ik schudde mijn bezorgdheid over vroeger weg, glimlachte terug naar haar en concentreerde me op ons actueel dilemma - er was iets met Kayin gebeurd en toen bracht de oude vrouw de tweeling naar mij.

"Wie was de vrouw die jullie gisteren naar hier gebracht heeft?"

"Tante Thuy," zei Suu-Kyi.

"Ze zei we moeten weggaan met jou," zei Marie. "Want als we in Mandalay blijven, zullen er te veel problemen zijn."

"Hoe lang ben je bij tante Thuy geweest?" vroeg ik aan Marie.

"Sinds die mannen moeder meegepakt hebben."

"Hoe lang geleden? Is het al vele maanden geleden?"

"Nee, niet zo lang. Twee dagen na Zay Chofestival."

Zo nipt, dacht ik.

Het Zay Chofestival was slechts drie weken geleden. Was ik maar vorige maand aangekomen. Ik kon er echter niets aan doen. Ik was immers nog niet volledig hersteld en had pas recent mijn leven weer zelf in handen genomen. Ik was naar Mandalay gekomen zodra ik ertoe in staat was.

"Laten we de brief naar jullie grootmoeder afwerken. En dan moeten we jullie moeder vinden."

Marie legde haar arm rond me en haar hoofd op mijn schouder.

Onze vader heet Vincent Fusilier, schreef ik. Onze moeder heet Kayin.

Ik legde mijn pen neer en schoof mijn stoel achteruit.

"Zo," zei ik en ging naast het bureau staan, "als je Engels kan lezen, denk ik dat je het kan schrijven ook." Ik keek naar Suu-Kyi en zij keek haar zus. Marie begon op de stoel te klimmen, maar ik hield haar tegen en deed teken dat Suu-Kyi eerst moest proberen.

"Maar wat schrijven zal ik maken?" Suu-Kyi wendde haar gezicht naar mij.

"Schrijf alle vragen op die je je grootmoeder wil stellen, maar schrijf eerst je naam zodat ze weet van wie van jullie elk stuk komt."

Suu-Kyi pakte mijn vulpen beet en hield de punt dicht bij haar neus.

"Je moet niet per se aan alles ruiken," zei Marie terwijl ze met haar vingers op de rug van de stoel trommelde. "Probeer eerst eens of je je naam wel kan schrijven." Marie keek naar me en rolde dan met haar ogen.

Suu-Kyi, schreef ze. Ik word genoemd. Haar letters waren netjes en gelijkmatig en neigden lichtjes naar rechts en ze maakte een krulletje aan de e's op het einde van een woord. Heb je kinden in je Virginia?

"Goed zo," zei ik, "heel goed."

Haar grammatica was niet perfect, maar haar handschrift was prachtig. Voor een zevenjarig meisje dat nooit naar school was geweest, kon ze ongelooflijk goed schrijven. Hun moeder moet urenlang met hen geoefend hebben.

“Vertel haar over nieuwe kleren die we hebben,” zei Marie.

Meneer papa heeft nieuwe kleren voor ons ook, schreef Suu-Kyi.

“Vertel haar over de sinaasappels,” zei Marie en ze lachten allebei.

"Ja," zei Suu-Kyi, "dat zal haar gelukkig doen klinken."

Toen ze begon te schrijven, onderbrak ik haar niet met verbeteringen of suggesties. Ze deed het prima met de hulp van Marie. De enige hulp die ze nodig had, was om 'sinaasappel' en dan 'aapje' te spellen toen ze over ons avontuur op de markt schreef. Ik wist dat mijn moeder heel erg zou genieten van deze brief en hem waarschijnlijk steeds opnieuw zou lezen - tenminste nadat ze van de schok bekomen zou zijn als ze vernam dat ze grootmoeder was.

Marie duwde haar zus wat opzij en ging naast haar op de stoel zitten. Na nog een paar regels gaf Suu-Kyi de vulpen aan Marie die hem aannam, naar haar linkerhand bracht en haar naam schreef. Daarna vroeg ze aan grootmoeder Marie wanneer ze op bezoek zou komen. Ze schreef over de eenden en de ganzen in de bazaar, maar vermeldde niet dat hun kop eraf gehakt werd. Daarna beschreef ze alle dingen die we naar de kamer gebracht hadden en dat we ons eten in de lade van de commode bewaarden, zodat de poetsploeg het niet zou vinden en door het raam gooien. Ze vroeg me niet om met haar spelling te helpen.

Nadat ik op het einde nog wat had toegevoegd, was de brief bijna drie bladzijden lang. Ik liet mijn moeder weten dat we Kayin zochten en hoopten dat we snel naar huis konden komen - alle vier. Daarna vroeg ik haar of Raji vertrokken was uit Virginia zoals gepland.

Ik vroeg aan de meisjes om zich aan te kleden terwijl ik het adres van mijn moeder op de envelop schreef en me ging scheren en wassen. Ik nam het scheermes en het scalpel mee naar de badkamer en nadat ik klaar was met me te scheren, verstopte ik ze op een veilige plaats achter het bad.

Toen ik uit de badkamer kwam, waren ze bijna klaar met thanakacrème op elkaars gezicht te smeren. Eens het zover was, hield een van hen de pot vast terwijl de andere het deksel er weer op draaide. Ze keken me aan met glimlachende, geel versierde gezichtjes en veegde hun handen aan een handdoek.

"Heel mooi," zei ik. "Laten we onze brief voor grootmoeder gaan posten."

Om weg naar beneden en naar het postkantoor bedacht ik dat het minstens dertig dagen zou duren voor de brief in Virginia aankwam, misschien langer. In dit stuk van de wereld kenden ze nog geen luchtpost, dus besloot ik een telegraafkantoor te zoeken en de brief als telegram te versturen. Toen we naar de hotellobby gingen, vroeg ik aan de oudere dame aan de balie waar ik een telegraafkantoor kon vinden.

"Ik weet niet van een telegraafkantoor," zei ze, "maar u kan misschien American Express proberen. Zij kunnen waarschijnlijk een telegram voor u versturen."

"Ah, goed idee. Waar is hun kantoor?"

Ze legde het me uit - het was maar een korte wandeling vanaf het hotel.

In het kantoor van American Express sprak ik met de manager, een vriendelijke Engelsman die Brockman heette. Ik gaf hem de drie handgeschreven pagina's en legde uit wat ik wilde doen.

"Drie bladzijden als telegram versturen, zou nogal duur zijn," zei hij. "Als uw moeder echter een rekening heeft bij American Express, kan ik uw informatie naar ons kantoor in New York sturen. Daar controleren ze dan haar rekening en als die positief is, kunnen ze het telegram van daar doorsturen en de kosten van haar rekening betalen. Dat is de zuinigste manier die ik kan bedenken."

"Ja, ze heeft een rekening. Ze heeft vijf maanden door Afrika gereisd een paar jaar geleden en ik herinner me dat ze soms geld ging afhalen in het kantoor van American Express in Nairobi."

"Denkt u dat ze het oké zou vinden als de kosten voor het telegram van haar rekening worden afgehouden?"

"Ik ben zeker dat ze met plezier zal betalen."

"Oké dan. Kom morgen terug tegen het einde van de dag en dan zal ik u zeggen als New York het telegram naar haar heeft kunnen sturen."

Ik gaf de naam en het adres van mijn moeder. "Wilt u vragen dat de telegrafist de boodschap exact verstuurt zoals ze geschreven is?"

Hij keek even naar de brief die op zijn bureau lag. "Mag ik?" vroeg hij en hij pakte de bladen vast. Blijkbaar wilde hij de brief lezen om zeker te zijn dat hij en zijn telegrafist begrepen wat erin stond.

"Ja, hoor."

Ik keek naar zijn gezicht terwijl hij las. Eerst fronste hij zijn wenkbrauwen en ik zag dat hij opnieuw van bij het begin begon te lezen. Dan glimlachte hij. Op de tweede bladzijde gniffelde hij. Hij grinnikte nog steeds toen hij klaar was met de laatste bladzijde.

"Wie is Marie?" Hij keek van het ene meisje naar het andere.

De meisjes stonden naast mijn stoel, elk aan een kant. Marie leunde dicht tegen me aan terwijl ze Mr. Brockman in de gaten hield.

"Ik ben Marie," fluisterde ze.

"Wel, Marie," zei hij, "je hebt een erg mooie brief naar je grootmoeder geschreven. En jij ook, Suu-Kyi." Hij knipoogde naar haar.

Ik keek naar de meisjes — ze glimlachten.

"Ik heb zelf een Birmaanse vrouw," zei Mr. Brockman. "En we zijn de ouders van een negenjarig jongetje. We hebben dus veel gemeen, u en ik."

"Ervaart u vaak vooroordelen, u en uw gezin?"

Hij lachte. "Sorry. Het is echt niet grappig. Alleen heb ik die vraag nog nooit zo rechtstreeks gehoord. Vooroordelen horen er altijd bij. Maar wat kunnen we eraan doen? Ik kan het aantal gemengde huwelijken waar ik weet van heb op de vingers van mijn rechterhand tellen. Al die koppels stellen het goed samen, maar we worden uit de meeste sociale gelegenheden buitengesloten - zowel Engelse als Birmaanse."

"Ik begrijp het. Kon ik Kayin maar vinden, dan zou het wel goedkomen voor ons vieren."

Er werd zacht op de deur van het kantoor van Mr. Brockman geklopt.

"Kom binnen."

Zijn secretaresse opende de deur en zei dat er een heer was aangekomen voor zijn afspraak.

"Ja, Mr. Fusilier," zei Mr. Brockman en hij ging staan en reikte me zijn hand over zijn bureau om afscheid te nemen. "We zullen uw brief precies zoals hij geschreven is, naar New York sturen, samen met de volledige instructies."

"Dank u wel, Mr. Brockman." Ik schudde zijn hand. "We komen morgen terug om te checken of u een antwoord gekregen hebt."

Tot mijn verrassing - en die van Mr. Brockman - ging Marie op haar tenen staan en stak haar hand uit om hem ook een hand te geven.

Zijn gezicht lichtte op en hij glimlachte breed toen hij haar hand aannam.

* * * * *

Op weg terug naar het hotel stopten we bij een klein café voor een kopje koffie en twee glazen melk. Terwijl ik toekeek hoe de meisjes hun melk dronken, dacht ik aan de schamele restjes eten in de lade van onze commode en dat ik een manier moest vinden om hen gezonder eten te geven.

We verlieten het café en liepen de 62ste Straat door. Ik vroeg hen me te tonen waar ze met tante Thuy gewoond hadden. Ze namen me mee door een zijstraat en staken verschillende steegjes over. Hoe verder we liepen, hoe slechter de buurt werd. Bakstenen en cement maakten plaats voor hout en klei. Na nog vier blokken leken de houten gebouwen in de vorige buurt chic in vergelijking met de golfplatenhutten met palmbladeren als dak. Open riolen liepen in het midden van de aarden wegen en haveloze kinderen speelden in het slijk, het afval en de vuiligheid. Wolken vliegen en muggen stegen op uit de viezigheid en kwamen rond ons zoemen. Ik ademde oppervlakkig om de afschuwelijke stank die opsteeg uit de groenachtige poelen vol viezigheid niet in te ademen.

Er rende een groepje kinderen van ergens tussen de vier en de twaalf jaar, in gescheurde kleren naar ons om te bedelen om munten. Ze trokken aan mijn handen en smeekten om geld of eten. We wandelden verder en ik probeerde hen te negeren, maar ze werden steeds brutaler. Ze renden rond ons en trokken aan mijn kleren en zakken. Ik wist dat er nog honderd andere radeloze kinderen naar buiten zouden komen als ik ze iets zou geven. Ik voelde me een gevoelloze toerist die zijn geld niet wilde delen met mensen die het nodig hadden.

Plots kreeg Marie er genoeg van en ze gaf de oudste jongen een trap tegen zijn scheen. Hij was een hoofd groter dan haar en had haar met gemak kunnen neerslaan, maar het enige wat hij deed was haar aanstaren terwijl hij over zijn been wreef.

"Maak dat je wegkomt, zoon van Ba Ma Yapaw!" schreeuwde ze in het Birmaans. "Anders zeg ik tegen de politie dat ze jullie allemaal naar de gevangenis moeten brengen, waar de hongerige gevangenen jullie zullen opeten. Keer nu maar terug naar jullie hol en laat mijn vader met rust."

De kinderen stoven weg in alle richtingen en stopten achter de hutten. Ik keek even naar Marie en ze glimlachte lief naar me.

"Daar is het huis van tante Thuy." Suu-Kyi wees naar een hut een klein beetje verder.

De hut was niet meer dan een paar roestige golfplaten die aan elkaar genageld waren. Het dak bestond uit palmbladeren met een groot gat in het midden om de rook van het kookvuur te laten ontsnappen.

De voordeur bestond uit een paar kromme planken die aan elkaar bevestigd waren. Een stuk touw deed dienst als grendel.

Mijn kinderen hebben op deze afschuwelijke plek gewoond.

Ik klopte zacht, want ik was bang dat de deur uiteen zou vallen; geen antwoord. Ik klopte nog eens; niets.

"Tante Thuy is er niet," zei een klein stemmetje vlakbij.

Ik zag een jongetje van achter een andere hut aan de overkant van de weg piepen. Het was het jongetje naar wie Marie geschopt had.

"Waar is tante Thuy heengegaan?" vroeg ik in het Birmaans.

"Naar de hoofdman voor kippenpoten." De jongen dook weg.

"Waar..." Mijn stem brak. Ik slikte en probeerde het opnieuw. "Waar woonden jullie met je moeder voor je hier kwam wonen met tante Thuy?"

“Verderop op deze weg.” Marie wees in de steeg.

Verderop liep de open riool in het midden van de straat naar een rij vervallen hutten die tegen elkaar leunden alsof ze elkaar ondersteunden. Mocht een van de hutten afgebroken worden, zouden ze beslist allemaal instorten. De hutten stonden op de modderige oever van een mistroostige poel. Op het stilstaande water lag een laag vies slijm.

Ik pakte de meisjes bij de hand en begon terug te keren. Ik kon het niet meer aan, te weten dat ze onder zulke rottige omstandigheden geleefd hadden.

Mijn kinderen hadden nooit zo'n leven mogen doorstaan.

Toen we bij de eerste geplaveide straat kwamen, hield ik een riksja tegen en vroeg aan de man om ons naar het stadhuis te brengen. Ik wilde de geboorteaktes van de meisjes bekijken om te zien of ik informatie over Kayin kon vinden.

De rit naar de Myingyanwijk, waar de overheidsgebouwen waren, duurde een half uur. Te voet zouden we er twee uur of langer over gedaan hebben.

In het stadhuis duurde het bijna twintig minuten voor de gebogen, oude klerk het juiste register vond. Hij legde het zware boek op de balie en doorbladerde het, op zoek naar de namen van de meisjes. Uiteindelijk vond hij de juiste bladzijde en draaide hij het boek om zodat ik het zou kunnen lezen.

Ze waren geboren op 11 juli 1934. Kayin Mycin Yankiz was de naam van hun moeder. In het vakje waar de naam van de hun vader had moeten staan, was een groot, zwart vierkant dat bedekte wat er voordien geschreven had gestaan.

"Wat betekent dit?" vroeg ik aan de oude man. Mijn Birmaans was traag en ik had een zwaar Engels accent.

"Wat is u zegt?" vroeg hij, terwijl hij zijn grijs, vezelig haar van voor zijn oor veegde en er zijn hand rond legde.

Ik herhaalde de vraag en wees naar het zwarte vierkant.

Hij trok het boek naar zijn kant van de balie, verplaatste zijn minuscule, ronde bril van het topje van zijn neus naar zijn waterige ogen. Met zijn lange vingernagel volgde hij elke regel terwijl hij alles las tot hij bij het zwarte vakje kwam. Hij krabde met zijn vingernagel op het vakje en trok dan grote ogen als hij zag wat tevoorschijn kwam. De oude man keek naar mij en dan weer naar het vakje.

Er stond een soort van officiële stempel of zegel op. Het had een lichtrode kleur, was achthoekig en had een donkere cirkel in het midden. In de cirkel waren Birmaanse woorden geschreven en helemaal in het midden stond er een stempel die leek op een kroon. De onderste rand van de stempel overlapte het zwarte vierkant zoals een poststempel over een postzegel wordt gezet. In de cirkel stond er een handtekening.

De klerk keek over zijn schouder naar een jonge man die met zijn rug naar ons stond.

"Wat is dat?" vroeg ik.

Hij keek naar me met wijd open ogen. Ik wees naar de rode stempel en stelde mijn vraag opnieuw.

"Koninklijk zegel," fluisterde hij. "Mag niet kijken. Koninklijk zegel geheim. Het is verboden te zien." Hij sloot het boek en bracht het snel weg.

"Wacht even," riep ik hem achterna. "Ik wil dat bekijken."

Maar de oude man haastte zich naar de achterste kamer en sloeg de deur dicht.

De jongere man kwam naar de balie. "Wat is het voor u, alstublieft?" vroeg hij.

"Die oude man liet me het geboorteregister van mijn kinderen zien." Ik sprak Engels, want ik wilde geen tijd verspillen met zoeken naar de juiste woorden in het Birmaans. "En toen ik hem uitleg vroeg over een rood zegel op het document sloot hij het boek en bracht het weg."

"Een ogenblik min of meer u wacht." De jongeman sprak ook in het Engels. "Hij zal aan mij laten weten wat er aan de hand is."

Hij ging de achterste kamer binnen en sloot de deur achter zich. Maar hij keerde snel terug en liep met een sombere, bezorgde blik naar de balie.

“Wat zal uw naam zijn, alstublieft?”

Ik gaf hem mijn naam. Hij vroeg waar ik woonde en ik gaf hem het adres van het hotel en mijn kamernummer.

"En dit kinderen, het zijn uw kinderen? Ik mag hun namen ook hebben."

Hij noteerde alles wat ik hem vertelde, waarna hij abrupt aankondigde: "Dit ding nu gesloten, trouwens."

Hij trok het matte venster neer en ik hoorde de grendel in het slot vallen met een luide, metalige klik.

Raji Boek Vier

Подняться наверх