Читать книгу Schetsen uit de Dierenwereld - Daniel Giraud Elliot - Страница 4
DE SIESTA.
ОглавлениеDE SIESTA.
Hoe prachtig is de plantengroei in de tropische gewesten! Boomen van allerlei grootte en vorm staan daar in elkander gegroeid en verward; bevallige klim- en slingerplanten groeien in slingers tusschen en rondom de gekronkelde boomstammen en takken, en bovendien vindt men er tallooze planten die de diepe bosschen met duizende bloemen van allerlei kleur vervroolijken.
Ofschoon het zeer stil is onder deze bladerrijke gewelven, en men geen ander geluid hoort als misschien het ritselen der bladeren of het gekraak van de takken door den wind, leven er toch eene menigte dieren in die oogenschijnlijk eenzame bosschen. Het wemelt er van allerlei insekten, en vooral van prachtige vogels, van den luidruchtigen papegaai tot het schitterende kolibrietje; zij vliegen rond, en zoeken de vruchten die in trossen aan de takken hangen, of zuigen de honig uit de bloemen. In de moerassen leven slangen met prachtig gekleurde fluweelen huid, of afschuwelijke krokodillen met schubbige wapenrusting, die met den kop alleen boven de oppervlakte van het water liggen. Ook menig viervoetig dier zwerft door de koele bladerrijke bosschen; zij schuwen de groote hitte van de middagzon, en liggen languit op den grond te sluimeren; als de zon ondergaat, staan zij verfrischt op en beginnen hunne nachtelijke rooftochten.
Onder de dieren die in de tropische bosschen leven, is de jagoear, ook de luipaard van Zuid-Amerika genaamd, het meest te vreezen. Diefachtig, listig, sterk en verraderlijk, is hij de schrik van alles wat hem omringt; als hij honger heeft, vreest hij zelfs den mensch niet, maar bespringt hem, en draagt hem in het dichte kreupelbosch waarin men onmogelijk door kan dringen. Daar houdt hij zijn afschuwelijken maaltijd.
Men verwart den jagoear dikwijls met den luipaard en den panter, want deze drie dieren gelijken zeer veel op elkander. De jagoear is niet altijd gelijk geteekend, en de beide zijden van zijn lichaam verschillen wel eens. De grondkleur van zijn kort haar is bruinachtig geel en aan den buik wit; aan de zijden heeft hij van drie tot zes lange rijen zwarte oogvlekken, welker ringen nooit gesloten zijn; langs de wervelkolom een rij groote en onregelmatige zwarte vlekken, en aan de binnenzijde van de pooten zwartachtige dwarsstrepen.
De jagoear vertoeft het liefst in de nabijheid van groote stroomen; hij zwemt zeer gemakkelijk, en vangt zijn buit even goed in het water als op het land. Terwijl hij in het water staat, werpt hij met een slag van zijn poot de visschen op den oever, hetgeen door velen, echter geheel ten onrechte, betwijfeld wordt, want er zijn zelfs vele huiskatten die visschen vangen. Des nachts zwerft de jagoear langs de rivieren rond, valt de schildpadden aan die aan land komen, haalt haar vleesch voorzichtig uit de schaal, zonder deze te breken, graaft de eieren van de schildpad uit den grond op, en loert op de jongen.
De Indianen dooden den jagoear met kleine zwaar vergiftigde pijltjes die zij uit rietjes blazen; de jagoear blijft er zeer onverschillig voor, want deze pijltjes veroorzaken slechts weinig pijn, maar na verloop van een kwartier valt hij dood neder. Het is zeer gevaarlijk om met een vuurwapen op den jagoear te schieten, want als de kogel niet doodelijk treft, werpt de jagoear zich, woedend van pijn en schrik, op den jager.
De jagoear is buitengewoon sterk, zooals uit het volgende voorval blijkt. Een jagoear had een paard gedood, maar werd door eenige reizigers in zijn maaltijd gestoord, en ontvluchtte; kort daarna kwam hij echter terug, sleepte zijn buit naar eene breede en diepe rivier, die ongeveer zestig schreden afstands verwijderd was, sloeg de tanden in het lichaam van het paard, zwom er mede naar den overkant, en bracht het in een nabijgelegen bosch.
Het verschrikkelijke gebrul van den jagoear, vermengd met het diepe, dreunende geluid van den krokodil en de vreesselijke onweders der tropische gewesten, maken op de reizigers een ontzachelijken indruk, en vervullen hen met angst en schrik.
De jagoear is alleen des nachts bezig, even als alle bewoners van de tropische gewesten, zoowel menschen als dieren. Als de zon is opgegaan, gaat hij op een lagen tak liggen, en slaapt het grootste gedeelte van den dag. Even als alle katten kan hij zeer goed klimmen, want met zijne scherpe klauwen klimt hij gemakkelijk bij de boomen op: menige ongelukkige aap, die veilig op zijn tak denkt te zitten en tegen de wereld beneden hem grijnst en gezichten trekt, wordt eensklaps door den jagoear aangevallen, en in triomf weg gedragen. De jagoear valt geen menschen aan, tenzij hij honger heeft of in ’t nauw gebracht wordt. Hoe verschrikkelijk hij dan is, kan uit het volgende voorval blijken. Een leekebroeder uit het klooster van den H. Franciscus te Santa Fé had juist zijn belijdenis gedaan, en wilde de sakristie binnentreden. Toen hij de deur opende, zag hij eensklaps tegenover zich een buitengewoon grooten jagoear. Het dier sprong op hem los, greep hem, en droeg hem in een hoek om hem daar te verscheuren. De wachter van het klooster, die de angstkreten van den man hoorde, liep er heen; maar nauwelijks had hij gezien wat er voorviel, of de tijger sprong op hem los, en doodde hem even als den ander. Daarna ging een derde man in de sakristie; ook deze onderging het zelfde lot. Een senator trachtte nu in de sakristie te komen, door een achterkamer die met een klein deurtje er in uitkwam. Maar ter zelfder tijd dat de senator in de achterkamer ging, verliet de jagoear de sakristie, en voordat de senator met een klein gevolg binnen was gekomen, hoorde hij de kreten: hier is hij! hier gaat hij! help! help! Ter zelfder tijd hoorde men het gebrul van den jagoear en de laatste kreten van een vierde slachtoffer. Ieder vluchtte in de kerk, en de jagoear keerde naar de sakristie terug. Nu naderde de senator, en grendelde zachtjes de deur. Hij boorde er een gat in, en op deze wijze gelukte het hem het monster dood te schieten. Deze verschrikkelijke gebeurtenis is te verklaren doordat het klooster op de oevers van den Rio Bravo ligt, die bij stormen de eilanden overstroomt, die dicht bij de stad liggen. Gedurende zulk een overstrooming waren alle dieren van de eilanden verdreven, waaronder ook de bovengenoemde jagoear, die in de tuinen van het klooster sloop. Daar zag hij een deur die toevallig open stond, en zoo kwam hij in de sakristie. Toen hij daar was, begreep hij dat zijn schuilplaats door den vloed was afgesloten, zoodat hij als in een val zat. Hij meende dus genoodzaakt te zijn een wanhopigen aanval op de menschen te doen, en herhaalde dien verscheidene malen.
Het is gelukkig voor de bewoners van Amerika dat de jagoear nooit in troepen leeft, want zoodra hij oud genoeg is om voor zich zelven te zorgen en een prooi te dooden, verlaat hij zijne familie, en leidt een eenzaam leven. Ware hij gewoon in troepen te leven, evenals de wolven, dan zou hij spoedig elk levend dier verscheuren; want door zijn scherpen reuk, kracht en list, en het gemak waarmede hij in de boomen klimt, overtreft hij bijna elk levend schepsel. Het zou verschrikkelijk zijn als de jagoears in troepen op hunne prooi aanvielen: in dit geval zou niets tegen hen bestand zijn. Maar daar zorgt de goede natuur voor, want zulk een dier wordt als het ware in toom gehouden door de hem ingeschapene zucht naar eenzaamheid. Als men de plaat beziet, zou men niet denken dat de jagoear zulk een wreed dier is; het is alsof men hem hoort spinnen van tevredenheid, nu hij daar boven den koelen stroom ligt te sluimeren en hij zijne gewone siësta houdt.