Читать книгу Het Geld van Robinson Crusoe - David Ames Wells - Страница 3

Hoofdstuk I.
De drie groote zakken geld

Оглавление

Iedereen, die “Robinson Crusoe” gelezen heeft (en wie heeft dat niet gedaan?) zal zich herinneren hoe hij, toen hij al een tijd lang op zijn verlaten eiland vertoefd had, een van de kasten opende, die van het schip naar hem waren toegedreven. In die kast vond hij spelden, naalden en garen, een groote schaar, “tien of twaalf goede messen,” een paar stukken goed, ongeveer anderhalf dozijn wit linnen zakdoeken, waarover hij opmerkt: “zij waren uiterst verfrisschend om mijn gezicht mee af te vegen op een warmen dag,” en ten slotte, verborgen in de lade van de kast, “drie groote zakken geld—goud zoowel als zilver.”

Men zal zich verder herinneren hoe het vinden van al deze voorwerpen—het geld uitgezonderd—Crusoe zeer gelukkig maakte, omdat zij zijn voorraad nuttige dingen vermeerderden en zoodoende zijn comfort en geluk vergrootten. Maar met het geld was het een heel ander geval. Het had onder deze omstandigheden niet de minste waarde voor hem; en de vondst der drie zakken gaf hem aanleiding tot de volgende alleenspraak: “Ik glimlachte bij het gezicht van al dat geld.” “O rommel!” zeide ik hardop, “waarvoor dient ge nu? Gij zijt mij zelfs het oprapen niet waard. Eén van die messen is evenveel waard als deze geheele stapel. Neen, wat zeg ik, ik zou al dit geld gaarne willen geven voor een gros tabakspijpen; voor een zakje wortel- en knollenzaad, dat in Engeland zes stuivers kost; of voor een handvol erwten en boonen en een flesch inkt.”

Toen de schrijver, de Foe, deze episode aan de levensgeschiedenis van zijn held toevoegde, zal het waarschijnlijk allerminst in zijn bedoeling gelegen hebben om zijn lezers een les in de staathuishoudkunde te geven. En toch zou het moeilijk zijn om een tweede voorbeeld te vinden waaruit zoo glashelder de aard van het begrip “rijkdom” blijkt, of dat een even zuivere basis verschaft voor een nauwkeurig onderzoek naar den oorsprong en het doel van datgene, wat we “geld” noemen. En bij een dergelijk onderzoek ligt de waarheid van de volgende grondstellingen zoozeer voor de hand, dat het onnoodig is om deze nader aan te toonen:

1e. De spelden, naalden en messen, de schaar en de stof waren van zeer veel nut voor Robinson Crusoe, omdat zij tegemoet kwamen aan een dringende behoefte van zijn kant, en omdat zij zijn comfort en geluk belangrijk vermeerderden.

2e. Hoewel zeer nuttig, hadden deze voorwerpen toch geen ruilbare waarde, omdat zij niet gekocht of verkocht, of wat op hetzelfde neerkomt, niet met iemand tegen iets anders geruild konden worden.

3e. Zij hadden bovendien geen prijs, want zij bezaten geen koopkracht, die in geld kon worden uitgedrukt.

4e. Het geld daarentegen, dat gewoonlijk beschouwd wordt als het symbool en de samenvatting van alles wat rijkdom is, had onder deze omstandigheden noch nut, noch waarde, noch prijs. Het kon niet gegeten of gedronken of gedragen of als werktuig gebruikt of met iemand voor iets anders geruild worden, en het verdiende dus ten volle de benaming, die Crusoe het op een andere plaats geeft van “armzalig, waardeloos prullegoed”.

De slotsom is dus, dat de spelden, naalden en messen, de stof en de schaar allen tezamen kapitaal vertegenwoordigden voor Robinson Crusoe, omdat hij ieder van deze voorwerpen gebruiken kon om iets nieuws te produceeren, dat nuttig of wenschelijk voor hem zelf was. Het geld was géén kapitaal onder deze omstandigheden, daar het niet kon dienen om iets anders mee te produceeren.

Wij gaan dus uit van een stand van zaken op het eiland, waarbij geld klaarblijkelijk nut noch waarde heeft; laat ons nu vervolgens nagaan door welke wijziging in de binnenlandsche toestanden het nut en waarde zou verkrijgen, een handelsobject zou worden en tevens een standaard voor het vaststellen van prijzen.

Het Geld van Robinson Crusoe

Подняться наверх