Читать книгу Het Geld van Robinson Crusoe - David Ames Wells - Страница 7
Hoofdstuk V.
Hoe de bevolking van het eiland en van andere streken wijs werd
ОглавлениеHoewel men dus ieder handelsartikel, hetwelk een algemeen erkende koopkracht of waarde heeft, als geld kan gebruiken, moeten de eilandbewoners en alle andere menschen toch weldra bij ervaring geleerd hebben, dat sommige artikelen veel beter geschikt zijn voor dit doel dan anderen, of liever, dat het gebruik van sommige artikelen als geld, hoezeer zij ook in andere opzichten aan dit doel mogen beantwoorden, toch over het geheel zeer ernstige bezwaren met zich meebrengt. En de bijzonderheden van deze ervaring bij de verschillende volkeren vormen zeker wel een der meest belangwekkende hoofdstukken van de wereldgeschiedenis. De ondervinding der eilandbewoners was ongeveer als volgt:
Aanvankelijk spraken zij af om kauri’s te gebruiken—een mooi soort schelpen, die langs de kust gevonden werden en die alle vrouwen wenschten te bezitten om ze als sieraad te gebruiken. Deze schelpen waren echter vrij zeldzaam en inderdaad bleek het, dat het haast evenveel tijd en arbeid kostte om een honderdtal van die schelpen te vinden, als men noodig had om een schepel tarwe te verbouwen. Bijgevolg werd tarwe doorgaans geruild voor kauri’s tegen het tarief van honderd kauri’s voor een schepel, terwijl de landbouwer met twee duizend kauri’s gemakkelijk een ploeg kon koopen, daar deze evenveel waard werd geacht als twintig schepels koren. Maar op een goeden dag maakten een paar nietsdoeners, die veel op zee voeren, een lange excursie en bezochten zij voor den eersten maal een ver afgelegen eilandje aan den horizon. Toen zij daar landden, zagen zij tot hun verbazing, dat de kauri’s daar, in plaats van uiterst schaarsch, in overvloed te vinden waren op de kust. Zij gaven elkander een knipoog en zeiden niet veel, maar elk verzamelde zooveel kauri’s als hij dragen kon en toen zij naar het hoofdeiland terugkeerden, hielden zij hun ontdekking diep geheim. Het eerstvolgende belangrijke verschijnsel dat zich hierna onder het Robinson Crusoe-volk voordeed, was een groote en onverwachte opleving van den geheelen handel. Het geld begon overvloedig te worden. De omzet in zaken was nog nooit zoo levendig geweest. Ieder voorwerp, dat te koop werd aangeboden vond direct een kooper, en daar de vraag toenam, stegen de prijzen ook met groote snelheid. Maar tevens merkte men op, dat er enkele personen waren, die nooit geregeld werkten, maar die den geheelen ochtend speculeerden en dobbelden en iederen middag aangename zeiltochtjes maakten, en die toch meer geld schenen te hebben dan ieder ander; waarvan zij als goede vaderlanders, die hun nationalen handel wilden steunen, altijd gaarne bereid waren afstand te doen ten behoeve van andere artikelen. Winkeliers, landbouwers en ambachtslieden, die ook tot de ontdekking kwamen dat zij meer geld hadden dan gewoonlijk, voelden zich eveneens gedrongen om het een en ander te koopen en de prijzen gingen opnieuw naar boven, zoodat een schepel tarwe, die vroeger misschien verkocht was voor honderd kauri’s, nu grifweg honderd vijftig en zelfs twee honderd opbracht. Maar aan den anderen kant bemerkte de boer, dat hij, in plaats van zooals vroeger een ploeg voor tweeduizend kauri’s te kunnen koopen, nu het dubbele of vierduizend kauri’s moest betalen, of m.a.w., de kauri’s hadden nu zoowat de helft van de koopkracht, die zij vroeger bezaten.
Maar een tijdlang was iedereen in de wolken. Was het niet een feit, dat de waarde van elks bezittingen in kauri-geld gemeten, zeer was toegenomen—en wat was natuurlijker dan dat de sluwe avonturiers, door wier toedoen deze gouden tijd was aangebroken, met eerbewijzen, overladen werden en dat men hen uitnoodigde om te spreken voor kauri-clubs in alle uithoeken van het eiland en dat er zelfs over hen gesproken werd in verband met de hoogste ambten, die nog steeds vervuld werden door Robinson Crusoe en zijn dienaar Vrijdag? Maar de voortdurende stijging der prijzen—gemeten in kauri-geld—van alle artikelen, of, wat hetzelfde is—de voortdurende vermindering van koopkracht der kauri’s, begon tenslotte de algemeene aandacht te trekken en langzamerhand ook wantrouwen op te wekken, zoodat de prijs van een schepel tarwe, die eerst honderd kauri’s was geweest en daarna tweehonderd, steeg tot drie-, vier- en zelf vijfhonderd kauri’s. Een ander merkwaardig verschijnsel, dat men opmerkte, was, dat naarmate de prijzen stegen de vraag naar kauri-geld voor den handel ook in dezelfde verhouding toenam, een vraag waaraan de avonturiers, die het middel geweest waren om het eiland zijn vermeerderd volumen van geld te verschaffen, niet verzuimden te voldoen door steeds nieuwe hoeveelheden kauri’s naar het eiland te brengen. Men merkte verder nog op, dat er zich een opmerkelijke vermeerdering van maatschappelijke activiteit voordeed, naarmate het wantrouwen toenam, want iedereen wilde zijn kauri-geld inwisselen tegen iets anders.3 Wie in de schuld stak, haastte zich om zijn schulden af te betalen en iedereen was bereid om kauri-geld te leenen voor het op touw zetten van allerlei nieuwe ondernemingen. Zoo werd er b.v. een maatschappij opgericht met een kapitaal van tien millioen kauri’s om het wrak van het oude schip, dat Robinson Crusoe naar het eiland had gebracht, te onderzoeken, en, hoewel niemand precies wist, waar het wrak lag of wat er nog in zou kunnen zijn, werd de onderneming aangeprezen als een prachtig arbeidsveld. Een ander plan, waarvoor men een maatschappij met vijftig millioen kauri’s kapitaal had opgericht, was, om een net van kanalen dwars door het eiland te graven, hoewel het geheele eiland niet meer dan honderd mijlen breed was en aan alle kanten langs de kust een volkomen veilige zeevaart bood.
Toen barstte de bom! De handel kwam geheel tot stilstand.
Maar tenslotte kwam de aap uit de mouw. Andere menschen dan die drie sluwe avonturiers ontdekten, waar al die kauri’s vandaan kwamen, en dezen haastten zich om ook een bezoek te brengen aan het afgelegen eiland om zichzelf van geld te voorzien en het in circulatie te brengen. Maar hoe meer geld er werd uitgegeven, hoe meer er noodig was om te voldoen aan de behoeften van den handel; totdat men eindelijk een vierpaards-karrevracht kauri’s noodig had om een schepel graan te koopen. Toen barstte de bom. De handel kwam geheel tot stilstand. De man, dien Robinson Crusoe tot minister van finantiën van het eiland benoemd had, meende het kwaad te kunnen verhelpen door nog wat meer kauri’s uit te geven4 maar het baatte niet meer. Enkele zeer wijze menschen waren er zeker van, dat alles wel weer in orde zou komen, als de menschen alleen maar vertrouwen wilden hebben; maar zoolang de menschen, die werkten en spaarden, niet zeker wisten, wat zij voor de producten van hun arbeid zouden krijgen—iets of niets—keerde het vertrouwen niet terug. Iedereen voelde zich verarmd en opgelicht. Iedereen, die geld dacht te bezitten in spaarbanken werd op een goeden dag wakker met het besef, dat zijn geld niets anders was, dan een hoopje oude schelpen. Elk had zijn zakken, zijn laden en zijn geldkisten gevuld met schelpen, die hij ontvangen had in ruil voor artikelen, die hem veel kostbaren tijd en arbeid hadden gekost. Maar strikt genomen werd toch niet iedereen door de ramp zoo zwaar getroffen. Er waren eenige uitzonderingen, en wel de slimme leegloopers, die het eerst de goedkoope voorraad kauri’s hadden gevonden en die, profiteerende van de onwetendheid der gemeenschap, deze gevoegd hadden bij de bestaande circulatie om als geld te dienen. Al deze menschen hadden hun voorzorgen genomen om bezittingen van blijvende waarde—huizen, grondbezit, ploegen, graan etc., in ruil te ontvangen voor kauri’s en te behouden. Zij waren dus feitelijk rijk geworden door de gemeenschap te bestelen5. De gemeenschap evenwel was te beleefd om hen dieven te noemen en in de gesprekken werd gewoonlijk op hen gezinspeeld als handige financiers en als menschen, die vooraan stonden in hun tijd. Het laatste bedrijf van dit merkwaardige drama op het eiland was, dat het eens zoo kostbare geld zoozeer deprecieerde, dat het tenslotte alleen nog maar waarde behield als grondstof om kalk van te maken. De menschen maakten er derhalve kalk van door het te branden en om hun huizen tenminste van buiten een vroolijk aanzien te geven, gebruikten zij die kalk om mee te witten. Maar op één punt waren zij het allen eens, namelijk daarover, dat het eerstvolgende artikel, dat zij zouden kiezen om als geld te dienen, iets zou zijn met een blijvende, onveranderlijke waarde, die niet afhankelijk was van toevallige omstandigheden of naar willekeur beïnvloed kon worden door de kunstgrepen van menschen, die in hun onderhoud wilden voorzien zonder er voor te werken.
Maar hoe merkwaardig deze ervaring van de eilandbewoners in verband met het ontstaan en het gebruik van geld ook zijn moge, zij is allerminst een uitzondering geweest, want de kronieken der geschiedenis toonen aan, dat haast alle volkeren, die dit proces van beschaving hebben doorgemaakt, een gelijksoortige ondervinding opdeden. Een bijzonder treffend voorbeeld hiervan vindt men vermeld in de “Geschiedenis van New York” door Diedrich Knickerbocker en in de geschreven kronieken van de “New York Historical Society”. Het was in de dagen van de Hollandsche overheersching—in 1650—toen in Nieuw Amsterdam (later New York) het gewone geld in omloop het z.g. Indiaansche geld of “wampum” was, dat bestond uit “strengen van kralen bewerkt uit oesterschelpen, kinkhorens en andere schelpdieren. Dezen hadden een eenvoudig ruilmiddel gevormd onder de wilden, die ze bereidwillig van de Hollanders aannamen in ruil voor bont.” Willem Kieft was destijds gouverneur, en daar hij den rijkdom van Nieuw Amsterdam wenschte te vermeerderen en over het algeheel, zooals de geschiedschrijver vertelt, een beetje naijverig was op Salomo (die goud en zilver even overvloedig maakte als de steenen in de straten van Jerusalem) besloot hij (de gouverneur) om aan zijn verlangen te voldoen en tegelijkertijd te wedijveren met Salomo door dat gemakkelijk te produceeren geld te maken tot de gangbare munt van zijn gewest. “Weliswaar had het een intrinsieke waarde voor de Indianen, die het gebruikten om er hun kleeren en hun moccasins mee te versieren; maar voor de eerzame burgers had het niet meer innerlijke waarde dan stukjes been, vodden, papier of ander waardeloos materiaal.” Deze overweging legde echter geen gewicht in de schaal bij Gouverneur Kieft. Hij begon met alle dienaars van de Compagnie en alle schulden van het Gouvernement te betalen in strengen wampum. Hij zond expedities uit om de kusten van Long Island, dat het Ophir van dezen modernen Salomo was en waar de schelpvisschen zeer overvloedig waren, af te zoeken. Die werden dan in groote hoeveelheden naar Nieuw Amsterdam getransporteerd, verwerkt tot Indiaansch geld en in de circulatie geworpen.”
“En nu gingen de zaken een tijdlang als van een leien dakje. Het geld werd even overvloedig als in onze dagen van papiergeld; en, om een algemeene uitdrukking te bezigen: “de publieke welvaart nam een wonderbaarlijke vlucht.”
“Maar ongelukkig voor het welslagen van Kieft’s plan, kwamen de Yankees aan de Connecticut Rivier tot de ontdekking, dat zij met weinig kosten en moeite zooveel wampum konden maken als zij wilden uit oesterschelpen, en natuurlijk haastten zij zich om alle wampum te leveren, die de handel in Nieuw Amsterdam noodig had; zij kochten daarmee alles wat er te koop was en betaalden de brave Hollanders in hun eigen prijs. Hierbij dient nog vermeld te worden, dat het geld van Gouverneur Kieft ook volkomen het voornaamste kenmerk van elke goede (!) geldsoort bezat, n.l. “ongeschiktheid voor uitvoer.”
Toen derhalve de Hollanders tinnen pannen of houten kommen van Yankee fabricaat wilden hebben, moesten zij daarvoor betalen in klinkende guldens of een andere metalen munt, omdat wampum door de Yankees al evenmin als ruilmiddel werd geaccepteerd als rotte eieren, ranzige boter, bedorven vleesch, verrotte aardappelen of eenig ander Hollandsch artikel, dat niet voor uitvoer geschikt was6.
Het gevolg van dit alles was, dat de Hollanders en de Indianen weldra alle wampum kregen en de Yankees alle beverhuiden, Hollandsche haringen, Hollandsche kazen en al het zilver en goud van het gewest. Toen werd, zooals te verwachten was, het vertrouwen geschokt. Ook de handel kwam tot stilstand en, om de oude geschreven kronieken aan te halen: “de Compagnie zag zich beroofd van haar inkomsten en de kooplieden werden teleurgesteld in hun verwachting om winst te maken, waarmee zij aan hun verplichtingen konden tegemoet komen.”
Men kan gerust de gevolgtrekking maken, dat de Hollanders na dien tijd een artikel als geld gebruikten, dat minder onderhevig was aan het gevaar van depreciatie, dan wampum.
De eerste kolonisten in Oost-Tennessee kwamen eveneens tot een soortgelijke conclusie na een overeenkomstige ervaring: Raccoonhuiden werden daar voor verschillende doeleinden gevraagd en waren bijgevolg veel waard. Opossum-huiden daarentegen, werden weinig gevraagd en hadden daarom weinig waarde. Maar enkelen onder de planters, die hun verplichtingen willen afdoen zonder er een volkomen aequivalent voor te willen geven, betaalden hun schulden in opossum-huiden, waaraan de staart van een waschbeer bevestigd was. Maar toen die vervalschingen eenmaal in de schatkist gekomen waren, konden zij niet meer uitgevoerd worden om de schulden van den Staat mee te betalen en het gebruik van Coon-huiden als ruilmiddel hield op.
Maar om weer naar het eiland terug te keeren; hoewel de eilandbewoners den eersten keer al bijzonder ongelukkig waren geweest in hun keuze van een artikel dat als geld kon gebruikt worden, bleef de dringende behoefte aan zulk een artikel even groot als tevoren en bijgevolg moest men een nieuwe keuze doen. Verschillende menschen kwamen met verschillende voorstellen. Sommigen sloegen voor om pisangs te gebruiken, omdat daarnaar voortdurend vraag was en deze, wanneer zij goed en rijp waren, altijd ruilbaar waren voor een zeer bestendige waarde, maar men begreep weldra, dat deze vruchten toch volkomen ongeschikt waren om als ruilmiddel te dienen, zoodra het bleek, dat de pisangs heel gauw bedierven na het oogenblik waarop zij de grootste waarde hadden, zoodat daardoor iemand, die vandaag overvloed van geld had, morgen wellicht niets meer bezat en dat wel geheel buiten zijn schuld7. Tarwe, vee en gestempelde stukken ijzer werden ook voorgesteld, maar al deze stoffen werden om de een of andere bijzondere reden ongeschikt geacht. Zoo werd b.v. tegen tarwe als bezwaar aangevoerd, dat hoewel er bijna altijd vraag naar was en het de waarde van een zeer constante hoeveelheid werk vertegenwoordigde, het te omvangrijk was om er mee rond te kunnen loopen en dat het slechts zelden het eene jaar precies dezelfde waarde had als het volgende; tegen vee, dat het onmogelijk was om een os te verdeelen, door hem den eenen keer zijn staart en een andermaal zijn ooren af te snijden, zonder daarbij tevens de waarde van het dier als geheel te vernietigen; en dat, wanneer koeien in het algemeen als wettig betaalmiddel voor schulden gebruikt werden, het zeer waarschijnlijk was, dat de allerellendigste koe uitgekozen zou worden uit den geldstal voor een dergelijk doel8; terwijl, wanneer ijzer als geld werd aangenomen en tegen zijn meest gangbare waarde in omloop werd gebracht, het wel eens zou kunnen voorkomen, dat men een tonnemaat mee moest sleepen om een schuld van dertig dollar te betalen. Een eigenaardig soort van kralen, gemaakt van blauw glas, waren bij de vrouwen van het eiland als sieraad in gebruik gekomen en daar zij veel gevraagd werden, klein van omvang en van zeer duurzaam materiaal waren, werden zij als bijzonder geschikt beschouwd om als geld te dienen. Zij werden dan ook daarvoor aangenomen en voldeden een tijdlang zeer goed. Maar opeens verklaarden de vrouwen dat ze als sieraad uit de mode waren, en doordat nu alle vraag naar en gebruik van kralen plotseling ophield, zagen de kooplieden en anderen, die er een grooten voorraad van hadden opgezameld, zich opeens weer voor het feit gesteld, dat, wat zij voor geld hadden gehouden, geen koopkracht meer bezat, en natuurlijk leden zij groote verliezen. Daarop spraken de eilandbewoners af om niet langer blauwe glazen kralen als geld te gebruiken.9
Hoe snel de bevolking van het eiland, door schade en schande wijs geworden, een juist inzicht verkreeg in wat nu werkelijk goed geld vormt, kan men afleiden uit het volgende voorval:
3
Naar mijn oordeel is de groote en onmiddellijke behoefte van den tijd de uitgifte van meer biljetten, die als wettig betaalmiddel kunnen dienen, omdat het vertrouwen daarin zoodanig zal afnemen, dat de houders ze zullen wenschen om te zetten in ander soort bezittingen, of nuttige zaken—niet alleen om ze uit te leenen op kort loopende of lang loopende wissels, die zoo zeker zijn als een steen vuurvast is, tegen hooge of lage interest, zooals men het nu kan doen zooveel men wenscht—maar om er volkomen afstand van te doen terwille van ander soort bezittingen.—“Views of Enoch Ensley, of Memphis, Tennessee, on the National Finances.—Memphis September 1875.
4
Noot v. d. vert.: Een dergelijk voorstel is inderdaad gedaan in de Nederlandsche Oost-Indische koloniën in 1843 door de regeering; de overmatige uitgifte van koperen duiten had alle goede geld uit Indië verdreven; de verwarring in geld en kapitaal werd tot wanhopige hoogte opgedreven; toen ging het gouvernement over tot uitgifte van nog eens drie millioen gulden van het z.g. koperpapier om den handel tegemoet te komen! (Zie verslag Javaansche Bank 1844).
5
“Te midden der algemeene ellende was er één stand, wien het zeer voor den wind ging—die der bankiers; en onder de bankiers kan er geen wat betreft bekwaamheid en geluk, vergeleken worden met Charles Duncombe. Deze was, niet veel jaren geleden, een vrij onbemiddeld goudsmid geweest. Hij had waarschijnlijk vol ijver zijn klanten bediend onder de arcaden van de Koninklijke Beurs, zooals dat in zijn vak het gebruik was, had kooplieden met diepe buigingen begroet en verzocht om de eer van hun kas te mogen houden. Maar zoo handig benutte hij nu de gelegenheden om winst te maken, die de algemeene prijsverwarring aan den geldwisselaar bood, dat hij, op hetzelfde oogenblik, toen de handel van het koninkrijk het meest was teruggegaan, bijna 90.000 pond neerlegde voor het landgoed van Helmsley in het Noordelijk District van Yorkshire.”
Macauley, History of England—State of the Currency in 1694–’95.
6
“Aan de overzijde der zee, in vreemde landen is het (de greenback, Amerikaansch muntpapier) gelukkig geen geld, maar, mijnheer, wanneer hebben wij zulk een langen en ononderbroken wedren in voorspoedigheid in zaken gekend als sinds wij dit, voor uitvoer ongeschikte, ruilmiddel aannamen?” Rede van Hon. William D. Kelley, House of Representatives, 1870. “Ik wensch dat de dollar gemaakt zal worden van zulke grondstoffen, om te maken dat hij nooit zal worden uitgevoerd of in het buitenland gevraagd zal worden. Daar het een Amerikaansch finantieel systeem is, dat ik ontwerp, stel ik mij niet voor om het geschikt te maken voor de behoefte van eenige andere natie.”—Rede van Generaal B. F. Butler voor de New York Board of Trade, 14 Oct. 1875.
7
“Eenige jaren geleden maakten Mlle Zélie, een zangeres van het Théâtre Lyrique te Parijs, een tournée rondom de wereld en gaf zij o.a een concert op de Gezelschapseilanden. Voor een aria uit “Norma” en eenige andere liederen, zou zij een derde deel van de inkomsten ontvangen. Toen deze geteld werden, bleek haar aandeel te bestaan uit drie biggen, drie en twintig kalkoenen, vier en veertig kuikens, vijf duizend cacaonoten, benevens een aanzienlijke hoeveelheid bananen, citroenen en sinaasappelen. Op de Halle (markt) te Parijs, merkt de prima-donna op, in haar levendigen brief, die uitgegeven werd door M. Walowski, zou deze hoeveelheid levensmiddelen en vruchten misschien vier duizend francs hebben opgebracht, wat een ruime vergoeding zou zijn geweest voor vijf liederen. Op de Gezelschapseilanden evenwel waren geldstukken zeer schaarsch en daar het Mademoiselle zelf onmogelijk was om een groot deel van haar honorarium te consumeeren, moesten de varkens en het gevogelte intusschen gevoed worden met de vruchten.”—Jevons, “Money and Mechanism in Exchange”.
8
In 1658 werd door den Hoogen Raad van Massachusetts de bepaling uitgevaardigd, dat niemand belasting mocht betalen in “mager vee”. Felt, Massachuset’s Currency.
9
Burton beschrijft in zijn “Exploration of the Lake Regions of Central Afrika” (1858–’59) dit incident als iets, dat, bij zijn weten, werkelijk gebeurd is.