Читать книгу De jongere generatie gesprekken met vertegenwoordigers van de nieuwere richting in onze literatuur - E. D'Oliveira - Страница 11

KAREL VAN DE WOESTIJNE

Оглавление

Inhoudsopgave

[Illustratie: KAREL VAN DE WOESTIJNE naar een teekening van zijn broer, Guust van de Woestijne]

(* 1878)

Ik had dien middag "op den buiten" bij Brussel doorgebracht, en, toegevend aan een gril, in een landelijke herberg mijn maal gedaan van brood met "platte keis" (een soort zure room) en rammenas. Een paar mannen uit den omtrek dronken lambiek en schoten met handbogen pijpen van een hoogen staak. Onder het genot van een potje witachtig bier, 't soort dat op zeepsop gelijkt, trachtte ik me weer in te leven in de Vlaamsche sfeer, waar ik welhaast tien jaren geleden thuis was. Het gelukte maar half: de stemming van on-critische, goedmoedige onbewustheid, die ik op de gezichten van de boogschutters las, kon ik niet meer bereiken. Totdat een gesprek met een boschwachter, wien ik naar den weg vroeg, en die geen Fransch verstond maar mijn hoog-Nederlandsch voor een Italiaansch dialect scheen te houden, mij in de gewenschte lijn-looze soezerigheid bracht. Zoo bereikte ik het huis van mijn slachtoffer, gelegen aan een dreef met veel pleiziertuinen: "melkerijen", waar menschen met roode gezichten, smeulende oogen en luide stemmen krentebrood met harde eieren gebruikten, en glazen dunne melk lieten staan….

… En plotseling leidde de blozende Vlaamsche meid mij in een kamer, waar de raadselachtige scheemring met bloedkleur doortrokken scheen. In mijn breede, vleezige hand legden zich de heel slanke, bleeke vingers van den poëet. Ik had nooit gedacht dat een zoo smalle hand mogelijk was. Zijn heele gestalte trouwens is van een opmerkelijke, aristocratische fijnheid, wat vooral uitkwam als hij met vele overbodige, doch rustige bewegingen door 't roode half-duister van zijn kamer schreed, aan de strak tegen 't lijf gedrukte armen de handen rechthoekig opgebogen. En ik kreeg, in deze vergeestelijkte omgeving te plotseling overgeplant, de sensatie, dat de bleeke dichterhanden zouden gaan wapperen als ik mijn adem niet inhield…..

Doch nu zit hij tegenover mij, aan de schrijftafel, waar vele groene en oranje bandjes Fransche philosophie van Alcan en Flammarion mij treffen, en ik bespeur op dit indrukwekkende, starende baard-gezicht trekken, die mij doen denken dat 't voorwaar! tot schooner dingen leidt, van den wijn, van den hartstocht en den zinnenroes te zingen, dan er van te léven. Mijn geoefend oog gaat opmerken. Ik bestudeer zijn ranke bewegingen en zijn mimiek, ik blijf letten op het spottende in den glimlach van sensueele lippen en helle puntige tanden, en het kost me moeite, van de min of meer medische beschouwing naar de ideëele beschouwing van dezen persoon terug te keeren. Doch de wijn rukt aan, "het kan geen kwaad" meent hij, en ik krijg hem aan 't praten, zoodat ik, noteerend en vragend, geen gelegenheid meer heb om mijn ontleding van zijn uiterlijk voort te zetten.

Van jongs af, zoo vertelt hij, ben ik geweest tweevoudig. Ik heb geleefd binnen in mijzelf, en dàn met een groote fantaisie.

Toen ik een kleine jongen was, heb ik heelemaal in mijzelf geleefd, en daarbij kwam veel atavism, zal ik maar zeggen. Mijn vader was een man die heelemaal naar binnen gekeerd was, maar langs den kant van mijn moeder had ik een grootvader, die was heelemaal fantaisie. Hij sprak alles op rijm en maakte om te kunnen rijmen de zonderlingste gedachtensprongen. Hij was architect, maar hij deed niets aan zijn vak, want hij kon gemakkelijk leven. Hij was als gemoedsmensch een echt artiest. De groote ernst in mij kwam van mijn vader. Hij zou ingenieur worden, maar op een zeker oogenblik is hij gedwongen geweest in de nijverheidszaken van zijn eigen vader te gaan. Zoo lang ik hem gekend heb, hij is maar tweeënveertig jaar geworden, hield hij zich heel den tijd bezig met wiskunde en mechanica. Hij heeft verscheidene uitvindingen gedaan. Een voorbeeld kon hij niet voor mij zijn, ik was maar twaalf jaren toen hij stierf, maar zijn aard bleef er in. Ik heb heel veel van hem gehouden, hoewel hij mij nooit veel liefde betoond heeft. Dat lag in zijn aard niet. Toen mijn vader dood was, stond mijn moeder aan het hoofd van een groote nijverheidszaak in Gent. Zij had veel werk, en veel innigheid heb ik niet kunnen genieten. Een eenzame van nature, ben ik heel jong gaan lezen. Aan kinderspelen heb ik nooit gedaan, want mijn andere broers, die jonger waren, hadden gezelschap aan de dienstboden. Ik had slechts mijn bibliotheek, een van de zotste dingen die bestaan hebben, waar bijv. Homeros naast Jules Verne stond. Het was een samenhooping van boeken, duizenden en duizenden. Wij hadden in Brussel een familielid en die was boekhandelaar. Wanneer mijn vader en moeder of mijn grootvader hem kwamen bezoeken en iets interessants bij hem zagen, namen zij het maar mee. Dat werd een kamer vol, literatuur, encyclopedieën, woordenboeken, atlassen…. Ik kon lezen sedert mijn derde jaar. Ik heb op een zeer bijzondere manier leeren lezen. Vlak over de deur hadden wij een jong onderwijzer wonen, die het heel slecht had en in de vacantie lieten mijne ouders, toen ik pas twee jaar was, hem les komen geven. Meer voor hem, dan voor mij. Ik zal u zijn naam niet noemen, want hij heeft een zekere bekendheid gehad in Nederland. Dat is voor mij het ergste geweest, dat mij kon gebeuren. Want ik leerde heel vlug, met een echte koorts. Toen ik een jaar of zeven was, had ik al een heele bibliotheek verslonden. Toen ik een jaar of twaalf was, las ik ter zelfder tijd Pascal en Paul de Kock. Ik herinner het mij zeer bepaald.

Dat moet voor mijn ontwikkeling veel belang gehad hebben. De vage drang naar oneindigheid en de geniepige, gevreesde sensualiteit die aangestoken werden door zulke lectuur, hebben mij heelemaal voorbereid tot wat ik geworden ben, mag ik wel zeggen.

Toen mijn vader stierf had ik al gedichten gemaakt in het gebrekkigste Vlaamsch dat men zich denken kan en dat dank ik weer aan dien zelfden huisonderwijzer. Hij was toen leeraar geworden en zelf een dichter, zonder veel beteekenis trouwens. Ik kende heel weinig Vlaamsch. Mijn opleiding was in een privaatschool, die niets te maken had met de gemeentescholen, waar nog iets Vlaamsch geleerd wordt. Niemand wist, dat ik die verzen maakte. Een paar jaar later zijn zij verschenen in een kindertijdschriftje. Het eerste gedicht, dat ik waarlijk gevoeld heb als gedicht, maakte ik op den eersten verjaardag van den dood van mijn vader. Toen was ik een goede dertien jaar. Intusschen waren een heeleboel andere verzen van mij verschenen onder allerlei pseudoniemen, die ik zelf niet meer ken.

Intusschen was ik op het athenaeum gekomen en daar ben ik waarlijk een flamingant geworden, onder den invloed van een paar leeraren, die mij veel goed en ook veel kwaad gedaan hebben. Het was in '93 en de eerste "Van nu en straks" was verschenen. Dat heeft een enormen invloed op mij gehad.

Dat is een punt van belang en men weet dat in Holland eigenlijk zoo niet. "De Nieuwe Gids" heeft invloed gehad op de generatie die onmiddellijk vóor de mijne gekomen is, die van Vermeylen, De Bom en Hegenscheidt. Die hebben waarlijk den invloed van de "Nieuwe Gids" ondergaan. Maar de man die, de eerste, eene eigenlijke vernieuwing in Vlaanderen gebracht had, Van Langendonck, heeft dien invloed niet gehad. Wel stond hij onder den invloed van Fransche dichters, onder den invloed van de "Jeune Belgique", die baudelairiaansch was. Wel heeft hij verzen geschreven die Kloosiaansch schijnen, maar dit voordat Kloos ooit in Vlaanderen gelezen werd; verzen, die geschreven waren bijv. in '82 en '83, vóor het verschijnen van de "Nieuwe Gids". Onze generatie kende de "Nieuwe Gids" nog niet. Wij waren volop aan het dichten onder den invloed van Pol de Mont en Hélène Swarth, toen wij door bemiddelling van "Van nu en straks" de "Nieuwe Gids" leerden kennen. Maar het was Van Langendonck vooral, die voor ons de openbaring was. Ik mag gerust zeggen, dat de invloed van "De N.G." niet groot geweest is. Toen ik zeventien, achttien jaar was, heb ik veel genoten van Kloos, veel meer nog dan van Gorter, maar echten invloed heeft hij op mij nooit gehad, niet meer dan bijv. Lamartine of Musset, en bepaald minder dan De Vigny. Ik admireerde Kloos, omdat ik een zoo groote individualistische personaliteit in hem vond.

Wij zijn nu in '94 of '95. Ik was toen volop aan het dichten. Toussaint heeft van mij geschreven, dat ik toen reeds een beroemdheid was onder de athenae-jongens en studenten. Veel vroeger had Pol de Mont mij een postkaart gestuurd, een postkaart, stel je voor, over een paar verzen van mij in een tijdschrift. In die postkaart stond: "Tu Marcellus eris."[3]

Ik heb er trouwens niet op geantwoord. Want ik voelde wel, dat verzenmaken was toen niet meer dan een bedrevenheid van mij, anders niet. In '93 echter maakte ik kennis met "Van nu en straks" en de anarchistische beweging in Frankrijk en België, waaruit de geest van "Van nu en straks" gedeeltelijk was ontstaan. Ik mag u verzekeren, ik was na den dood van mijn vader nog meer vereenzaamd en die opstandelijke beweging heeft mij waarlijk gevormd.

Wij gingen heelemaal in die beweging op, en ik heb op het punt gestaan buiten de deur van het athenaeum te worden gezet om mijn revolutionnaire ideeën. Van toen af kon ik mij met niets meer tevreden stellen dan na rijp onderzoek, en sindsdien ben ik een opstandeling gebleven, of zeg: laat ik mij niet gaarne bedwingen. Daarvan heb ik in Gent prachtige voorgangers gehad, die tegenwoordig beroemd zijn, bijv. George Minne, een groot beeldhouwer, en De Sadeleer, een bekend schilder. Die gingen zoo ver dat zij wilden stelen om d'arme menschen hetgeen hun diefstal opbracht te gaan uitdeelen. Zij gingen ook dagbladen op straat verkoopen en bij iederen "Fakkel" dien zij verkochten, kregen zij een slag op hun kop. Dat wil wat zeggen voor den zoon van een patriciër, zooals die beeldhouwer was. Het was geestelijk een prachtige tijd.

Mijn eerste verzen in "Van nu en straks" verschenen in '96. Victor de Meyere had mij gevraagd mee te werken. Dat waren ook de eerste verzen die onder mijn eigen naam verschenen. Ik ben een van de zeer weinigen, die den geest van "Van nu en straks" getrouw zijn gebleven. Ik zei het U: het is een van de gronden van mijn karakter gebleven, weinig gezag te dulden. Gezag draag ik heel moeilijk, tenzij natuurlijk moreel gezag.

Hiermede heb ik u dus een paar voorname factoren van mijn aanleg opgenoemd: de vereenzaming van het kleine kind, vooral na het sterven van mijn vader, die het gemoed verdiept heeft en leidde tot al te vroeg ontwaakte sensualiteit; en den oneindigen dorst naar kennis. En dan, mijne fancy.

Ik heb het niet altijd gemakkelijk gehad in het leven, maar ik heb altijd een grooten en blijden onafhankelijkheidsdrang gehad in mij, en ik geloof dat ik dat te danken heb aan voorouders van moederlijken kant. De ooms en de vader van mijn moeder waren allemaal geestelijk vrij, ik bedoel vrij van kommer, en allemaal waren zij rijmelaars. Zij waren met een zevental en praatten altijd op rijm met elkaar. Van hen heb ik waarschijnlijk het vermogen, mij zoo gemakkelijk boven de werkelijkheid te plaatsen en den geestigen, persoonlijk-humoristischen kant van de dingen te zien, een optimisme waarbij ik mij telkens kan opwippen.

De jongere generatie gesprekken met vertegenwoordigers van de nieuwere richting in onze literatuur

Подняться наверх