Читать книгу De Roode Pimpernel - Emmuska Orczy Baroness Orczy - Страница 6

DERDE HOOFDSTUK. De Emigranten.

Оглавление

Inhoudsopgave

De openbare meening in Engeland was in dezen tijd zeer zeker ten hoogste gespannen tegen de Franschen en hun daden. Smokkelaars en kooplieden brachten tijdingen van de overzijde van het Kanaal, die het bloed van ieder rechtschapen Engelschman deden koken, wegens het optreden dezer moordenaars, die hun koning met zijn geheele familie in den kerker hadden opgesloten en nu luidkeels het bloed eischten van al, wat den naam droeg van Bourbon.

Ondanks dit alles durfde niemand tusschenbeiden te komen. Met vurige welsprekendheid had Burke getracht de Britsche regeering te bewegen den strijd tegen het revolutionnaire Frankrijk aan te binden, maar Mr. Pitt oordeelde, dat zijn land niet in staat bleek, zich aan een oorlog te wagen. Het was aan Oostenrijk om het initiatief te nemen, aan Oostenrijk, wiens schoone dochter op het oogenblik een onttroonde en gevangen koningin was, die weldra het hoofd op een schavot zou verliezen. Neen, het was niet Engelands taak—aldus redeneerde Mr. Fox—naar de wapens te grijpen, omdat één gedeelte van het Fransche volk verkoos, het ander gedeelte den hals af te snijden.

Wat Mr. Jellyband en zijn mede John Bulls betrof, zij waren royalisten en antirevolutionnairen zonder uitzondering, en voor het oogenblik woedend op Pitt, wegens diens gematigdheid.

Mr. Jellyband had nauwelijks zijn gewone kalmte herkregen, of Sally kwam in opgewonden toestand binnen. Het vroolijke gezelschap in de gelagkamer had niets gehoord van het lawaai buitenshuis, maar zij had een druipnat paard zien halt houden vóór de deur van „Visscherswelvaren”, en onderwijl de staljongen zich met de zorg voor het dier belastte, begaf de mooie Miss Sally zich naar buiten, om den bezoeker welkom te heeten.

„Ik meen milord Anthony’s paard op het erf te hebben gezien, vader,” zei ze, de gelagkamer binnen snellend.

Maar de deur was van buiten reeds open geworpen en in het volgend oogenblik werd een arm, zwaar druipend van den regen, om Sally’s fraai middel geslagen.

„Jawel, en dank zij je bruine kijkers, die zoo scherp zien, mijn schoone Sally,” zei de man, die zoo juist was binnen gekomen, terwijl de waard, Mr. Jellyband, te voorschijn trad, zooals het betaamde bij de komst van een der meest geziene gasten van zijn logement.

„Wel, ik moet zeggen, Sally,” vervolgde lord Anthony, een kus drukkend op Miss Sally’s bloeiende wangen, „je wordt al knapper en knapper iederen keer als ik je ontmoet—en mijn geachte vriend Jellyband moet al vrij wat te doen hebben om de jongens van je slanke leest af te houden.”

Lord Anthony Dewhurst, een der zonen van den Hertog van Exeter, was in die dagen een volmaakt type van een jong Engelsch edelman, rijzig, breed geschouderd met een prettig gezicht. Zijn lach klonk luid, waarheen hij ook ging. Een flink sportsman, een gezellig kameraad, een hoffelijk, welopgevoed man van de wereld, was hij algemeen gezien in de Londensche salons en in de gelagkamers van dorpsherbergen. In „Visscherswelvaren” kende hem iedereen, want hij hield ervan naar Frankrijk over te steken en bracht steeds een nacht door onder het dak van Mr. Jellyband, op zijn weg heen of terug.

Hij knikte tegen het gezelschap, toen hij Sally’s middel losliet en trad op den haard toe, om zich te warmen en te drogen. Dit doende, wierp hij een snellen, eenigszins argwanenden blik op de twee vreemdelingen, die kalm hun dominospel hadden hervat, en een oogenblik trok een wolk van onrust over zijn joviaal jeugdig gelaat.

Maar ook een oogenblik slechts, in het volgend richtte hij zich tot Mr. Hempseed.

„Wel, Mr. Hempseed, hoe staat het met de vruchten?”

„Treurig, milord, treurig,” antwoordde Mr. Hempseed droevig, „maar wat kan men ook verwachten van een regeering, die de schurken aan den overkant in Frankrijk begunstigt, die er op uit zijn hun koning en hun ganschen adel te vermoorden!”

„Ja, daar gaat het naar toe,” zei lord Anthony, „ze pakken van deze laatsten allen, op wie ze de hand kunnen leggen. Maar we hebben eenige vrienden, die van avond hier verwacht worden, en wien het gelukt is, aan hun klauwen te ontsnappen.”

Bij het uiten dezer woorden wierp de jonkman een blik naar de rustige vreemdelingen in den hoek, alsof hij hen tartte hem tegen te spreken.

„En zij hebben dit aan u te danken, milord, en aan uw vrienden, zoo ik heb hooren zeggen,” zei Mr. Jellyband.

Maar terstond daarop viel de waarschuwende hand van lord Anthony op den arm van den gastheer.

„St!” zei hij met een blik op de vreemdelingen.

„O, dat is alles in orde, milord,” antwoordde Jellyband, „maak u niet ongerust. Ik zou niets gezegd hebben, als ik niet wist, dat we onder vrienden zijn. Die meneer, daar aan den overkant, is een even trouw, loyaal onderdaan van Koning George als u zelf, milord.”

„Zoo, dan is alles goed,” zei lord Anthony. „Maar zeg me eens, hebt u niemand anders hier als logeergast?”

„Niemand, milord, ook niet te wachten, ten minste—”

„Ten minste?”

„Niemand, tegen wien uwe lordschap bedenking zou hebben, geloof ik.”

„Wie is dat?”

„Sir Percy Blakeney en zijn echtgenoote zullen aanstonds hier komen, maar zij zijn niet van plan te blijven—”

„Lady Blakeney?” informeerde lord Anthony met eenige verbazing.

„Ja, milord. De schipper van Sir Percy was zoo even hier. Hij zegt, dat de broeder van Milady vandaag per Day Dream, Sir Percy’s jacht, naar Frankrijk oversteekt, en Milady hem tot hier zal vergezellen, om dan afscheid van hem te nemen.”

Sally was al dien tijd druk in de weer geweest om de tafel aan te richten voor het souper. Het zag er alles appetijtelijk uit, met een grooten bundel prachtig gekleurde dahlia’s in het midden, de schitterende koperen kroezen en het blauw porselein.

„Voor hoeveel personen moet ik dekken, milord?”

„Vijf couverts, mooie Sally, maar laat er eten genoeg voor minstens tien zijn—onze vrienden zullen vermoeid wezen van de reis en hongerig, naar ik hoop. Wat mij aangaat, ik zou van avond het heele souper kunnen verorberen.”

„Ik geloof, dat ze zijn gekomen,” zei Sally opgewonden, daar men nu duidelijk een nog verwijderd paardengetrappel en het rollen van een rijtuig, dat al nader kwam, kon hooren.

Er ontstond een algemeene beweging in de gelagkamer. Een ieder was nieuwsgierig de voorname vrienden van lord Anthony, die over het Kanaal gekomen waren, te ontmoeten. Miss Sally wierp een paar snelle blikken in den kleinen spiegel, die aan den wand hing, en onze waardige Mr. Jellyband begaf zich naar buiten, ten einde in persoon zijn gedistingeerde gasten welkom te heeten. Alleen de twee vreemdelingen in den hoek eindigden kalm hun dominopartij en wierpen zelfs geen enkelen blik naar de deur.

„Rechtuit, Comtesse, de deur aan uw rechterhand,” zei een aangename stem in de gang.

„Zie zoo, daar zijn ze, en allen gezond,” zei lord Anthony. „Pak nu je biezen, mooie Sally, en laat eens zien, hoe gauw je de soep kunt opdisschen.”

De deur werd wijd open gezet, en, voorgegaan door Mr. Jellyband, die voortdurend voor zijn gasten boog en hen verwelkomde, trad een gezelschap van vier personen—twee dames en twee heeren de gelagkamer binnen.

„Welkom, welkom in Oud-Engeland!” zei lord Anthony haastig toetredend en den nieuw aangekomenen beide handen toestekend.

„Ah, u zijt lord Anthony Dewhorst, geloof ik,” zei een der dames met sterken vreemden tongval.

„Om u te dienen, Mevrouw,” antwoordde hij, op hoofsche manier de beide handen der dames kussend. Daarop richtte hij zich tot de heeren en drukte hun warm de hand.

Sally hielp reeds de dames om zich te ontdoen van haar reismantels, en een algemeene beweging ontstond onder de aanwezigen in de gelagkamer. Allen sloegen nieuwsgierig, maar toch eerbiedig, de vreemdelingen gade.

„Ach mijne heeren, wat zal ik u zeggen?” sprak de oudste der twee vrouwen, terwijl ze een paar fraaie, aristokratische handen uitstrekte over het flikkerend haardvuur en met onuitsprekelijke dankbaarheid eerst lord Anthony, vervolgens een der jonge mannen aanzag, die met haar gezelschap waren meegekomen.

„Dat u blijde zijt, Comtesse, u op Engelsch grondgebied te bevinden,” vulde lord Anthony aan, „en u niet al te zeer van den moeilijken overtocht hebt geleden.”

„Inderdaad, inderdaad zijn we verheugd in Engeland te zijn aangekomen,” zeide zij met tranen in de oogen.

Haar stem had een muzikalen klank; kalme waardigheid sprak uit de fraaie aristokratische trekken, met hun rijkdom van sneeuw-witten haartooi, hoog boven het voorhoofd opgenomen, naar de mode dier dagen.

„Ik mag onderstellen, dat mijn vriend Sir Andrew Foulkes zich als gezellig reisgenoot zal hebben onderscheiden, mevrouw?”

„Zeker, Sir Andrew was de voorkomendheid in persoon. Hoe zullen mijn kinderen en ik u allen genoeg kunnen danken, Mijneheeren?”

Haar metgezellin, een elegante, jeugdige verschijning, met wier vermoeid en bedrukt uiterlijk men medelijden kreeg, had nog geen woord gesproken, doch haar oogen zagen op van het vuur en zochten die van Sir Andrew Foulkes, die den haard was genaderd. En toen ze zijn blik had ontmoet, die met bewondering rustte op het aanvallig gelaat vóór hem, overtoog een warmer gloed haar bleeke wangen.

„Dit is dus Engeland,” zei ze, met kinderlijke nieuwsgierigheid beschouwend het groot open haardvuur, de houten balken en de boeren met hun joviale, roodachtige Britsche tronies.

„Een stukje ervan, Mademoiselle,” antwoordde Sir Andrew glimlachend, „maar het is alles tot uw dienst.”

Het jonge meisje bloosde andermaal, maar ditmaal was het een heldere lach, die haar tenger gezichtje deed schitteren. Zij sprak geen woord, ook Sir Andrew deed er het zwijgen toe; toch begrepen deze twee jonge menschen elkander, zooals jeugdig bloed in de heele wereld dit doet en gedaan heeft van den beginne, dat de wereld het aanzijn had.

Op dat oogenblik droeg Sally een reusachtige soepterrine naar binnen.

„Het souper; eindelijk!” riep lord Anthony vroolijk, terwijl hij galant de Comtesse zijn arm bood.

„Mag ik de eer hebben?” zei hij deftig, haar naar tafel begeleidend.

Wederom ontstond een algemeene opschudding in de gelagkamer: Mr. Hempseed en de meesten der boeren en visschers hadden het veld geruimd voor de hooge gasten, om hun pijpen elders uit te rooken. Alleen de twee vreemdelingen waren gebleven, kalm hun dominospel voortzettend en hun wijn slurpend, terwijl aan een andere tafel Sally’s uitverkorene, Harry Waite, met zenuwachtig ongeduld haar bedrijvigheid gadesloeg.

Ze zag er allerliefst uit, en geen wonder, dat de jonge Franschman geen oogen van haar afhad. De burggraaf de Tournay telde nog geen negentien lentes, hij was een melkmuil, op wien de vreeselijke treurtooneelen in zijn vaderland weinig indruk hadden gemaakt. Hij was elegant, zelfs fatterig gekleed, en eenmaal veilig in Groot-Brittannië aangeland, scheen hij in de genoegens der Engelsche samenleving blijkbaar de gruwelen der Fransche Revolutie te willen vergeten.

„Pardi, als dit is Engeland,” zei hij, voortgaande Sally met verliefde knipoogjes te begluren, „ben ik tevreden daarover.”

Lord Anthony was reeds aangezeten aan het hoofd van den disch met de Comtesse aan zijn rechterzijde. Jellyband was druk bezig glazen te vullen en stoelen recht te zetten; Sally stond gereed om de soep te dienen.

„Suzanne!” luidde het op bevelenden toon van de strenge Comtesse.

Suzanne bloosde andermaal; ze had tijd en plaats vergeten, terwijl ze bij het vuur stond, het toelatend, dat de knappe jonge Engelschman zijn oogen op haar lief gezichtje gevestigd hield. De stem harer moeder bracht haar weer tot bewustzijn en met een onderdanig „Ja, Mama,” nam zij aan tafel plaats.

De Roode Pimpernel

Подняться наверх