Читать книгу De Groote Pyramide - H. J. van Ginkel - Страница 5

Hoofdstuk II. Ligging.

Оглавление

Inhoudsopgave

In het vorig hoofdstuk heb ik in algemeene trekken iets medegedeeld wat ons door verschillende gezaghebbenden geleerd wordt omtrent den ouderdom van Egypte, zijne bewoners, en de Pyramiden. Thans zullen wij in de eerste plaats overgaan tot eene meer bijzondere beschouwing van de Groote Pyramide, als een op zichzelf staand monument. Een ieder die met de literatuur over de Pyramide eenigermate bekend is, zal weten dat het juist de Groote Pyramide was, die steeds de belangstelling trok, niet de Pyramiden in het algemeen; en daar de Groote Pyramide zooveel eigenaardigheden vertoonde, die geheel afweken van die der overige Pyramiden, kenmerkende eigenaardigheden welke niet overeen te brengen zijn met geschiedkundig bekende Egyptische gegevens, is een der bekendste schrijvers over dit onderwerp, Prof. Piazzi Smyth, er in zijn werk Our Inheritance in the Great Pyramid zelfs toe gekomen, de Groote Pyramide te beschouwen als een anti-Egyptisch bouwwerk. Wij komen op dit belangrijke punt later echter uitvoeriger terug bij het behandelen van den Bouwer.

De Pyramide is gelegen op het plateau van Gizeh, een woeste reusachtige bergvlakte, 100 voet boven het Nijldal, in de nabijheid van Kaïro, eene plaats die niet ver verwijderd ligt van het oude Memphis. Men moet niet denken dat hier thans 3 pyramiden gevonden worden, want over het geheele plateau liggen ongeveer 70 pyramiden verspreid, waarvan echter vele tot niet meer dan louter reusachtige puinhoopen vervallen zijn. In het zoogenaamde vóór-geschiedkundig tijdperk, dat echter van Theosofisch standpunt nog als geschiedkundig beschouwd kan worden, zou dan eerst de Groote Pyramide daar gevonden zijn en later de beide andere, die in de onmiddellijke nabijheid liggen; de drie pyramiden zijn onderscheidenlijk bekend als die van Khoefoe, Kephren en Menkaura. Wij kunnen ons voorstellen dat de overige nabootsingen waren van de oorspronkelijke godenmonumenten, en behooren tot het geschiedkundige tijdperk der Egyptologen. Met betrekking tot de aardrijkskundige ligging der Groote Pyramide op genoemd tijdstip kunnen wij natuurlijk geen gebruik maken van wetenschappelijke gegevens; en wij kunnen ons van deze ligging alleen een begrip maken wanneer wij de vervorming der aardoppervlakte nagaan, zooals deze beschreven wordt in The Story of Atlantis.

Hieruit blijkt ons dat de Groote Pyramide geenszins afgelegen lag. Egypte was als het ware het middelpunt van het bewoonde land, en voor zoover wij dit kunnen nagaan, het kruispunt van de groote wegen, langs welke de Adepten trokken van uit Centraal-Azië naar Zuid-Atlantis, en van Lemurië naar Noord-Atlantis. Deze wegen zijn nog naspeurbaar in overblijfselen van Pyramiden in Mexico en Indië en de daartusschen verspreid liggende. Met betrekking hiertoe is de volgende aanhaling van belang:

De Groote Draak ontziet alleen de Slangen van Wijsheid, de Slangen wier holen zich thans onder de driehoekige steenen bevinden.

Of met andere woorden, ‘de pyramiden aan de vier hoeken der wereld’.

Dit zegt duidelijk, wat meer dan eens op andere plaatsen van de Toelichtingen vermeld wordt, namelijk dat de ‘Adepten of Wijzen, van het Derde, Vierde en Vijfde Ras’ in onderaardsche woonplaatsen leefden, gewoonlijk onder een of ander bouwwerk van pyramide-vorm zoo niet werkelijk onder een pyramide. Want dergelijke ‘pyramiden’ bestonden aan de ‘vier hoeken der wereld’ en zijn nooit het monopolie van het land der Pharao’s geweest, al hield men ze inderdaad algemeen voor het uitsluitend eigendom van Egypte, voordat zij overal over de beide Amerika’s verspreid, onder en boven den grond, aangetroffen werden. Al treft men in Europeesche landen ook geen ware, wiskundig zuivere pyramiden meer aan, toch zijn vele vermeende oude neolithische holen, van de reusachtige driezijdig pyramidale en kegelvormige ‘menhirs’ in Morbihan en Bretagne in het algemeen, vele der Deensche ‘grafheuvels’ en zelfs veel ‘reuzengraven’ van Sardinië met hun onafscheidelijke gezellen, de ‘nuraphi’s’ evenveel min of meer ruwe nabootsingen van de pyramiden. De meeste hunner zijn het werk van degenen die zich het eerst op het pasgeboren vasteland en de eilanden van Europa hebben neergezet, de ‘enkele gele, enkele bruine en zwarte en enkele roode’ rassen, die 850.000 jaar geleden, na het verzinken van de laatste Atlantische landen en eilanden—met uitzondering van Plato’s eiland—en vóór de komst der groote Ârische rassen overgebleven waren, terwijl andere door de eerste landverhuizers uit het oosten gebouwd zijn”1.

Uit deze aanhaling en uit hetgeen reeds vroeger vermeld werd omtrent de Groote Pyramide, zien wij in, dat deze laatste als het ware de kern was waar de groote Adeptverkeerswegen op uitliepen, en dit gegeven omtrent hare ligging is mijns inziens belangwekkender dan de vermelding dat zij op zooveel graden breedte en zooveel graden lengte lag, waartoe natuurlijk de meeste schrijvers over het onderwerp zich bepalen. Een uitzondering hierop maakt Piazzi Smyth in zijn werk Our Inheritance in the Great Pyramid, waarin hij zeer uitvoerig nagaat waarom de Groote Pyramide juist daar en niet ergens anders gebouwd werd. Hoewel wij later uitvoeriger op zijne theorie terugkomen, is het voor een goede opvatting zijner gegevens noodig zijn standpunt in het kort na te gaan. Hij dan beweert dat de Groote Pyramide een bouwwerk is, dat door een Joodsch koning, geïnspireerd door God, gebouwd werd als een grondslag der maten en dat in het algemeen de Groote Pyramide ons drie sleutels tot kennis verschaft:

a. Den sleutel der wiskunde in haar belichaming van het getal π,

b. Den sleutel der toegepaste wiskunde of sterrekundige metingen,

c. Den sleutel tot de geschiedenis van het menschdom, zooals deze ons door goddelijke Openbaring in het Oude en Nieuwe Testament wordt gegeven.

Hij vindt dan in Jesajah XIX : 20 een tekst, namelijk: “tot een teeken en een getuigenis voor den Heer der Heirscharen in het land van Egypte” en verder eene “in het midden van het land van Egypte en op de grenzen daarvan”, die de ligging van dit bouwwerk zouden aanduiden, en is dus genoodzaakt te bewijzen, dat de Groote Pyramide aan deze vereischten voldoet; en dit doet hij dan ook op eene wijze die geheel aan zijn doel beantwoordt, maar die voor ons van geen belang kan zijn in verband met onze beschouwingen. Wij moeten echter niet vergeten dat Piazzi Smyth spreekt van een tijdperk van eenige duizenden jaren vóór Christus, terwijl wij ons volgens de Theosofische opvatting eenige honderdduizenden jaren terug moeten denken. In ieder geval kunnen wij van een Theosofisch standpunt weinig meer zeggen omtrent de ligging dan het bovenstaande, omdat ons daartoe de gegevens ontbreken; alleen kunnen wij uit hetgeen ons omtrent de aardkorst in die tijden medegedeeld wordt opmaken, dat de zee spoelde tegen den voet van het plateau waarop de Groote Pyramide stond.

Voorloopig zij dit genoeg met betrekking tot hare ligging; daar waar verschillende theorieën, vooral omtrent de symboliek van het monument, het noodzakelijk maken er op terug te komen, zullen wij die punten welke in verband staan met oriëntatie en astronomische symboliek, uitvoerig behandelen in verband met die theorieën zelve. Thans zullen wij trachten iets naders omtrent den bouwer aan te geven.

De Groote Pyramide

Подняться наверх