Читать книгу De Groote Pyramide - H. J. van Ginkel - Страница 6
De Bouwer.
ОглавлениеIn breede trekken hebben wij reeds nagegaan wie de bouwers waren, toen wij met betrekking tot den ouderdom eene aanhaling uit de Geheime Leer gaven die daarmede verband hield. Geen “wetenschappelijk” mensch, geen vrijdenker en geen geloovige zal dit eenigermate met ons eens zijn, doch de meesten geven den uit de geschiedenis der menschelijke dynastieën bekenden Khoefoe als den bouwer aan. Hij zou een zeer hardvochtig heerscher geweest zijn, die de tempels sloot en den Egyptenaren verbood aan de Goden te offeren; in plaats daarvan moesten zij steeds hard werken aan zijn groote werk, dat zijn roem moest verbreiden en waarin hij na zijn dood wenschte begraven te worden2. H. P. Blavatsky zegt echter in de Geheime Leer dat “hetgeen Herodotus ons mededeelt, in twijfel kan getrokken worden, aangezien hij wel beter en meer wist, maar gebonden was door godsdienst, geloof en belofte”, en dus blijkbaar wel wist wat de Groote Pyramide was en waarvoor zij diende, doch dit niet aan de profanen wenschte bekend te maken.
De bewijzen welke aangevoerd kunnen worden om aan te toonen dat Khoefoe de bouwer was, zijn inderdaad zeer gering en berusten hoofdzakelijk op het vinden van een tablet in de Pyramide waarop zijn naam voorkomt, zoodat wij het in geen geval een wetenschappelijk feit kunnen noemen dat Khoefoe de bouwer was. Uit okkulte bron wordt ons medegedeeld dat Khoefoe enkele gedeelten der Pyramide, welke beschadigd waren, herstelde en ook, om voor ons onbekende redenen, enkele der kamers, die vroeger toegankelijk waren, afsloot3. Dat het zijn begraafplaats niet was, is zoo goed als zeker. Tenminste nooit is zijne mummie er gevonden; en Prof. Greaves deelt ons mede dat Diodorus in zijne verhandeling over Egypte eene merkwaardige bijzonderheid omtrent Khoefoe vermeldt. Hij zegt dat deze, hoewel hij de Pyramide als zijn begraafplaats bedoelde, er nimmer begraven werd, omdat hij vreesde dat zijn mummie door de bevolking, die hem haatte, verscheurd en vernietigd zou worden. Bij zijn sterven beval hij daarom zijn vrienden, hem op een verborgen plaats te begraven. Piazzi Smyth nu meent dat deze 1000 voet ten Zuid-oosten van de Pyramide ligt, omdat de daar gevonden begraafplaats overeenkomt met de beschrijving van de bedoelde verborgen plaats.
Hoewel er dus niets met zekerheid bekend is omtrent het bouwen der Groote Pyramide door Khoefoe of Cheops, wordt hij vrij algemeen beschouwd de bouwer te zijn en wordt zij dan ook meestal naar hem genoemd. Behalve deze bouwer worden er natuurlijk tal van anderen genoemd, meestal in verband met de meest fantastische verhalen omtrent de reden van den bouw en omtrent den bouw zelf. Wanneer wij deze verhalen in het licht der Theosofie beschouwen, ligt er gewoonlijk in elk een zekere waarheid verborgen. Over het algemeen kunnen wij bij de Grieken niet veel vinden dat ons eenige zekerheid omtrent den bouwer geeft. Enkele belangwekkende verhalen omtrent hem vinden wij echter bij Arabische schrijvers. John Greaves, een van de bekendste bezoekers van en schrijvers over de Pyramide, geeft ons een van deze verhalen, door hem uit het Arabisch vertaald.
“De schrijver van het boek, genaamd Morat Alieman schrijft: ‘Zij verschillen met betrekking tot dengene, die de Pyramide bouwde. Enkelen zeggen Joseph, enkelen zeggen Nimrod, enkelen Dalukah de Koningin, en enkelen dat de Egyptenaren ze voor den Vloed bouwden, want zij voorzagen dat deze komen zou, en zij brachten hunne schatten derwaarts, maar het gaf hun niets.’ Op een andere plaats vertelt hij ons dat volgens de Kopten (of Egyptenaren) deze twee groote pyramiden en de kleinere, welke gekleurd is, graven zijn. In de oostelijke pyramide is Koning Saurid begraven, in de westelijke pyramide zijn broeder Hougib en in de gekleurde pyramide Farfarinoun, de zoon van Hougib. De Sabæën verhalen dat een er van het graf van Shub (dat is Seth) is, en de tweede het graf van Sab, den zoon van Hermes, waarom zij Sabæën genoemd worden. Zij maken er bedevaarten naar toe en offeren hem een haan en een zwart kalf en offeren hem wierook.”4
Een andere Arabische geschiedschrijver, Ibn Aba Alkokm, geeft denzelfden naam van den bouwer namelijk Saurid, en zegt eveneens dat zij voor den vloed gebouwd werden.
In deze verhalen vinden wij dus niets dat de Theosofische mededeeling omtrent den bouwer bevestigt, alleen—dit zij terloops gezegd—bevestigen zij dat zij gebouwd werden vóór den zondvloed, dus vóór de overstrooming die Atlantis onder de golven bedolf.
Josephus, de Joodsche geschiedschrijver, zegt dat de Israëlieten gedurende hunne gevangenschap aan pyramiden moesten werken. Waarschijnlijk is dit echter geweest dat zij aan enkele der latere pyramiden werkten, ofschoon Yeates5 zegt dat zij nooit te Gizeh waren, doch elders hunne steenen pyramiden kunnen gemaakt hebben. T. Gabb in The Origin of Measures zegt dat zij “het voortbrengsel waren van de onmiddellijke afstammelingen van Seth” en dat “de onmiddellijke afstammelingen van Seth van grooter gestalte dan wij waren”. Dit laatste nu is de eenige aanduiding in niet-theosofische beschrijvingen van de werklieden die bij den bouw gebezigd werden, welke aan hen een grootere gestalte dan de onze toekent. Met betrekking tot den bouwer vinden wij ook hier echter niets om onze theosofische gegevens te staven.
Thans komen wij echter tot eene reeks theorieën omtrent den bouwer, die dit wel doen. John Taylor, de beroemde schrijver van The Great Pyramid, Who built it and Why was it built? zegt: “Aan Noach moeten wij het oorspronkelijke denkbeeld, het overheerschend denkvermogen en het edele doel toeschrijven. Hij die de ark bouwde was van alle menschen de meest bekwame om het bouwen van de Groote Pyramide te besturen”.6 Nu ligt het mijns inziens voor de hand dat de Ark en de Groote Pyramide een en hetzelfde gebouw waren, indien wij de mythologische verhalen omtrent het doel van het bouwen van beide nagaan. Doch alvorens verder in te gaan op John Taylors uiting, wensch ik eerst een anderen naam te noemen, die gegeven wordt door andere schrijvers, welke dezelfde theorie—namelijk die der Pyramide als eene goddelijke openbaring—toegedaan zijn.
Eene uitweiding is hier echter noodzakelijk om te laten zien hoe zij aan dien naam komen. Wij moeten dan in de eerste plaats nogmaals terugkeeren tot het verslag van Herodotus. H. P. Blavatsky is blijkbaar niet de eenige die zegt dat Herodotus meer wist dan hij schreef of zeide, want ook Bonwick zegt: “Herodotus, de vader der geschiedenis, schijnt soms meer te weten dan hij wijs acht in eenvoudige taal te vertellen, en hij heeft een esoterische beteekenis achter de woorden”7. Herodotus nu zegt: “Geen Egyptenaar wil hunne namen vermelden [die der Bouwers; v. G.]; maar zij schrijven hunne pyramiden altijd toe aan een zekeren Philition (Philitis), een schaapherder die zijn vee op deze plaatsen weidde.”8 Verder wordt verhaald dat deze man Egypte verliet met een gevolg van 24.000 menschen, naar Judaea ging en aldaar vervolgens Jeruzalem stichtte. Volgens verschillende schrijvers nu zou deze Philitis niemand anders zijn dan de bijbelsche Melchizedek.
Volgens mijne persoonlijke opvatting is de mededeeling van deze uitwijking uit Egypte met tallooze families naar een vreemd land niet anders dan de geschiedenis van een der pogingen van den Manoe tot het vormen van het nieuwe Vijfde Ras, doch ik geef deze opinie geheel voorwaardelijk. Het zal echter belangwekkend zijn, alvorens na te gaan of deze vermelde bouwer identisch is met Noach en met dien welken de Theosofische gegevens ons als den bouwer aanduiden, iets meer te vermelden omtrent dezen schaapherderkoning Philitis. In ieder geval is er van het Theosofisch standpunt gezien, hier een zeer groote verwarring van tijdstippen, want Melchizedek kan nimmer ten tijde van Khoefoe geleefd hebben, en wij zullen, wanneer wij de door de laatstgenoemde schrijvers gebezigde bijbelsche tijdrekenkunde willen toepassen, nimmer tot overeenbrenging van feiten of personen kunnen geraken. Zoo ook nu zullen wij het tijdstip van Melchizedek’s verblijf in Egypte buiten rekening laten en ons bepalen tot het constateeren van het feit dat door deze schrijvers Noach en ook Melchizedek als de vermoedelijke bouwers der Pyramide aangegeven werden, daartoe door den Allerhoogste uitverkoren.
Van Melchizedek wordt gezegd dat hij was “zonder vader, zonder moeder, zonder afstamming, hebbende geen begin noch ook eind van leven, maar gemaakt als een evenbeeld van den Zoon van God”. Van een okkult standpunt beschouwd, kunnen wij hierin lezen dat hij dan in ieder geval een zéér hoog Ingewijde moet geweest zijn, doch waarschijnlijk was hij eene verpersoonlijking van den Tweeden Logos, zooals wij zoo dadelijk zullen zien. Dit wordt ons duidelijker nog wanneer wij hooren dat daar waar bijv. Piazzi Smyth Melchizedek als den bouwer aanneemt, Tracey Christus als den bouwer noemt. Dit nu klinkt uiterst wonderlijk en onmogelijk wanneer wij dit zouden opvatten zooals velen dit doen, en de schrijver niet het minst, in den zin, dat met al deze namen altijd de personen van dien naam bedoeld worden en niet het beginsel of het Hooger Wezen of de Wezens welke zij steeds vertegenwoordigen. Dan kan het ons ook geen verwondering baren, wanneer volgens Kabbalistische getal-waarden bewezen wordt dat Melchizedek = Melchizadek = Vader Sadik = Christus is9, en in nauw verband staat met diepzinnig okkulte feiten van groote waarde, waarop wij meer dan eens gelegenheid zullen hebben terug te komen bij het behandelen van de Symboliek der Pyramide, welke feiten in verband staan met de groote rol, die getalwaarden van namen spelen in verband met den siderischen cyclus van inwijding in de Groote Pyramide.
Nu wil ik geenszins beweren dat het de bedoeling is van de genoemde schrijvers, welke Melchizedek aannemen als den vermoedelijken bouwer, om tot de conclusie te komen welke ik thans zal trekken; zij zouden dit nimmer kunnen, daar zij aan de personen blijven hangen evenzeer als aan de geschiedkundige feiten, terwijl Theosofen kunnen weten dat alle geschiedkundige en bijbelsche personen ook kosmische grootheden voorstellen, wanneer wij de verhalen en gebeurtenissen aan een tweede lezing onderwerpen. Zoo ook hier.
Waar wij reeds zagen dat Melchizedek = Christus als de bouwer wordt genoemd, en John Taylor Noach vermeldt als volgens hem den vermoedelijken bouwer, leert H. P. Blavatsky ons dat Noach = Melchizedek, Vader Zadik. En wanneer wij dus niet aan geschiedkundige persoonlijkheden blijven hangen, hebben wij reeds eenigermate den weg gebaand tot overeenstemming omtrent den bouwer, want thans rest ons alleen aan te toonen dat Noach (= Melchizedek = Christus) dezelfde is als de Acht groote Goden10 en mijn doel zal voor ditmaal bereikt zijn, namelijk te doen zien dat ook hier, waar blijkbaar zeer onmogelijke dingen werden verkondigd met betrekking tot den bouwer, welke zeer moeilijk op eenigerlei wijze waren overeen te brengen of te verklaren, deze gegevens door het licht der kennis, ons door H. P. Blavatsky gegeven, in harmonie gebracht en duidelijk gemaakt worden. Zij dan zegt:
“Doch wij kunnen nog enkele woorden in het midden brengen over Noach, die bij de Joden de plaats van nagenoeg elken heidenschen God in een of andere gedaante inneemt. De zangen van Homerus bevatten in dichterlijken vorm al de latere fabels over de aartsvaders, die allen siderische, cosmische en getallen-zinnebeelden en teekens zijn. De poging om de twee stamboomen van Seth en Kaïn van elkander te scheiden en de daaropvolgende even onbeduidende poging om te bewijzen dat zij werkelijke, historische menschen geweest zijn, heeft slechts tot ernstiger onderzoek naar de geschiedenis van het verleden geleid en tot ontdekkingen die de vermeende openbaring voorgoed aan het wankelen gebracht hebben. Nu bijvoorbeeld vastgesteld is dat Noach en Melchizedek dezelfden zijn, is verder de identiteit van Melchizedek, of Vader Sadik, met Kronos-Saturnus eveneens bewezen. Dat dit zoo is, kan gemakkelijk aangetoond worden. Geen enkel Christelijk schrijver ontkent het. Bryant11 is het eens met al degenen die van meening zijn, dat Sydic, of Sadic de aartsvader Noach was en ook Melchizedek was en dat zijn naam Sadic, met het hem in Genesis vi: 9 toegeschreven karakter overeenkomt.”12
En verder:
“Nu is het Sanchuniathon, die aan de wereld mededeelt dat de Kabiri de Zonen van Sydic of Zedek (Melchi-Zedek) waren. Aangezien deze mededeeling langs de Preparatio Evangelica van Eusebius tot ons gekomen is, kunnen wij haar weliswaar met zekere achterdocht beschouwen, daar het meer dan waarschijnlijk is dat hij met de werken van Sanchuniathon op gelijke wijze gehandeld heeft als met de synchronistische tafelen van Manetho. Doch laten wij veronderstellen dat de vereenzelviging van Sydic, Kronos of Saturnus met Noach en Melchizedek op een der vrome hypothesen van Eusebius gegrond is. Laten wij haar als zoodanig aanvaarden en met haar de omschrijving dat Noach een rechtvaardig man was, alsook zijn vermeende dubbelganger, de geheimzinnige Melchizedek, ‘koning van Salem en een priester des allerhoogsten Gods naar zijn eigen ordening’, en ten slotte, na te hebben nagegaan wat zij uit een geestelijk, sterrekundig, psychisch en cosmisch oogpunt waren, zien wat zij volgens de Rabbijnen en de Kabbala geworden zijn.
Sprekend van Adam, Kaïn, Mars enz., als verpersoonlijkingen, zien wij den schrijver van The Source of Measures in zijn kabbalistische onderzoekingen onze eigene esoterische leerstellingen verkondigen. Zoo zegt hij:
Mars nu was de Heer van geboorte en dood, van voortbrenging en vernietiging, van ploegen, bouwen, beeldhouwen of steenhouwen, van de bouwkunst,.... kortom van alles wat onder het woord kunsten verstaan wordt. Hij was het oerbeginsel, dat zich in de wijziging van twee tegengesteldheden ter wille van de voortbrenging oploste. Ook bekleedde hij in de sterrekunde de plaats van de geboorte van den dag en het jaar, de plaats van zijn krachtsvermeerdering, den Ram, en evenzeer die van zijn dood, den Schorpioen. Als geboorte was hij het goede, als dood het kwade. Als goed was hij licht, als kwaad de nacht. Als goed was hij de man, als slecht de vrouw. Hij nam de Kardinale punten in, en als Kain, of Vulkanus of Vader Sadic of Melchizedek, was hij de heer der ecliptica of weegschaal of lijn van evening en daarom was hij de Rechtvaardige. De ouden waren van meening dat er zeven planeten of groote goden waren, gegroeid uit acht, en Vader Sadic, de Rechtvaardige of Gerechte was Heer van de achtste, die de Moeder Aarde was.”13
Voor den lezer is het thans mogelijk te zien dat de bouwers, wanneer zij kosmisch beschouwd worden, volgens verschillende verhalen als dezelfde bedoeld worden. Skinner geeft ons nog in het meer vermelde werk aan, dat zijn symbool was de omgrensde vorm van de pyramide met haar top en basishoekpunten, zoodat wij het beeld van den bouwer zien in zijn werk.
In een volgend hoofdstuk zullen wij trachten te zien, hoe dit beeld uitgedrukt werd in dit majestueuse bouwwerk, wanneer wij de symboliek er van begrijpen.
1 Geheime Leer, Deel II, blz. 432.
2 Herodotus. Hfdst. CXXIV, 124.
3 The Pyramid and Stonehenge, blz. 16, 17.
4 Bonwick, Pyramid Facts and Fancies, blz. 71.
5 A Dissertation on the Antiquity, Origin and Design of the Principal Pyramids of Egypt, blz. 16.
6 In het aangehaalde werk blz. 228.
7 Pyramid Facts and Fancies. blz. 75.
8 Rawlinson, Herodotus, Deel II, blz. 207.
9 J. Ralston Skinner, The Source of Measures. Appendix II § 89 blz. 208, 209, 210, 211.
10 Zie Hoofdstuk I.
11 Analysis of Ancient Mythology, ii 760.
12 Geheime Leer, Deel II, blz. 480, 481.
13 Geheime Leer, Deel II, pag. 481, 482 en The Source of Measures § 85 blz. 186.