Читать книгу Galerij van Beroemde Nederlanders uit het tijdvak van Frederik Hendrik - J. van Lennep - Страница 5

PIETER PIETERSZOON HEIN.

Оглавление

Inhoudsopgave

Pieter Pieterszoon Hein opent de rij van doorluchte zeehelden, waar het tijdvak van Frederik Hendrik zich op beroemt. In 1578 te Delftshaven uit eenvoudige burgerlieden geboren, had hy reeds vroeg het zeemans-bedrijf gekozen, aan menigen verren tocht, aan menigen zeetriomf deel genomen. Maar het was niet alleen door zijn vlugheid in ’t want, of door de onversaagdheid, waarmede hy den enterbijl zwaaide, dat hy zich onderscheidde; het was ook door die stipte en strenge plichtsbetrachting, die van een vroom gevoel—het was door dien yver en die oplettendheid, die van een weetgierig en schrander brein getuigen. Was het wonder, dat hy de opmerkzaamheid wekte van zijn meerderen, en eerlang ook hun genegenheid en achting? Was het wonder, dat, op een tijd, toen in Nederland ware verdiensten niet vruchteloos naar de gelegenheid zochten om aan den dag te komen, Piet Hein—gelijk tijdgenoot en nageslacht hem by voorkeur noemden—niet voor den mast bleef, maar al spoedig, als stuurman, als schipper, als kommandant van een eskader, in dienst kwam? In 1623 treffen wy hem aan als Vice-Amiraal by de vloot, door de W. Indische Maatschappy uitgerust en waarover Jakob Willekens als Amiraal gebood. Men hechte intusschen niet te veel aan dien tytel van Vice-Amiraal. Dan alleen duidde die tytel een rang aan by ’t Zeewezen, wanneer hy gevoerd werd krachtens een aanstelling by eene der Amiraliteiten. Voor ’t overige gaven de benamingen Amiraal, Vice-Amiraal, Schout-by-Nacht, doorgaans alleen de betrekking te kennen, welke iemand, tijdelijk, by een zeetocht, op een vloot, zelfs op een smaldeel, vervulde. Ja, al gold het een koopvaardy-vloot, of ook maar een drietal te samen varende schepen, dan werd, zoolang de reis duurde, hy, aan wien het hoofdbestuur was opgedragen, Amiraal genoemd: die den voortocht gebood heette Vice-Amiraal, en die over de achterhoede of ’t achterste schip ’t bevel had, Schout-by-Nacht. Was men aan wal terug gekeerd, dan legden zy, die deze tytels gevoerd hadden, ze af om eenvoudig weder Kapitein, Schipper of Stuurman te heeten.—Met dit al werden niet zelden voor hen die tijdelijke kommandementen over byzondere uitrustingen de eerste aanleiding, om hen later een werkelijke aanstelling by ’t Zeewezen te bezorgen. Zy behoefden daartoe zich slechts te onderscheiden, en, in een tijd, toen maar zelden een schip zijn reis over zee volbracht, zonder een vyand ontmoet te hebben, was daartoe, als wy reeds aanmerkten, gelegenheid genoeg: vooral by Oost en Westindische Maatschappyen. Haar zeemacht was de kern, waaruit de meeste bekwame zeelieden voor ’s Lands vloot ontsproten, de kweekschool, waarin de beroemdste zeehelden gevormd en opgeleid werden. Het was door de verheffing van zulke wakkere mannen als die in den dienst der Kompagniën een onschatbare ondervinding opgedaan en alle denkbare gevaren getrotseerd hadden, dat ’s Lands zeemacht een zedelijke kracht bekwam, welke zy tot dien tijd niet bezeten had.—Na deze uitweiding, niet onnoodig wellicht om by sommige lezers een misverstand weg te ruimen, dat zich lichtelijk voordoet, keeren wy tot onze schets terug.


Herman ten Kate, Ft Steend. P. W. v. d. Weijer, Utrecht.

Pieter Pieterszoon Hein.

Het doel der onderneming, van welke wy thands gaan gewagen, en dat zelfs aan den Vlootvoogd, naar de gewoonte van die dagen, eerst in volle zee, door het openen van den lastbrief van Bewindhebberen bekend mocht worden, was het bemachtigen der Allerheiligen-Baai op de kust van Braziel.—Op den 8sten Mei 1624 had de vloot de plaats harer bestemming bereikt. De baai was verdedigd door een sterkte, die den ingang bestreek, en door eenige Portugesche schepen. Maar Willekens achtte, om het geschut der sterkte tot zwijgen te brengen, en de schepen te vernielen, drie zijner vaartuigen genoeg, mits Piet Hein die gebood. Veertienhonderd-veertig man werden aan wal gezet: meer zoû Allart Schouten niet behoeven, om de stad Sint Salvador te winnen. Het vertrouwen van den Amiraal werd niet beschaamd gemaakt. Terwijl Schouten de stad binnen rukt en er rijken buit behaalt, maakt Piet Hein zich meester van de schepen, die in de baai liggen, en van de menigte koopwaren, welke zy bevatten: en, met roem bedekt, keeren de Vlootvoogden naar het Vaderland, Joan van Dorth als bevelhebber over de veroverde vesting achter latende.

Twee jaren later werd aan Piet Hein, nu als Amiraal, het bevel gegeven over een vloot, uit acht groote schepen en vijf jachten bestaande. Na gedurende eenige weken met afwisselende fortuin in de West-Indische zeeën en langs de Barbarijsche kusten gekruist te hebben, zeilde onze Vlootvoogd nogmaals naar die baai, die, sedert zijn vertrek, ten gevolge van het sneuvelen van Van Dorth en van het verwaarlozen van ’t bewind door zijn opvolgers, weder in handen der Portugezen gevallen was. Het was in January 1627, dat Piet Hein voor Sint Salvador verscheen, onder het geschut van welke stad zes-en-twintig groote en twee-en-twintig kleine, doch alle sterk bemande en welgewapende schepen lagen, die Spaansche of Portugesche vlaggen voerden. Door zulk een macht en bovendien door een kustbattery van twee-en-veertig stukken verdedigd, meende ’s Konings Stadhouder, Don Diëgo Louis de Oliveyros, tegen elken aanval gewaarborgd te zijn: maar hy had er niet op gerekend, dat, by de Hollanders van die dagen, een hunner schepen er, in doorslag, drie van den vyand voor zijn rekening nam. Piet Hein geeft den zijnen het voorbeeld: hy zeilt tusschen het vyandelijk Amiraal- en Vice-Amiraalschip in, ankert op een musketschot van de stad en opent zijn vuur aan beide zijden. Nog twee schepen volgen hem en werpen mede hun anker uit: de overige worden door den wind belet op te komen. Doch ook dezen tegenspoed weet de Zeevoogd te herstellen. Terwijl de drie geänkerde schepen den strijd doorzetten, schrik en verwoesting brengen onder ’s vyands vloot, en door hun geschut diens Vice-Amiraalschip in den grond boren, laat hy van zijn mast den topstander waaien. Op dat sein werpt de manschap uit de overige schepen zich in de boots, roeit op den vyand aan, beklimt en entert diens schepen, en drijft er het volk uit, dat, van doodsche vreeze bevangen, alom over boord springt, en met zwemmen zijn behoud zoekt. Geen drie uren zijn verloopen, of de overwinning is bevochten, en, moet het schip van Piet Hein, dat op het drooge geraakt en geheel vernageld is, worden achter gelaten, was een ander door zijn eigen vuur in de lucht gesprongen, dat verlies wordt ruim vergoed door het bemachtigen van twee-en-twintig groote en rijk beladen vaartuigen, die hy met zich naar zee sleept en naar ’t Vaderland zendt als sprekende getuigen zijner viktorie.

Maar nog kon het behaalde voordeel den Zeevoogd niet voldoen. Zijn vloot in Spirito Santo ververscht en van water voorzien hebbende, verdeelt hy die in drieën, zendt een smaldeel naar Rio de la Plata en een naar Rio Janeiro, en keert met vier schepen van oorlog en vier jachten naar de baai terug, welke hy den 10den Juny binnenstevent. Hy zeilt de stad voorby, verovert, plundert en verbrandt twee van ’s vyands schepen, die op ’t drooge liggen, en toen, met een pinas, een jacht en een fregat, de rivier opvarende, vervolgt hy een tiental met suiker geladen schepen, die voor hem terug geweken zijn. ’t Gelukt hem, twee daarvan op te sporen, die zich veilig achten in een naauwe kreek, waar geen diepgaand vaartuig hen kan bereiken. Maar, is de rivier niet verder bevaarbaar voor de schepen, zy is het nog steeds voor de booten. Twee malen laat Piet Hein die af, om een aanval te beproeven op de Portugesche schepen; doch beide reizen vruchteloos. De aanvallen worden afgeslagen, en de koopvaarders, al hooger en hooger op wijkende, vereenigen zich met de andere vaartuigen en worden eerlang versterkt door een vendel krijgsvolk, hun van Sint Salvador toegezonden door den Kommandant Oliveyros. Het was niet de eerste maal, dat de aanvoerder dier bende, de Hopman Padilla, de Hollanders had bestreden. Hy was het, die, drie jaren te voren, Van Dorth in een hinderlaag gelokt en omgebracht had, en hy vleidde zich, thands, door een dergelijk wapenfeit, zijn roem te voltooien. Doch de dood van den voormaligen bevelhebber van Sint Salvador zoû deze reis gewroken worden: de aanval der onzen, op den derden dag meer krachtdadig hervat, was ditmaal onwederstaanbaar: een kogel, door Padillaas kuras gedrongen, berooft hem van ’t leven: het schip, waar hy zich op bevindt, wordt stormenderhand veroverd; de bemanning, twee-honderd-vijftig man sterk, neder gehouwen. Nu ontzonk op de overige schepen den vyand den moed, en hy zocht zijn redding in de vlucht. Nog twee, insgelijks rijk beladen vaartuigen, werden bemachtigd, en het was alleen de onmogelijkheid om de rivier, die al naauwer en naauwer en al meer met geboomte bezet was, verder op te varen, die Piet Hein verhinderde, grooter buit te behalen. Reeds was de taak hachelijk genoeg, om de veroverde schepen met zich naar zee te voeren; immers, terwijl de hier vermelde wapenfeiten in de rivier plaats grepen, had Oliveyros, ter plaatse, waar zy in de baai uitliep, een der schepen, die op den 11den uitgeplunderd en verlaten waren, dwars in het vaarwater laten zinken, en langs de geul, welke alleen voor de afzakkende schepen overbleef, op den oever een borstweering opgeworpen en met musketiers voorzien. Zoo meende hy de onzen als in een fuik gevangen en hun alle ontkoming onmogelijk gemaakt te hebben: en daar zoû hy hun nu de vroegere en thands geleden verliezen betaald zetten. Te meer gegrond scheen zijn hoop, omdat er byna geen water in de rivier stond, en de wind den onzen tegen was, zoodat de schepen niet dan langzaam, en met behulp van werpankers, konden worden uitgebracht;—welk laatste, naar Oliveyros meende, wel onmogelijk zoû wezen, uithoofde de schepen langs den oever moesten houden, waar ’t volk, dat in de booten de ankers moest uitbrengen, aan het moordend geweervuur der musketiers was blootgesteld. Doch het woord „onmogelijk” stond in het woordeboek van Piet Hein niet geschreven. Naauwlijks is hy van de gevaren, die hem bedreigen, onderricht, of hy zendt eerst eenige matrozen in de booten de rivier af, die ’t gezonken schip by laag water in brand steken en uiteen doen springen. Vervolgens laat hy al de huiden, die in de gemaakte prijzen te vinden zijn, voor den dag halen en doet daarmede de schepen, maar vooral de booten, beschansen. Aldus tot afweer gereed, zakt hy de rivier weder af, laat al de veroverde schepen uitwerpen, en vaart den vyand, die ’t met spijt moet aanzien, voorby, zonder een man te verliezen; want de bootsgezellen, die de ankers uitbrachten, zaten veilig achter hun borstweer van huiden, waar de kogels der Portugezen in smoorden. Met geen minder voorspoedigen uitslag brengt Piet Hein nu zijn eigen vaartuigen uit en raakt daarmede op den 16den weder by zijn smaldeel, waarvan hy sints den 6den gescheiden was, en dat, kort by Sint Salvador geânkerd, alsnu, in ’t gezicht van den vyand en tot diens ergernis, de prijzen overneemt, die hy door zijn moed verworven, maar door zijn vernuftig beleid had weten te bewaren. Een en ander werd dan ook dankbaar erkend, en hy, in October in ’t Vaderland teruggekeerd, door Bewindhebberen met een gouden keten beschonken.

Met ongelijk minder moeite verkregen, doch oneindig meer beroemd, om de voordeelen, welke zy opleverde, was de overwinning, welke Piet Hein in 1628 behaalde. Met een-en-dertig meest groote schepen uitgezeild, en vooral met den toeleg, om, zoo mogelijk, de vloot, die de schatten uit Amerikaas zilvermijnen naar Spanje bracht, te onderscheppen, had hy een tijd lang in de West-Indische zeeën gekruist, toen, in Augustus, omtrent de Havana een hevige storm zijn vloot uit den koers dreef, welken hy meende te houden. Reeds had hy de hoop, om den verwachten buit te winnen, opgegeven, dewijl de tijd, waarop hy de Spaansche vloot had gerekend te ontmoeten, verstreken was, toen het bleek, dat hetgeen hy voor een tegenspoed gehouden had, alleen had moeten dienen, om hem in zijn oogmerk te doen slagen. Een zeil, op drie mijlen afstands ontdekt, wekt de aandacht van Witte Corneliszoon de With, die op het schip van Piet Hein het bevel als schipper voerde: hy vraagt en bekomt verlof het te vervolgen, stapt in zijn sloep, roeit naar de onbekende bark, vermeestert die, en ontdekt, dat zy gezonden was ter waarschuwing van de Spaansche vloot. Dit stoute feit was alzoo de aanleiding, dat de zilvervloot onkundig bleef van het lot dat haar dreigde, en zy de onze dwars in den mond liep. Vergeefs zocht zy een toevlucht in de baai van Matanza: zy werd daar achtervolgd en op den 9den September zonder veel tegenstand veroverd.

„Hoe moest,” zong Vondel, toen hy, in zijn Zegezang op het innemen van den Bosch, in ’t voorby gaan de zegepraal van Piet Hein herdacht,

Hoe moest, Havaen! uw hart bezwijcken,

Toen ghij uws Konings zeil zaeght strijcken

Voor ’s Prinsen vlaggen al benout?

Toen ghy het zilver en root gout

Zaeght plondren, en de purperoegsten

Die Hollant dreighden te verwoesten?

De schim van Attabaliba

Vernam ’t, en huppelde om uw scha,

Omdat men hem de zenuw kerfde,

Die niet door deught zijn scepters erfde,

Maar schoot, met voordeel van geweir,

In ’t moedernaeckt en weerloos heir.

Dat heet den draeck op ’t harte trappelen,

Den wachter der Hesperische appelen,

En na ’et verovert Indisch Vlies,

Hem zuchten doen om ’t Boschverlies.

De vloot van Piet Hein kwam eerst in ’t laatst van 1628 en in ’t begin des volgenden jaars terug. De meeste buit, in vele kisten van zilver, voorts in goud en paerlen, edelgesteenten en kostbare koopmanschappen bestaande, en op ruim elf en een half millioen guldens begroot, werd te Amsterdam in ’t Huis der Kompagnie opgeslagen. Men hield een plechtigen dankdag en brandde vreugdevuren wegens deze verovering. De aandeelhouders in de Kompagnie kregen een uitdeeling van vijftig ten honderd: Piet Hein zelf slechts ƒ 1000: de With, zonder wiens wakker bedrijf die rijke buit nooit verkregen ware, geen penning: de matrozen niet meer dan zestien maanden gaadje: was het wonder, dat zy, met die schrale belooning kwalijk tevrede, den buit poogden te plunderen? Was het wonder mede, dat Piet Hein niet ongaarne de dienst der Kompagnie verliet, om een luisterrijker betrekking te aanvaarden, de hoogste namelijk, die by ’t zeewezen te bekomen was, die van Luitenant-Amiraal van Holland, opengevallen door den dood van Willem van Nassau, doorschoten voor Grol?—Slechts kort na zijn terugkomst in ’t Vaderland door de Staten tot deze waardigheid verheven, had Piet Hein niet lang van zijn verheffing genot. In April van ’t zelfde jaar 1629, met een vloot naar zee gezonden, om de Duinkerker kapers te tuchtigen en onze kusten schoon te houden, ontmoette hy op den 17den Juny in de Cingels eenige vyandelijke schepen, die hy vervolgde en op den volgenden morgen achterhaalde. Volgens zijn gewoonte brak hy dadelijk door de linie des vyands heen, en, na een hevigen strijd, gelukte het den onzen, het Duinkerker smaldeel op de vlucht te drijven, en drie veroverde schepen als trofeën met zich naar ’t Vaderland te voeren. Maar kon men die overwinning wel een voordeel noemen? Want met dien buit voerden zy ook het lijk mede van hun Amiraal, wien reeds de derde kogel, die van ’s vyands zijde gelost werd, zielloos op het dek had nedergeworpen. Zijn dood was een groot verlies voor het Vaderland in ’t algemeen, maar in ’t byzonder voor het Zeewezen. Met hem toch moest het Vaderland den kloeken aanvoerder derven, die in deze oogenblikken meer dan iemand in staat zoû zijn geweest, de rooveryen der Duinkerkers te beteugelen, en de zeeën schoon te houden. Het Zeewezen zag zich verstoken van een bekwamen Opperbevelhebber, die, wanneer men oordeelen mag uit de veelvuldige verbeteringen, door hem, gedurende zijn twee-maandelijksch bestuur, of ingevoerd of voorgesteld, den heilzaamsten invloed op de zeemacht zoû hebben uitgeoefend, om daarin de heerschende misbruiken en ongeregeldheden door orde en tucht te doen vervangen. Te recht werd daarom zijn verlies algemeen betreurd, en, hadden zijn krijgsmakkers by den strijd, waarin hy sneuvelde, zijn dood op glansrijke wijze gewroken, de Staten zorgden voor de vereering zijner nagedachtenis. Plechtig werd hy op hun last te Delft ter aarde besteld, en een gedenkteeken, op zijn graf geplaatst, getuigt nog heden van zijn onvergankelijken roem.

Galerij van Beroemde Nederlanders uit het tijdvak van Frederik Hendrik

Подняться наверх