Читать книгу Ferdinand Huyck - J. van Lennep - Страница 11

Оглавление

"Gij, die in dit verblijf wilt toeven met gemak,

Gij vindt in deze kast pijp, vuurtest en tabak:

Ook keurig porselein van China's verre kust

En goeden morgendrank, zoo u geen koffie lust."

"Een zeer goede terechtwijzing voor de dieven, die altemet hierbinnen mochten dringen," zeide ik, "om niet verlegen te zijn, waar zij iets naar hun gading kunnen vinden."

"O!" zeide Mejuffrouw Blaek: "de koepel wordt goed gesloten: en het weinige, dat zich hier bevindt, is de moeite van 't inbreken niet waardig."

"Het schijnt hier vol rijmpjes te zijn," zeide ik, mij omdraaiende, en het opschrift der boekenkast lezende, 't welk van dezen inhoud was:

"Men streele en voede 't lijf; maar beter nog den geest,

Is voor eene eeuw de les van Vader Cats geweest;

Zoo gij begeerig zijt om onderricht te zoeken,

Hier binnen vindt gij keur van goede en nutte boeken."

"'t Is jammer van 't goud, dat aan de letters verspild is," dacht ik bij mijzelven; maar te gelijk mompelde ik overluid: "hm! zeer aardig!"

"Thans, heer waarheidspreker," zeide de schalksche plaagster, "ben ik overtuigd, dat gij niet meent zooals gij spreekt."

"Wat zal ik zeggen," hernam ik, de schouders ophalende: "hoog dravende poëzie is het juist niet: maar het zijn rijmen, die doel treffen, en dat kan men juist van alle niet zeggen. Ook moet ik u bekennen, dat ik hoegenaamd geen gevoel voor, noch kennis van dichtkunde bezit."—En dit was waar.

"Mag ik eens verder lezen?" vervolgde ik, en hief nu aan met het opschrift, boven het derde vak geplaatst:

"De leeuw, dien Simsons vuist ter neder heeft geveld,

Had honing in den muil, gelijk de Schrift vermeld:

Maar zoo deez' kast almeê een leeuwenkop besluit,

Daar vliet nooit anders dan gezuiverd water uit."

"Voorwaar!" zeide ik: "ik dacht niet dat ik Simson bij deze gelegenheid zou aantreffen."

"Wat zal men veel zeggen over een fontein?" zeide Mejuffrouw Blaek, de schouders ophalende: "onze koepeldichter heeft zelfs kans gezien om op de wenteltrap te rijmen, die achter dit beschot loopt, en er onze stamvaders bij te pas te brengen."

Ik wendde mij om en las het vierde opschrift:

"Nieuwsgierigheid heeft vaak den mensch gebracht in 't leed,

Gelijk zij 't Adam en zijn bedgenoot al deed.

Bedenkt dit, eer gij 't waagt, ook deze deur te ontsluiten;

Gij mocht licht tuim'len en u arm of been verstuiten."

"Brr! dat mag hoogdravend, of liever laagvallend heeten," zeide ik: "hoe jammer, dat de vervaardiger van al die kunstgewrochten de zedigheid heeft gehad van zijn naam nergens onder te plaatsen."

"O! wat zijn naam betreft," zeide Mejuffrouw Blaek, "die staat buiten boven den ingang, onder een vijfde opschrift, waarbij hij in brommende woorden vertelt, dat dit gebouw een koepel is, even of de lieden het voor een kippenhok zouden aanzien. Het is anders een goede man, die Lucas Helding; maar het nageslacht zal er weinig aan missen, al zet hij nimmer weer een pen op het papier."

"Ik houd mij toch overtuigd," zeide ik, dat hij betere dingen maken kan, wanneer hij waardiger onderwerpen heeft dan een koepel en een wenteltrap. In zijn hoedanigheid als dichter van Guldenhof heeft hij ongetwijfeld uwe begaafdheden meer dan eens bezongen: en het kan niet anders, of het onderwerp moet zijn dichtgeest hebben aangeblazen."

"UEd. raadt wel," zeide zij: "ik heb nog nooit mijn verjaardag gevierd, zonder een berijmden gelukwensch van hem te ontvangen: en er is geene godin op den Olympus, waar ik niet bij vergeleken ben geworden. Ongelukkig had hij verleden jaar zijn stof wat uitgeput; want toen was ik niet alleen Venus, dat sprak vanzelf, maar Juno, Vesta, Ceres, Minerva, weet ik wat al meer: 't is waar, ik had hem ook een degenstrik geborduurd; maar dit jaar kwam ik er slecht af en was niet meer dan Atalante! dat was een leelijke val."

"Zeker waart gij dezen of genen minnaar ontloopen," merkte ik lachende aan: "maar komaan! dan wil ik u weder op den Olympus terugbrengen en u mijn dank als Hebe toebrengen," en ik dronk mijn glaasje uit.

"Hebe bediende alleen de goden, mijnheer!" zeide zij, spottende.

"Ik bid u om vergeving," zeide ik: "zij gaf ook Hercules, die maar een halve god was, nu en dan wat te drinken, als hij nat te huis kwam."

"'t Is mogelijk!" hernam zij: "ik zal mij niet vermeten te twisten met iemand die gestudeerd heeft. Wilt gij nog een glaasje?... o hemel! daar luidt de etensbel! nu zal ik er wel door moeten, regen of geen regen."

"Maar welke barbaren wonen er dan toch op het Huis," vroeg ik, "dat niet een van hen de beleefdheid heeft u te komen zoeken?"

"Ik durf niet langer blijven," zeide het jonge meisje, met blijkbare verlegenheid: en haar boek in de kast geplaatst hebbende, nam zij haar werk op; maar de breikluw ontviel haar en rolde onder de tafel. Ik bukte juist om die op te rapen, toen opeens de kreet van: "gevonden! gevonden!" mijn ooren trof, en drie mij onbekende aangezichten zich gelijktijdig op de stoep vertoonden.

Ferdinand Huyck

Подняться наверх