Читать книгу De zoon van Kazan - James Oliver Curwood - Страница 3
I.
Het groote onbekende.
ОглавлениеVoor Baree bestond, vele dagen nadat hij geboren was, de wereld uit een groote, schemerige spelonk. Gedurende deze eerste dagen van zijn leven was zijn tehuis in het hartje van een groep omgewaaide boomen, waar Wolvin, zijn blinde moeder, een veilig nest gevonden had voor zijn prille jeugd en waar Kazan, haar maat, slechts nu en dan kwam, met oogen, die in de duisternis glommen als groenachtige ballen vuur. Het waren Kazan's oogen, die Baree voor het eerst den indruk gaven, dat er nog iets bestond buiten zijn moeder, en zij brachten hem ook de ontdekking van het gezicht. Hij kon voelen, hij kon ruiken, hij kon hooren—maar in dat donkere hol onder de omgewaaide boomen had hij nooit gezien voordat deze oogen kwamen. Eerst joegen zij hem schrik aan, toen verbazing en daarna veranderde zijn vrees in ontzaglijke nieuwsgierigheid. Hij placht ernaar te liggen kijken, tot zij plotseling verdwenen waren. Dit gebeurde als Kazan zijn kop omdraaide. En dan flikkerden zij hem opnieuw tegen met zulk een schrikaanjagende onverwachtheid, dat hij onwillekeurig dichter tegen zijn moeder aankroop, die altijd op een eigenaardige manier begon te trillen en te huiveren, wanneer Kazan binnenkwam.
Baree zou natuurlijk nooit hun geschiedenis te weten komen. Hij zou nooit weten, dat Wolvin, zijn moeder, een volbloed wolvin was en dat Kazan, zijn vader, een hond was.
De natuur was bij hem al bezig haar wonderwerk te verrichten, maar zij zou toch nooit buiten zekere grenzen gaan. Zij zou hem, op haar tijd, de ervaring brengen, dat zijn mooie wolvinnemoeder blind was, maar hij zou nooit iets vernemen van een zeker verschrikkelijk gevecht tusschen Wolvin en een lynx, waarbij zijn moeder's gezicht verwoest was. De natuur kon hem niets vertellen—zij kon hem alleen maken tot een zoon van Kazan.
Maar in het begin, vele dagen lang, bestond voor hem alleen zijn moeder. Zelfs nadat zijn oogen open waren gegaan en hij het gebruik van zijn pootjes ontdekt had, zoodat hij wat rond kon strompelen in de duisternis, bestond er voor Baree niets, buiten zijn moeder. Toen hij oud genoeg was om met stokjes en stukken mos te spelen, buiten in den zonneschijn, wist hij nog steeds niet, hoe zij er uitzag. Maar voor hem was zij groot en zacht en warm en zij likte zijn snoetje met haar tong en praatte tegen hem op een zachte, klagerige manier, wat eindelijk de oorzaak werd, dat hij zijn eigen stem vond, met een klein, schril blafje. En toen kwam die wonderbaarlijke dag, dat de groenachtige ballen vuur, die Kazan's oogen waren, nader en nader kwamen, langzaam aan en heel voorzichtig. Tot vóór dezen dag had Wolvin hem uit de buurt gehouden. Alleen te zijn was de eerste wet van haar wild geslacht, gedurende den eersten tijd van haar moederschap.
Zij behoefde maar even te snauwen en Kazan had zich altijd teruggetrokken. Maar dezen dag kwam het niet tot een waarschuwenden snauw in Wolvin's strot, het stierf weg in een zacht gejank. Er was een klank in van eenzaamheid, van blijdschap, van groot verlangen. „Het is in orde, nu,” zeide hij hiermee tot Kazan. En Kazan—nog even wachtend om heelemaal zeker te zijn van zijn zaak—antwoordde met een zacht gebrom, diep in zijn strot.
Nog steeds langzaam, alsof hij niet zeker was van wat hij ontdekken zou, kwam Kazan naderbij en Baree nestelde zich dichter tegen zijn moeder aan. Hij hoorde hoe Kazan zwaar op zijn buik neerviel, dicht naast Wolvin. Hij was niet bang en vreeselijk nieuwsgierig. Hij snoof. En in het duister spitste hij de ooren. Na een poosje begon Baree te bewegen. Langzaam kroop hij van Wolvin's zijde weg. Wolvin lag heel stil, maar elke spier in haar lenig lijf was strak gespannen, als staaldraad. Het was weer haar wolvenbloed, dat haar waarschuwde. Er dreigde gevaar voor Baree. Zonder geluid te geven trok zij haar lippen weg, zoodat haar slagtanden bloot kwamen. Het begon te trillen in haar strot, maar het geluid plantte zich niet voort. Uit de duisternis, twee meter van haar af, kwam een zacht jongehondjesgejank en het liefkoozend geluid van Kazan's tong.
Baree ondervond de siddering van zijn eerste groote avontuur. Hij had zijn vader ontdekt.
Dit alles viel voor in de derde week van Baree's leven. Hij was juist achttien dagen oud, toen Wolvin Kazan toestond, met zijn zoon kennis te maken. Zonder Wolvin's blindheid en de herinnering aan dien dag op de Zonnerots, toen de lynx haar voor altijd het licht in de oogen had benomen, zou Baree in de open lucht geboren zijn en zijn pootjes zouden dadelijk sterk geweest zijn. Hij zou de zon gekend hebben en de maan en de sterren, hij zou het gerommel van den donder begrepen hebben en de bliksemstralen gezien hebben aan den hemel.
Maar zooals de zaken nu stonden, viel er voor hem in dat donkere hol onder de omgevallen boomen niets te doen dan wat rond te waggelen en met zijn klein rood tongetje aan de afgekloven beenderen te likken, die overal om hem heen verspreid lagen. Meermalen had hij alleen moeten blijven. Hij had zijn moeder hooren komen en gaan en bijna altijd was het geweest in antwoord op een blaf van Kazan, welk geluid tot hem kwam als een verwijderde echo. Hij had nooit sterk het verlangen gevoeld, haar te volgen tot op dien dag, waarop Kazan's groote, koele tong zijn snoetje geliefkoosd had. Op deze oogenblikken was de natuur weer bij hem aan het werk. Dit instinkt was nog niet geheel geboren vóór dien dag. En wanneer Kazan wegging, hen alleen achterlatend in het duister, jankte Baree voor zijn terugkomst, juist zooals hij gejankt had om zijn moeder, wanneer deze hem zoo nu en dan verlaten had, de roepstem volgend van haar maat.
De zon stond recht boven het bosch, toen, een paar uren na Kazan's bezoek, Wolvin wegsloop. Tusschen Baree's nest en den hemel lag veertig voet hout, boomstammen en takken, waardoor geen enkele lichtstraal heen kon breken. Deze duisternis beangstte hem niet, want hij had nog niet geleerd, wat het licht beteekende. De dag, en niet de nacht, zou hem zijn eersten grooten schrik aanjagen. Dus begon hij, onbevreesd, maar even jankend tegen zijn moeder, dat zij op hem wachten moest, te volgen. Als Wolvin hem al hoorde, zij sloeg geen acht op hem en het kletteren van haar klauwen op de dorre takken stierf spoedig weg.
Ditmaal bleef Baree niet staan voor den acht decimeterlangen boomstam, die altijd op deze plek de wereld voor hem had afgesloten. Hij klom er bovenop en liet zich toen aan den anderen kant er overheen rollen. Hierachter begon het groote avontuur en hij wierp er zich moedig middenin.
Hij had een heelen tijd noodig om de eerste twintig meter af te leggen. Toen kwam hij over een gedeelte, dat heelemaal plat getrapt was door de pooten van Wolvin en Kazan, en, telkens stilstaand om een jammerenden kreet te uiten, voor zijn moeder bestemd, ging hij hoe langer hoe verder. Terwijl hij voortliep kwam er langzamerhand een zonderlinge verandering in dat wereldje van hem. Hij had nooit iets anders gekend dan de duisternis. En nu scheen die duisternis te veranderen in vreemde vormen en schaduwen. Eens zag hij een schelle streep vlak boven zich—een zonnestraal—en daar schrikte hij zóó van, dat hij zich plat uitstrekte en een halve minuut lang zich niet bewoog. Toen liep hij weer door. Een hermelijn piepte, ergens beneden hem. Hij hoorde het snelle geritsel van een eekhoorn en een vreemd whoet, whoet, whoet! dat in het minst niet leek op één van de geluiden, die zijn moeder ooit gemaakt had. Hij was het spoor bijster. Het hout was nu niet langer plat getrapt en hij moest een helling beklimmen, die hoe langer hoe steiler werd en zich gaandeweg vernauwde. Hij begon te janken. Zijn zacht neusje zocht vergeefs naar den warmen reuk van zijn moeder. Het einde kwam plotseling, toen hij zijn evenwicht verloor en viel. Hij uitte een scherpen kreet van schrik, toen hij zich voelde uitglijden en viel toen in de diepte. Hij moest wel nogal hoog geklommen zijn, want het was voor Baree een geweldige val. Zijn teer lichaampje bonsde van boomstam op boomstam en toen hij eindelijk liggen bleef, had hij bijna geen adem meer over. Maar hij stond snel overeind op zijn vier trillende pootjes—en knipte met de oogen. Een nieuwe angst hield hem vastgeworteld. In een oogwenk was de heele wereld veranderd. Het was een stroom van zonlicht. Overal waar hij heenkeek, zag hij vreemde dingen. Maar de zon joeg hem de meeste vrees aan.
Het was de eerste maal, dat hij vuur zag en het stak hem in de oogen. Hij stond op het punt, zich terug te trekken in het liefderijke duister van het hol, maar juist kwam Wolvin opdagen, gevolgd door Kazan. Zij besnuffelde Baree vroolijk en Kazan kwispelstaartte, zeer bepaald op hondenmanier. Dit kenteeken van den hond zou voortaan Baree's deel zijn. Hoewel hij voor de helft wolf was, zou hij toch kunnen kwispelstaarten. Hij probeerde het maar vast eens. Misschien zag Kazan deze eerste poging, want hij gaf een gesmoorden blaf van goedkeuring, terwijl hij zitten ging.
Of misschien zeide hij tot Wolvin:
„Zoo, nu hebben wij toch eindelijk dien kleinen rakker buiten het hol gekregen, niet?”
Voor Baree was het een groote dag geweest. Hij had zijn vader ontdekt en—de wereld.