Читать книгу De complete werken van Joost van Vondel. 5 - Joost van den Vondel - Страница 10

Houwlijk-Zang, tusschen God en de Geloovige Ziele, OP DEN TOON VAN DEN 100STEN PSALM DAVIDS

Оглавление

1

Zoo lang de ziel, nog onverleid,

Heeft de ingeschaapne zuiverheid,

Gelijkt ze recht een jonge maagd,

Die cierlijk witte kleedren draagt.


2

Een maagd, die eerbaar, ongetrouwd,

De kuischheid voor haar kleinood houdt,

En die de bloem haars jeugds gewis

Wil gunnen dien, die 't weerdig is.


3

Twee minnaars spelen in haar zin,

D' een draagt haar liefde, en d' ander min:

D' een biedt zijn trouwe op deugd en eer,

En d' ander, dat hij haar schoffeer'.


4

Wat ongelijker vrijers doch!

God en de Wereld, vol bedrog:

De ziele slaat ze beide ga,

En eindlijk gaat bij 't vleesch te râ.


5

Het vleesch, dien 't zienlijk oog behaagt,

Te weeg brengt, dat de onnooz'le maagd

Den Hemel zijn verzoek ontslaat71,

En met de wereld boelen72 gaat.


6

De wereld, die op 't tijdlijk zaait,

De bloem haars frisschen maagdoms maait.

Den zomer, die zoo vrundlijk bloost,

Volgt fluks een strengen zuren oogst.


7

Het maagd'lijk bloed ligt nu geschend,

En is een gast-huis vol ellend,

Want als de lust nu is voor-bij

Zoo wordt de boel haar weêr-partij.


8

Dood-wonden hij zijn bij-wijf slaat,

Berooft haar 't spier-wit, rein gewaad;

Scheidt van haar, laat ze, naakt en bloot,

Verworpen liggen, voor half dood.


9

Zij klaagt, zij zucht, zij steent, zij kermt,

Tot dat den Hemel haars ontfermt:

En of zij schoon dees straf verdient,

Zoo is hij nog de zelfde vriend.


10

Ten beste van de aanstaande bruid

Schikt hij een rei van maagden uit,

Die 't arme schepsel, op een kruis,

Gaan dragen in 't behouden huis.


11

Met wijn en olie hij beleefd73

Al haar gezondheid weder geeft;

Zijn hert-wond strekt haar een fontein,

Daarin hij haar laat wasschen rein.


12

Hij trekt ze purpren kleedren aan,

En laat ze voor zijn aanzicht staan,

En spreekt: "boetvaardige vriendin!

Ik geef u 't hert, en ziel, en zin."


13

Hij steekt ze een trouw-ring aan haar hand,

Tot eenen zekren onder-pand,

Tot teeken van onfeilbre trouw,

En neemt ze tot zijn echte vrouw.


14

De bruid bezwijmt en is als stom,

Omdat zoo rijken bruidegom

Bekleedt haar armoede, en haar leid74,

En spreekt, vervuld met dankbaarheid:


15

"Wie ben ik? of van wat geslacht,

Dat gij nog op mijn snoodheid acht,

Ziet zoo veel edeler voor-bij,

En voegt mij aan uw rechter zij?"


16

"Noch tijds, noch oudheids75 ongeval

't Geheugnis mij ontvreemden zal

Van 't rijk en onweerdeerlijk goed,

Daar gij de onzaalge mede ontmoet."


17

"Verweerdigt slechts mij, assche en stof,

Dat ik verkondige uwen lof,

Dat steeds mijn mond uw weldaad wekk',

En een trompet uws roems verstrekk'."


18

De Ziel, met God van Hemelrijk,

Aldus verknocht in 't huwelijk,

Wordt zwanger, en, naar 's bruid'goms beeld,

Veel deugden hem tot kindren teelt.


71

Voor afslaat.

72

Verouderd voor boeleeren.

73

Gelijk reeds meer voor minzaam.

74

Voor leed.

75

Gelijk reeds herhaaldelijk voor ouderdom.

De complete werken van Joost van Vondel. 5

Подняться наверх