Читать книгу De complete werken van Joost van Vondel. 5 - Joost van den Vondel - Страница 8
Aandachtige Betrachtinge 22 OVER KRISTUS' LIJDEN, UIT DEN HOOGDUITSCHEN VERTAALD DOOR M. L. B. EN TER LOOPS GERIJMD DOOR J. V. V., OP DE WIJZE VAN DEN 91 PSALM
ОглавлениеWaak op, mijn ziel! wat slaapt gij, hoe?
Uw Bruigom is voorhanden.
Koop olie: schik uw lampen toe,
Zoo blijft gij niet in schanden;
Wanneer hij in zijn kamerkijn
Te midnacht in zal streven,
Zult gij een dwaze maget zijn,
En in het duister sneven.
Waak23 op de uur van 't harte dijn,
En tel de klok haar slagen,
Het kan niet ver van twaalven zijn;—
O wee, gij moet vertsagen,
Indien gij niet uw grof aardsch kleed,
Met Jozef24, wilt verlaten,
En u ten ingang houdt gereed,
Ontbloot van eer en staten.
Een staaltjen25 neemt aan zijne min,
Die kan zich zelven haten,
Opdat ge, om hem, uw eigen zin
Uit weêrmin zoudt verlaten.
Hij laat zijn rijk en leven wel,
Om uwe liefd' t' erlangen;
Hij daalt ook voor u in de Hel,
Nog laat gij u niet vangen;
Zoo kan des werelds snoode hoer
Door eigenliefde u vleyen.
Doch in het ende breekt het snoer,
En 't spel verkeert in schreyen:
Want zij boeleert, en kan haar echt
Niet ongebroken houden:
Wanneer de dood u ziel bevecht
Moet 's werelds liefd' verkouden.
De wereld dan den rugge keert!
Volg Kristus met verlangen;
Met open armen hij begeert,
U aan het kruis t' ontvangen.
Hij neigt zijn hoofd, om u een kus
Al neigende te geven;
Wat schuwt gij zijne dood aldus?
Ze is oorzaak van ons leven.
Gij vraagt, wat hem aan 't kruise bracht,
Dat zal men u uitleggen:
Uw ontrouw en Zijn liefd' betracht,
Die zullen 't u wel zeggen;
Want als de slang u brocht ten val,
Door 't ooft26 vol ongelukken,
Wat schepsel was in 't aardsche dal,
Dat u van hem kost rukken?
De Goddelijke liefde most
U wederom verwerven,
En u, die hem het leven kost,
Genieten door zijn sterven.
Hierom, zoo hing27 het heilig Lam,
Door 't vier der liefd' gebraden28
En dorst naar u, aan 't kruishoutsstam:
Nog laat gij u niet raden.
Want hij, die is het eeuwig zoet,
Moet zuren edik drinken;
En bittre gal van wraak, tot boet29
Der menschen, zich laat schinken30.
Gewond is hem, ook na zijn dood,
Het hart met booze daden;
Dies zich de zon verbergt uit nood,
De zonne der genaden.
Uw beurs gij boven Kristus stelt,
En knort, als werd31 vergoten
Den balsem van der armen geld,
Op 's Heilands hoofd gevloten.
Al ziet gij, met den rijken man,
Aan Lazarus veel zweeren,
Gij neemt u zijnes gants niet an,
Schoon wormen hem verteren.
Beschuldigt Judas noch en schelt
Hem, om zijn valsche daden;
Want gij ook, om 't vervloekte geld,
Zelf Kristus hebt verraden.
Of gij hem met den mond belijdt,
En schijnt den kus te geven,
Om dartig penningen profijt,
Brengt hij32 Gods Lam om 't leven.
De nacht ook buiten u niet is,
Daar Krist geboeid moet zuchten,
Als, in der zonden duisternis,
De jongers angstig vluchten.
Aldus raakt uw standvastigheid,
Door slaap en vlucht, aan 't glijden:
Gij vlucht van Kristus, wijd verspreid,
Wanneer hij gaat aan 't lijden.
Gij smijt33 met Petrus in de schaar,
Als 't kruis begint te naken;
Maar dorft, in nood en lijfsgevaar,
Wel driemaal God verzaken,
Eer driewerf kraait gewetens haan,
Ook op een wijfs bedragen34;
Gij zoudt met Kristus sterven gaan
In vreugd en goede dagen.
De hoogepriesters meer en meer
Ook zelfs in u vergaren;
Dat zijn vernuft en menschenleer,
Die Kristus staâg bezwaren;
Zij roepen: "kruist, ja kruist hem, och!
Laat Barrabas bij 't leven!"
Verschoont den ouden Adam toch,
Den nieuwen vrij laat sneven.
Met stok en spies van uw vernuft,
Gij Kristus wilt bevechten.
Neuswijsheid aandacht heel verbluft,
En weet niet uit te rechten.
Gij schermt al t' ijdel in de lucht,
En Gods en Kristus namen
Zijn blixems-blikkren35 zonder vrucht;
Met recht moet gij u schamen.
Gij zijt van Malchus' slag36 gewis,
Wiens recht' oor af gehouwen;
Dus hoort gij niet wat Gods wil is,
Maar laat u zachtkens klouwen,
Door lof, het slinker ezelsoor,
't Welk gij best af liet snijden,
En 't rechter aanzetten daarvoor
Om kwaad geklap te mijden.
Al deedt gij Kristus leed op leed,
Om 's keizers vriendschaps wegen,
En droomt van Duivels spook, alreed'
Gij zoekt uw hand te vegen
Met water, als Pilatus eer,
Met kerkgang God te paayen,
En Doop en Nachtmaal, om den Heer
Een neus dus aan te draayen.
Veel slagen, schimpen, hoon, en nood
Den Heiland heeft geleden;
Der woênden37 misbruik al te snood
Hem aantrekt andre kleeden:
Dan wit, als bij Herodes' rot,
Dan purperen gewaden:
Zoo maakt gij Kristus tot een spot,
O schande! o kwaad der kwaden!
Uw eerzucht dorf38 de doornekroon
Hem om zijn voorhoofd drukken;
Uw boosheid is het kruis vol hoon,
Waaronder hij gaat bukken.
Met Simon van Cyrenen woudt
Gij Kristus' kruis niet dragen,
Ten zij men u den rugge touwt39,
En daartoe drijft met slagen.
Geen smid hier ook aan 't aanbeeld hoort40,
Die spijkers smeedt van staven,
Terwijl gij Kristus' hand doorboord,
En voeten hebt doorgraven.
Uw doen en wandel maar betracht,
Die nagel maakt kwetsuren:
Het wordt al in dit kruis volbracht,
Op nieuw in u, alle uren.
Gij maakt schriftuurs-rok nadeloos
Een beedlaars rok41 ten leste;
De letter is de geest te loos,
Als die42 dient tot uw beste:
Maar houdt de letter niet de proef,
Zoo verft43 gij schriftgeschillen
Of knijpt die44, als een valsche boef
Den teerling, naar uw grillen.
De wereld speelt om Kristus' kleed
Met niet dan ijdle vragen:
Men schut, met een bewijs gereed,
Hierop45 een anders slagen;
Zoo laat men Kristus, 't rechte wit46,
Zich uit de handen rooven;
Zoo houden wij den dop voor 't pit,
Daar andren vast47 haarkloven.
Des slinkschen moorders ongeduld
Vertoont gij in uw lijden,
Wanneer het hart u biecht uw schuld
In d' avond van 't48 verblijden.
Bidt gij niet naar 's bekeerden wijs,
Dat Krist u heil wil geven;
Wanneer hij komt in 't Paradijs,
Uw zonde aan 't kruis blijft kleven.
Van Kristus' graf gij vliedt en scheidt,
Als zijnde sterk bewaket49
Van wereldlijke overheid,
Daartoe ook vast vermaket50
Door 't zegel des hoogpriesters meest,
Die beî, met ban en vloeken,
Vernielen, die naar Kristus geest
En kracht in 't graf gaan zoeken.
In somma: Kristus' bittre dood
Is maar uw vleeschlijk leven,
Zijn smerten en vijf wonden rood
Uw lust hem overgeven.
Hij sterft en staat niet op in u,
Voor gij uw lust wilt sterven;
Zijn dood is zelf uw leven nu,
Kunt gij zijn liefd' verwerven.
Al roept men: "Heere, Heere!" sterk,
Het is hem een afgrijzen;
Men moet de handen slaan aan 't werk,
Dat zijn kruisbroeders wijzen.
De roos och! onder doornen groeit.
Gij moet den kelk51 ook nutten,
Dat bloedzweet langs uw aanschijn vloeit,
Zoo help zijn kruisgang stutten.
Het leît ook niet aan wetenschap,
Hoe God om u most sterven;
In 't leven52 leît de kracht en 't sap,
Al is 't met uw bederven.
Is niet zijn kruis in 't hert gegrond,
Veel weten brengt geen zegen;
Een aasken schulds van duizend pond
Niet eens wordt opgewegen.
De band der liefde in 't algemeen
Is eenen last te dragen,
Daar twee, in liefde en leed nu een,
Malkander onderschragen.
Hoe mint gij God en Kristus trouw,
Dien gij altijd valt tegen,
En daaglijks kruisigt, zonder rouw,
In uw verkeerde wegen.
Maar, wilt gij naar zijn liefde staan,
Zoo kruist uw stijve zinnen,
En laat u naakt aan 't kruise slaan;
Dat 's 't merk van God te minnen53.
Zoo geeselt u door ware boet,
Met ootmoeds kroon van doren:
Temt hovaardij, dat slanggebroed,
En stopt voor haar uwe ooren!
Ook spijkren hand en voeten aan,
Met kristelijken wandel,
Opdat ze langs geen dwaalweg gaan,
Maar drijven vromen handel.
Ontziet niet eens, of men u al
Wil gal en edik schenken:
Een zoete en koele bronne zal
De dood en 't leed verdrenken.
En of in u de zonneglans
Zou schijnen te verbleeken,
De dood u ook verslinden gansch,
Van 't kruis dient niet geweken:
Want als dan eens de voorhang rijt54,
Die God en ons komt scheyen:
De Geest uw steenen harte splijt,
Gekweekt door kruis en schreyen.
O, wat een zaalge duisternis,
Die ons het licht kan geven!
Een dood, die zoet en noodig is,
Waarin men vindt het leven!
Maar wee, dat vleeschelijke licht,
Daar nacht in is verborgen;
Wie zich naar 's werelds leven richt,
Zijn eigen ziel zal worgen55.
Bekeert u fluks, de tijd is reed':
Men zal de klok haast hooren;
Vertrekt gij56, nu het heden heet,
Zoo gaat uw ziel verloren.
Dan blijkt het eerst, hoe dol en dwaas
De morgen gij in weelde,
En uwen middag ook, helaas!
Met vleesch en bloed verspeelde.
De negenste uur naakt onbewust,
En Kristus is verscheyen.
Loop, loop! hier is geen tijd van rust,
Nu help zijn dood beschreyen.
Gij komt als 't licht verdwijnt in mist,
En moet bij duister dolen,
Gij vindt voor Krist den Antikrist,
Nu is het licht gescholen57.
O58 lieve ziel! bedenk toch dat,
En wilt ten kruise loopen.
Volgt Kristus op het rechte pad:
Wilt al uw goed verkoopen.
Gij moogt niet uw gerechtigheid
Op Kristus' kerfstok snijden;
Wilt gij ten leven zijn bereid,
Gij moet eerst met hem lijden!
O lieve ziel! dat is de boom,
Die goed en kwaad kan geven;
In u is Hemel, Hel, en schroom,
De dood en ook het leven.
Het werelds-leven is de dood,
Die Kristus krenkt met smarte;
Maar sterft gij in zijn wonden rood,
Zoo leeft hij in uw harte.
Telt ge u in 't uitverkoren tal,
Zoo merkt u met het teeken:
Het kruis van Kristus overal
In 't voorhoofd zij gestreken.
Wat baat de wolf des lams geween,
Indien hij huilt hier tegen:
Nog min als eenen harden steen
De vruchtbre dauw of regen.
23
Hier let, geef acht.
24
Even als Jozef (Potifarischer gedachtenis).
25
voorbeeld.
26
den Eva's-appel.
27
Zoo lees ik voor lang.
28
Min gelukkig voor verbrand (gelijk een brandoffer).
29
schuldvoldoening.
30
Voor schenken.
31
Voor wordt.
32
Men zal hier wel gij of drie regels vroeger ook hij moeten lezen.
33
Naar de oorspronkelijke beteekenis van 't woord: slaat.
34
beschuldiging.
35
weêrlicht-flikkering. De dichter bedoelt blijkbaar, dat het ijdel Heere, Heere roepen, en bezigen van God en Kristus' naam, geen baat geeft. Aan een drukfeil (gelijk Van Lennep meent) behoeft men dus ook niet te denken; het volgende coeplet daarentegen is wel zoo gewrongen en valsch vernuftig.
36
soort.
37
Zoo lees ik voor wonden, dat (gelijk Van Lennep te recht opmerkt) geen zin geeft.
38
Voor durft of liever dert (van 't oude darren), door 't eerstgemelde ten onrechte verdrongen.
39
slaat.
40
Gelijk steeds nog in de dagelijksche spreektaal voor behoort.
41
Dat is een rok overvol van naden.
42
Nam. die letter.
43
kleurt, verzint.
44
Nam. die letter.
45
Op het (uitwendige) kleed van Kristus.
46
doel.
47
steeds.
48
D. i. (gelijk de heilige feestavond) even voor.
49
Thans bewaakt.
50
vermaakt d. i. bepaald.
51
Den (Gethsemaneeschen) lijdens-kelk.
52
Nam. het betrachtende, practische leven, tegenover de uitwendige wetenschap.
53
Zoo lees ik voor het minder verklaarbare winnen.
54
Voor scheurt.
55
Germanisme voor dooden.
56
Stelt gij uit, vertraagt gij.
57
Voor schuil gegaan.
58
Naar Alb. Thijms juiste opmerking (zie Van Lennep's Nalezing) heb ik dit coeplet voor het volgende geplaatst.