Читать книгу Robur de Veroveraar - Jules Verne - Страница 7

III. Waarin een nieuwe figuur ten tooneele verschijnt, die den lezer niet behoeft voorgesteld te worden, om de eenvoudige reden, dat hij zich zelven voorstelt.

Оглавление

Inhoudsopgave

“Burgers van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, ik heet Robur, dat wil zeggen: Kracht. Ik ben dien naam volkomen waardig. Ik ben veertig jaren oud, hoewel ik er uitzie, alsof ik er slechts dertig ware. Mijne gezondheid is volmaakt en tegen iederen stoot bestand. Ik bezit eene buitengewoon groote spierkracht en een maag, die zelfs bij het struisvogelengeslacht onder een der besten gerekend zoude kunnen worden.

“Ziedaar, wat het lichamelijk gedeelte van mijn persoon aangaat! Ik kan nu verder gaan.”

Men luisterde naar hem. Ja, zeker! De levenmakers van straks waren aanvankelijk uit het veld geslagen, door het onverwachte van die toespraak pro facie suâ, die zeer veel van eene lofuiting op zich zelf had.

Was die man een krankzinnige, of eenvoudig een grappenmaker? Wie kan dat beantwoorden?

Hoe het ook zij, die krankzinnige of die grappenmaker maakte indruk en verstond de kunst om de ooren in beslag te nemen. Geen zucht, geen geritsel werd meer in die vergadering vernomen, waarin weinige minuten vroeger een ware orkaan van hartstochten huilde. Dat was waarlijk de kalmte na den storm.

Daarenboven merkte men wel op, dat Robur de man was, zooals hij zichzelven beschreef. Hij was van middelbare gestalte, maar zoo regelmatig en evenredig gevormd, dat zijn geheele persoon eene geometrische figuur mocht heeten, bij voorbeeld een regelmatig trapezium, waarvan de grootste der evenwijdige zijden, door de lijn der schouders gevormd werd. Op die lijn verhief zich een kolossaal groot spheroïdaal hoofd, dat met een breeden stevigen nek op die schouders geplant scheen. Met welk dierenhoofd zou dat menschenhoofd gelijk te stelling zijn geweest, om aan de theorie van de hartstochtsvergelijking eenigermate tegemoet te komen? Aan dat van een stier. Goed, maar dan toch van een stier met een verstandig uiterlijk. Dat hoofd bezat oogen, die bij den minsten weerstand, bij de geringste teleurstelling vuur schoten, en meer dan dat. Die oogen waren overwelfd door een paar wenkbrauwen, welke, voortdurend in beweging, aan den blik eene uitermate groote scherpte verleenden en dus van ontembare geestkracht getuigden. Dat hoofd was bedekt met korte haren, die eenigszins gekroesd waren en eene soort metaalglans bezaten, zooals een priktol, van ijzerdraad vervaardigd, zoude vertoonen. Een breede borst ging met de machtige beweging van een smids-blaasbalg onder dat hoofd op en neer. De armen, de handen, de heupen, de beenen, de voeten, dat alles was in volkomen evenredigheid met dat hoofd en die borstkas.

De man droeg geen knevels en geen bakkebaarden, maar daarentegen een welgevulden kinbaard, zooals de Amerikaansche zeelieden gewoonlijk dragen. Daardoor waren de gewrichten van de kakebeenen waarneembaar, welker kauwspieren eene onmetelijke kracht moesten bezitten. Men heeft berekend,—wat berekent men toch al niet?—dat de drukking, door de bovenkaak tegen de onderkaak van een gewonen krokodil veroorzaakt, gelijkstaat met eene drukking van vier honderd atmosferen. Die van een grooten jachthond staat gelijk met honderd atmosferen. Daaruit heeft men de zonderlinge formule afgeleid, dat wanneer een kilogram hondskracht acht kilogrammen kauwspierkracht ontwikkelt, een kilogram krokodrillenkracht minstens twaalf kilogrammen kauwspierkracht zou vertegenwoordigen.

Welnu, onze Robur zou volgens die formule minstens tien kilogrammen kauwspierkracht kunnen ontwikkelen.

Zij stond dus zoo wat tusschen den jachthond en den krokodil.

Waar kwam die merkwaardige type vandaan? Dat was moeielijk te zeggen.

Zooveel is zeker, dat hij zich vlug en vloeiend in het Engelsch uitdrukte, zonder dien sleependen tongval te verraden, die de Yankees van Nieuw-Engeland algemeen kenmerkt.

Na zijne lichamelijke persoonsbeschrijving vervolgde hij aldus:

“Ik kan nu overgaan tot de zedelijke beschrijving van mijn persoon, niet waar, eerwaarde burgers? Welnu, gij ziet thans voor u een werktuigkundige, wiens zedelijke waarde niet beneden de lichamelijke staat. Ik ben bang voor niets en voor niemand. Ik heb eene wilskracht, die nog voor geen andere ter wereld gebogen of ondergedaan heeft. Als ik mij een doel gesteld heb, dan kan geheel Amerika, dan kan de geheele wereld, zelfs als zij een bondgenootschap met elkander aangingen, mij niet beletten het te bereiken. Als ik een denkbeeld heb, dan verg ik, dat men het deele en kan volstrekt geene tegenspraak dulden. Ik leg nadruk op die omstandigheden, eerwaarde burgers, omdat ik vind, dat het noodzakelijk is, dat gij mij geheel en al kent. Misschien vindt gij, dat ik een weinig te veel over mij zelf spreek? Daarin kunt gij gelijk hebben, maar uwe meening daaromtrent kan mij niet schelen. En nu, denkt goed na, alvorens mijne toespraak te onderbreken; want ik waarschuw u, dat ik u zaken te vertellen heb, die waarlijk niet geschikt zijn, om u te behagen.”

Een geluid als van eene branding werd vernomen, hetwelk zich langs de banken der vergadering verspreidde. Dat was een onfeilbaar teeken, dat die menschenzee weldra stormachtig zou worden.

“Spreek, eerwaarde vreemdeling,” vergenoegde zich Uncle Prudent, te zeggen, terwijl hij de meeste moeite had om bedaard te blijven. “Spreek; wij luisteren.”

En Robur ging voort met spreken in denzelfden trant, als hij gedaan had, zonder zich verder om zijne toehoorders te bekommeren.

“Jawel, ik weet het! Na eene geheele eeuw doorgebracht te hebben met proefnemingen, die tot niets geleid hebben, met pogingen, die zonder uitslag bleven, bestaan er nog slechts in evenwicht verkeerende breinen, die koppig genoeg zijn, om aan de mogelijke bestuurbaarheid der luchtballons te blijven gelooven. Zij verbeelden zich, dat de een of andere voortstuwende kracht door de electriciteit of door iets anders voortgebracht, op hunne toestellen, die veel op kussensloopen gelijken, en die zooveel vat aan de atmosferische stroomingen verleenen, zoude kunnen worden toegepast. Zij verbeelden zich, dat er een tijd komen zal, dat men een luchtballon in den dampkring evenzeer in zijne macht zal kunnen hebben, als een vaartuig op de oppervlakte der zee. En waarom verbeelden zij zich dat?

“Omdat eenige uitvinders er in geslaagd zijn bij kalm weer, hetzij laveerende, hetzij bij zeer zachte bries, tegen den wind in vooruit te komen.

“En uit die zeer onvolledige proefnemingen maakt men nu als onomstootbaar vaststaande op, dat de bestuurbaarheid van luchtvaarttoestellen, die lichter dan de lucht zijn, onder alle omstandigheden mogelijk zou zijn! Zijn dat geen redeneeringen van krankzinnigen?

“Ja, ik stel u die vraag in allen ernst, aan u, een honderdtal ongeveer hier bijeen, die aan de verwezenlijking dier droomen gelooft, aan u, die bezig zijt, duizenden en nog eens duizenden dollars niet in het water, maar in de lucht weg te werpen. Welnu, in weerwil van uw aantal, zeg ik u, dat dit het onmogelijke willen is!”

Waarlijk, het moest als eene overgroote zeldzaamheid, ja schier als een wonder beschouwd worden, dat de leden van Weldon-Institute, bij het hooren van die stoutmoedige bewering, geen vin verroerden. Waren zij dan niet alleen geduldig, maar ook doof geworden?

Of namen zij eene afwachtende houding aan, om te zien, hoe ver die roekelooze tegenspreker gaan zou?

Robur vervolgde evenwel, in stembuiging en in houding van de meest mogelijke vastberadenheid getuigende:

“Wat?.... Een luchtballon!.... ik vraag het u, hoe komt het in iemands brein op? Wanneer een kubieke meter gas noodig is, om een kilogram op te voeren!.... Wat?.... een luchtballon zou met behulp van zijne machines weerstand aan den wind kunnen bieden, wanneer de drukking van eene marszeilskoelte, uitgeoefend op het zeil van een schip, niet minder mag berekend worden dan op eene krachtsontwikkeling van vier honderd paarden; wanneer men den ramp met de Tay-brug gebeurd, nagaat, waarbij de orkaan een krachtdruk van vier honderd veertig kilogrammen op den vierkanten meter uitoefende! Wat?.... een luchtballon!.... wanneer men het onder de oogen heeft, dat de natuur geen enkel vliegend wezen naar dat systeem vervaardigd heeft.... zij het ook al met vleugels, als de vogels, of met vliesachtige vinnen of vlerken, zooals sommige visschen of sommige zoogdieren, bedeeld zijn....”

“Zoogdieren?....” riep een der clubleden uit.

“Ja, zoogdieren,” antwoordde Robur. “Ik geloof u toch niets nieuws te vertellen, dat de vleermuis vliegt. Of weet mijn onderbreker niet, dat dit vliegend dier een zoogdier is? Of heeft hij ooit een pannekoek van vleermuizeneieren gegeten?”

Die onderbreker had er dadelijk genoeg van. Hij staakte althans voorloopig zijne tegenwerpingen, en Robur kon daarna met dezelfde opgewondenheid voortgaan:

“Die nu uit het voorafgaande zou willen afleiden, dat ik van meening zoude zijn, dat de mensch er van af zoude moeten zien, om het luchtgebied te veroveren, ten einde door dat bewonderenswaardig vervoermiddel de zedelijke en staatkundige omstandigheden van de beschaafde wereld geheel en al te wijzigen, zou het deerlijk mis hebben. Neen, ik ben van meening, dat de mensch moet heerschen! En zoowel als hij de zee beheerscht met zijne vaartuigen, hetzij die door roeiriem, door zeiltuig, door raderen of door schroeven voortbewogen worden, zoo zal hij ook de dampkringsruimte beheerschen door toestellen, die zwaarder dan de lucht zijn. Want alleen de zwaarderen zullen sterker dan de lucht wezen!”

Ditmaal was er geen houden meer aan. Hoe de kreten te beschrijven, die ontsnapten aan al de kelen, aan al die monden, die op Robur gericht waren als zooveel geweerloopen, of als zooveel kanonmondingen? Hadden zij daar niet eene oorlogsverklaring vernomen, die als het ware in het kamp der ballonisten gesmeten werd? Was dat niet de strijd, die tusschen “lichter dan de lucht” en “zwaarder dan de lucht” aangebonden werd?


In dit oogenblik knalden vier of vijf schoten. Bladz. 40.

Robur knipoogde zelfs niet. Hij stond daar met de armen over de borst gekruist en wachtte stoutmoedig af, dat weer stilte zoude ingetreden zijn.

Uncle Prudent maakte een gebaar, waardoor hij aan het rollend vuur van hartstochtelijke uitroepingen een einde maakte. Een zoodanige onderworpenheid was op zich zelve reeds eene buitengewone gebeurtenis in Weldon-Institute.

“Ja,” hernam Robur met de meest mogelijke luchthartigheid. “Ja, de toekomst behoort aan de vlieg-machines. De lucht, als men haar maar weet te gebruiken, biedt een stevig steunpunt aan. Dat men slechts aan een kolom van die ijle vloeistof eene stijgende beweging wete mee te deelen van vijf en veertig meters in de seconde, dan zal een man zich op het bovenvlak van die kolom kunnen handhaven, wanneer de afmeting der oppervlakte zijner schoenzolen slechts een achtste gedeelte van een vierkanten meter bedraagt. En wanneer de snelheid van beweging dier kolom op negentig meters gebracht wordt, dan kan een man blootsvoets er op blijven.”

“Ho! ho!” riepen eenige stemmen ongeduldig uit. “Dat is inderdaad te sterk!”

“Wanneer men nu,” ging Robur onverstoorbaar voort, “eene luchtmassa door middel van de bladen eener schroef met die snelheid kan voortdrijven, dan zou men tot denzelfden uitslag geraken.”

Wat Robur daar verkondigde, was reeds vóór hem door al de voorstanders van het vliegen als een vogel verkondigd geworden. En de proefnemingen, door die mannen langzaam maar zeker verricht, zullen ongetwijfeld tot oplossing van het vraagstuk voeren. Eer aan de heeren de Ponton d’Amécourt, de la Landelle, Nadar, de Lazy, de Louvrié, Liais, Béléguie, Moreau, aan de gebroeders Richard, aan Babinet, Jobert, du Temple, Salives, Penaud, de Villeneuve, Gauchot en Tatin, Michel Loup, Edison, Planavergne en aan zooveel anderen, die deze zoo eenvoudige meeningen verkondigd hebben! Die meeningen, herhaaldelijk nu eens verlaten dan weer hervat, moesten op een gegeven oogenblik zegevieren. Aan de tegenstanders van de vogelvlucht, die beweerden, dat de vogel zich slechts in de dampkringslagen handhaaft, omdat hij de lucht verwarmt, waarmede hij zich opblaast, bleven de voorstanders het antwoord niet schuldig. Hadden deze laatsten niet afdoend bewezen, dat een arend, die vijf kilogrammen weegt, volgens dat stelsel met vijftig kubieke meters verwarmde lucht gevuld zou moeten zijn, om slechts zwevende in de dampkringslagen te kunnen blijven? Dat toonde Robur, hoewel een helsch leven zich allerwege verhief, met een niet te weerspreken logica aan.

En, ziehier, welke eindconclusie hij die ballonisten naar het hoofd wierp.

“Met uwe luchtballons kunt ge niets uitvoeren, zult gij tot geen resultaat geraken; ja, ik ga verder, gij zult er niets mee durven ondernemen! De stoutmoedigste uwer luchtschippers, John, die namelijk, hoewel hij reeds een afstand van twaalf duizend mijlen door de lucht, maar boven het Amerikaansche werelddeel had afgelegd, moest van zijn voornemen afzien, om den Atlantischen Oceaan over te steken. En sedert dien tijd is men geen pas, neen, geen enkelen pas op dien weg vooruitgekomen.”

“Mijnheer,” zei toen de voorzitter van Weldon-Institute, die te vergeefs alle pogingen aanwendde om kalm te blijven, “gij vergeet wat onze onsterfelijke Franklin gezegd heeft, toen de eerste montgolfière verscheen, die de geboorte van den hedendaagschen ballon voorafging: ‘het is slechts een kind, maar het zal groeien.’ En ziet het kind is gegroeid.”

“Mis president, mis! Het kind is niet gegroeid!... Het is slechts in dikte toegenomen.... En, gij zult moeten bekennen, dat dit niet hetzelfde is!”

Dat was een rechtstreeksche aanval op de zoo dierbare plannen van geheel Weldon-Institute, welker leden besloten hadden, na langdurige en heftige beraadslagingen, een monster-ballon te doen vervaardigen en daartoe de noodige gelden beschikbaar hadden gesteld. De opgewondenheid steeg dan ook ten top en het was waarlijk niet te verwonderen, dat kreten, verwenschingen en voorstellen als de ondervolgende zich kruisten en allerwege gehoord werden:

“Weg met dien indringeling!”

“Weg met dien zotskop!”

“Werp hem van het spreekgestoelte!”

“Om hem te doen ondervinden, dat hij zwaarder dan de lucht is!”

“En dat hij, in weerwil van zijne praatjes daarin niet zal kunnen opstijgen!”

“Werp dien snoeshaan eenvoudig de deur uit!”

“Wat hebben wij naar dien dwazen kerel te luisteren!”

“Aan de deur met hem! Aan de deur!”

En zoo ging het voort. Het was om hooren en zien te doen vergaan. Het tumult klom als de branding van den oceaan bij hevigen storm en bij hooggaanden vloed.

Maar men schreeuwde nog maar en hield voorloopig de handen te huis. Robur bleef onwrikbaar als een rots op het spreekgestoelte staan, en vond eindelijk gelegenheid om nog uit te roepen:

“Die luchtgevaarten hebben geene vorderingen gemaakt, burgers ballonisten! Maar de toekomst behoort aan de vlieg-werktuigen! De vogel vliegt, toch is het geen ballon maar wel degelijk een machine!”

“Ja! hij vliegt!” riep de van woede kokende Bat. T. Fijn uit; “maar hij vliegt tegen alle wetten der werktuigkunde in! Dat zult gij moeten erkennen, als gij maar een greintje gezond verstand in uw dwaas hoofd hebt!”

“Zoo, zou ik dat moeten erkennen!” antwoordde Robur, terwijl hij minachtend de schouders optrok.

Daarop vervolgde hij:

“Sedert men de vlucht der groote en kleine vliegende dieren bestudeerd heeft, heeft deze eenvoudige meening zich geheel en al op den voorgrond gedrongen, namelijk: dat om te slagen, men slechts de natuur na te volgen heeft, want die vergist zich nooit. Tusschen den albatros, die ter nauwernood tien vleugelslagen in de minuut volvoert....”

“Negen en een halve!” riep eene spottende stem uit.

“En den pelikaan, die er zeventig volvoert....”

“Een en zeventig!”

“En de bij, die haar vleugeltjes honderd twee en negentig malen in de seconde op en neer beweegt....”

“Honderd drie en negentig malen!....” werd er hatelijk spottend geroepen.

“En de gewone huisvlieg, die dat drie honderd en dertig malen verricht....”

“Drie honderd dertig en een halven keer!....”

“En de muskiet, die dat millioenen malen doet....”

“Milliarden malen, wilt gij zeggen, niet waar?”

Maar Robur liet zich niet van zijn stuk brengen, hoe dikwijls hij ook in de rede gevallen werd. Hij vervolgde dan ook onverstoorbaar zijn betoog:

“Tusschen die verschillende afwijkingen....”

“Behoort op de allergrootste afwijking, die van uwe hersenen gelet te worden!”

“.... bestaat de mogelijkheid, om eene practische oplossing te vinden.”

“Gekheid! Onverstand! Het scheelt den kerel in zijn bol!”

“Toen de heer de Lucy afdoend bewees....”

“Wat bewees?”

“Dat de schalebijter, een insect, hetwelk, zooals de leden van Weldon-Institute wel weten zullen, slechts twee grammen weegt...”

“Twee en een kwart!”

“Nu dan, een insect dat twee en een kwart grammen weegt, een gewicht van vier honderd grammen kan optillen....”

“Vier honderd en vijftig grammen.”

“Dus twee honderd malen zwaarder dan het zelf weegt, was het vraagstuk van de vliegkunst opgelost....”

“De kerel is krankzinnig!”

“Men heeft daarenboven aangetoond en bewezen, dat de afmeting van de oppervlakte van den vleugel betrekkelijk vermindert, naarmate de omvang en het gewicht van het dier verminderen. Daarop afgaande, heeft men de vervaardiging uitgedacht van meer dan zestig toestellen, die....”

“Die nimmer hebben kunnen vliegen!” riep Phil Evans, de secretaris van Weldon-Institute uit.

“Die gevlogen hebben of die vliegen zullen,” ging Robur voort, zonder zich uit het veld te laten slaan. “En of men ze nu ook al streophoren, helicopteren of orthoptheren noemde, of dat men ze ook al vaartuig heette, het toestel bestaat dat den mensch tot heer en meester van de luchtruimte zal maken.”

“O, gij bedoelt de schroef,” hernam Phil Evans sarcastisch. Maar geen vogel is in het bezit van eene schroef.... ten minste voor zoover wij weten.”

“Welnu, dan weet gij het niet goed. Zooals de heer Penaud degelijk bewezen heeft, is de geheele vogel eene schroef en is zijne vlucht aan die der helicopteren gelijk. De schroef is dan ook de motor van de toekomst....”

D’un pareil maléfice

Preservez nous, Sainte Hélice!

neuriede een der aanwezigen, die bij toeval dat wijsje uit de Zampa van Herold onthouden had.

Het geheele gezelschap viel daarop in koor in en herhaalde dat refrein met zulke oorverscheurende tonen, dat de Fransche componist voorzeker zich van afschuw in zijn graf heeft moeten omkeeren.

Toen eindelijk de laatste tonen van die kattenmuziek zich in een vervaarlijk geschreeuw opgelost hadden, meende Uncle Prudent, die van eene zeer kortstondige verademing bij dat leven maken behendig gebruik maakte, te moeten zeggen:

“Burger vreemdeling, men heeft u tot nog toe het woord laten voeren, zonder u in de rede te vallen....”

Het scheen dat voor den voorzitter van Weldon-Institute, die toornige uitroepen, dat geschreeuw, de bedreigingen, die geuit waren, niet golden, maar dat die slechts beschouwd werden als eene eenvoudige wisseling van gedachten of van argumenten.

“Intusschen meen ik u te moeten herinneren,” ging de president voort, “dat de theorie der vliegkunst door het meerendeel der Amerikaansche werktuigkundigen en ook door anderen bij voorbaat veroordeeld en verworpen is. Dat systeem, hetwelk den dood van Sarrazin Volant te Constantinopel, dien van den monnik Voador te Lissabon, dien van Letur in 1852, van Groof in 1864 op zijne rekening heeft, zonder nog te tellen de slachtoffers, die ik vergeet, en waarbij de mythologische Icarus niet mag vergeten worden....”

“Dat systeem,” viel Robur den voorzitter in de rede, “is niet in meerdere mate te veroordeelen, dan dat welker martelaarslijst de namen van Pilatre des Roziers te Calais, van mevrouw Blanchard te Parijs, van Donaldsen en Greinwood, in het meer van Michigan verdronken, van Swel en van Crocé-Spinelli en van zooveel anderen bevat, die wel nimmer vergeten zullen worden.”

Dat was een degenstoot “á fond”, zooals men in de schermzaal zou zeggen.

“Daarenboven,” hernam Robur, “met uw luchtballon, hoe volmaakt zij ook zijn moge, zult gij nimmer eene snelheid bereiken, die daadwerkelijk practisch bevonden zal worden. Gij zoudt drie jaren noodig hebben om de reis rondom de wereld te volvoeren, wat eene vliegmachine in acht dagen zal kunnen doen.”

Andermaal had er eene uitbarsting van verwenschingen plaats, die als protest moesten dienen, maar die in de eerste vijf minuten niet tot bedaren te brengen waren.

Eindelijk toch gelukte het aan den secretaris Phil Evans, om aan het woord te komen.

“Mijnheer de vliegkundige,” vroeg hij, “gij die zoozeer de voordeelen der vliegkunst bij ons komt ophemelen, zeg mij: hebt gij ooit gevlogen?”

“Bepaald!”

“Dus gij hebt de lucht veroverd?”

“Misschien, mijnheer de secretaris.”

“Hurrah! voor Robur den Veroveraar!” riep eene spottende stem snijdend uit.

“Hurrah! voor Robur den Veroveraar!” herhaalden al de aanwezigen met vijandigen geestdrift.

“Welnu, ja! Robur de Veroveraar!” hernam de spreker. “Dien naam neem ik aan, dien naam zal ik dragen; want ik heb er alle recht op!”

“Gij zult ons veroorloven dat te betwijfelen!” riep Jem Cip met schrille stem uit.

“Betwijfelen?”

“Ja, zeker, betwijfelen! Hebt gij daar iets op tegen? Komaan, zeg het dan maar!”

“Mijne heeren,” hernam Robur, terwijl hij de wenkbrauwen fronste, “wanneer ik eene ernstige zaak op de meest ernstige wijze bij u kom bepleiten, dan wil ik niet, dat men mij voor leugenaar houdt. Mag ik den naam weten van hem, die mij het laatst in de rede gevallen is?”

“Zijn naam?” vroeg Uncle Prudent.

“Ja, zijn naam, mijnheer de voorzitter!”

“Ik heet Jem Cip.... en ben vegetariër....”

“Burger Jem Cip,” hernam Robur, “ik wist reeds lang, dat de darmen van de vegetariërs langer zijn, dan die van andere menschen.”

“Wat heeft dat met de zaak te maken?” vroeg Jem Cip stoutmoedig bij die onverwachte wending van het gesprek.

“Laat mij voortgaan. Die darmen zijn, wel is waar, slechts een voet langer dan die van anderen. Dat is reeds veel,—dat beken ik,—maar noodzaak mij nu niet, ze nog langer te doen worden, door u bij de ooren te trekken....!”

“De deur uit met den kerel!”

“Smijt hem de straat op!”

“Verscheurt hem:”

“Met vier paarden!”

“De lynchwet!”

“Hij moet aan de ooren getrokken worden!”

“Neen, wij zullen hem als eene schroef draaien en wringen!....”

“Dat heeft hij verdiend!”

“En meer dan dat!”

De woede der vereenigde ballonisten in Weldon-Institute was ten top gestegen.

Zij waren van hunne stoelen opgevlogen en omringden thans gillend en schreeuwend het spreekgestoelte.

Robur verdween als het ware in een woud van armen, die zich krampachtig bewogen, alsof zij door een hevigen stormwind heen en weer geschud werden.

Te vergeefs gilde de stoomfluit van den voorzitter te midden van die menigte!

Geheel Philadelphia moest dien avond wel gelooven, dat een hevige brand een der voornaamste stadskwartieren verwoestte, en dat al het water van de Schuylkill-rivier niet voldoende zoude zijn om dien te blusschen.

Plotseling stoof de menigte achteruit. Robur had zijne handen uit zijne zakken gehaald en stak die plotseling naar de eerste rij van die verbitterden uit.

In beide handen hield hij een van die Amerikaansche ploertendooders, die behoorlijk de vuist wapenen en haar als eene knots doen neerkomen, maar tegelijkertijd ook revolvers zijn, waarop de vingers slechts te drukken hebben, om de schoten te doen afgaan; in één woord: ware zak-mitrailleuses.

En toen gebruik makende van het achteruitstuiven der aanvallers en ook van de stilte, die dien terugtocht vergezelde, zeide hij:

“Inderdaad, het is niet Americus-Vespucius, die de Nieuwe Wereld heeft uitgevonden, maar Jocrisse. Gij zijt, bij mijne ziel, geen Amerikanen, maar ware Jocr....”

In dit oogenblik knalden vier of vijf schoten, welker projectielen slechts gaten in den wand maakten en derhalve niemand kwetsten. De werktuigkundige verdween te midden van den kruitdamp, en toen die opgetrokken was, vond men geen spoor van dien zonderling.

Robur de Veroveraar was weggevlogen, alsof een of andere vliegmachine hem door de lucht naar de bovenste dampkringslagen vervoerd had.

Robur de Veroveraar

Подняться наверх