Читать книгу Clara van Merenstein: Haagsch-Indische Roman - Karamati - Страница 3
Оглавление[Inhoud]
VOORBEDE.
In ootmoed buig ik mij voor U, Liefde, als heiligste Openbaring Gods. Gij, die den kunstenaar bezielt, vervul ook mijn gemoed. Niets mag daarin achterblijven dat strijdig is met Uwe wet. De kunstenaar moet liefhebben en niets dan dat! Bestraald door ’t zachte, maar blijde licht der liefde, wordt alles in dit leven belangwekkend, al het leed en al de vreugde der wereld. De zoete ontroering wordt door u alleen gewekt, zij, die alleen in staat is mijn ziel te verheffen tot de hoogte, waarvan zij gelijkmoedig, in machtige kalmte, kan neerzien op al het stoffelijke. Dat is geen vreugde, geen droefenis: ’t is een weelde die daarboven gaat. O, ik voel mij U nader, God, wanneer Uwe Liefde mij doorstraalt. Ik kan, ik vermag dan de tolk te wezen Uwer taal. Als gij mij inblijft, Liefde, dan zal mijne pen niet falen, en de beelden, die zij teekent, zullen liefde wekken bij anderen.
Ik ben zoo vaak U ontrouw geweest, en ik kan niet buiten U! O, dat mijn ziel heil heeft kunnen zoeken buiten U! Wreed, neen rechtvaardig straftet Gij mij door ver te blijven als ik weder om U riep, boetvaardig en berouwvol. En dan opeens, daar waart Gij weder terug en deedt mij juichen! Mijn ziel was weer een reine woning voor U! Gij verwaardigdet U daarin te wijlen, waar zooveel slechts in gehuisd had! O, Goddelijke, daarin openbaardet Gij Uw wezen: Gij had deernis met mijne arme ziel. En ’t was weer licht daarbinnen.
Ik weet het: Gij zijt niet grillig, dat is de mensch alleen. Waar gij U afwendt, daar heeft de zonde post gevat. Buig dan, zonde, belager van mijn geluk, verlaat mij, gun mij de hemelvreugde van een kunstenaar, van een edel mensch. Gij zult wijken, want ik dien U, Liefde. [1]