Читать книгу Oorlogsfilosofie - Leo Polak - Страница 6

1. De Oorlogsnadelen. Gestoorde illusies.

Оглавление

Inhoudsopgave

Over de nadelen van de oorlog kunnen wij kort zijn. Ze spreken zelf luid genoeg. Steinmetz wijdt er zes paragrafen aan waarin hij achtereenvolgens bespreekt

1 De opzettelik geofferde mensenlevens.

2 De niet-opzettelik gemaakte slachtoffers, het indirekt door oorlog veroorzaakt leed.

3 De ekonomiese nadelen: Zowel de akute (verwoestingen enz.) als de chroniese (de oorlogsbudgetten en derg.).

4 De ekonomiese ontredderingen (Verwirrungen).

5 De demoralisatie onder dienst en in oorlog.

6 Het militarisme als steun van feodaliteit en absolute monarchie.

Een afzonderlik hoofdstuk wordt dan nog aan het belangrijk nadeel der „contra-selektie6) gewijd.

Over dit alles slechts enkele opmerkingen. Hoewel het moeilik is een oordeel te vellen over een oorlog die nog in volle gang, ja misschien nog eerst in z'n begin is, mogen we toch nu reeds zeggen, dat deze oorlog het er vóór alles op schijnt aan te leggen, de troostrijke illusies te verstoren, door Steinmetz gekoesterd omtrent „Der künftige Krieg”.

Het sub 6 genoemde zal volgens hem in de toekomst nagenoeg verdwijnen; een gezonde demokratie duldt geen voor haar zelf gevaarlik leger. Soit.

Ook het onder 5 genoemde is volgens Steinmetz bestemd om te verdwijnen. Al kunnen we dat ook voor de demoralisatie onder dienst in vredestijd toegeven, het zal nog wel enige tijd duren eer het leger met z'n epidemies kruipen voor meerderen en trappen op minderen, met z'n soldatenmishandelingen en schrikbarende zelfmoordstatistieken, met z'n geslachtsziekten en z'n kazerneleven het ideële volksopvoedingsinstituut geworden is, dat Steinmetz met v. Liszt e. a. er van verwacht. En voor de demoralisatie door de oorlog zelf schijnen mij de reeds in deze oorlogsperiode voorgevallen feiten stellig van dien aard dat ik Steinmetz' uitspraak niet zou durven onderschrijven, dat de Verrohungswirkung des heutigen Krieges „unbedeutend” is of dat die Demoralisation bij een oorlog van beschaafde volken „fast wegfallen” muss. Zijn gunstige verwachtingen steunen in hoofdzaak op de criminaliteitstatistieken na de oorlogen uit de laatste tijd; we zullen ook nu die statistieken moeten afwachten, zonder te vergeten, hoe veel, en daarbij van het allerergste, ten eeuwigen dage buiten alle berechting, buiten alle statistiek valt.

En één nadeel altans heeft Steinmetz heel en al vergeten: de demoralisering, de ontaarding van heel een volksgeest tegenover het vijandelik volk als zodanig. Het is zeker erg, wanneer daar, als bij het fort Loncin, één welgemikt mortiersprojektiel een achthonderd jonge mannen tot lillend puin vergruizelt of wanneer een paar torpedoschutters met gretig beleid een paar duizend man doen verdrinken, om van het opzettelik verminken en vermorzelen der duizenden en tienduizenden in de loopgraven nog te zwijgen, maar niet minder erg is het krijsend leedvermaak, die „jubelende vreugde” over zulk „schitterend succès”, als gold het giftig ongedierte in plaats van onschuldige, zedelik gelijkwaardige, ja kultureel verwante medemensen. Ik weet wel, dat dit leedvermaak minder de vijanden, dan de vijandelike zaak geldt.... doch dat is juist het diep-onzedelike van oorlog, dat de ene zaak door gemiddeld precies even goede mensen wordt gediend als de andere, dat niet goed of kwaad, recht of onrecht, gelijk of ongelijk de plaats in het ene gelid of het andere bepaalt, maar toevallig, van wil of waarde onafhankelik nationaliteits-, of neen, staatsverschil.7)

En zie nu die psychologie der oorlogsberichten, waarin de vijandelike verliezen de zoete troost zijn voor elk échec, en pest, cholera, tyfus, verraad, opstand, hongersnood kwistig over de vijand worden uitgestrooid, dewijl de wens de vader is der gedachte.

Ja, bij Steinmetz fungeren zelfs de „Grausamkeitsgenüsse” van de oorlog als voordelen in de Lustbilanz! Men behoeft nog geen askeet te zijn om dit hedonisties amoralisme te wraken en onzedelik genot te beschouwen als een kwaad. Want geen ander leedvermaak is zedelik gerechtvaardigd dan de verheuging over falende slechtheid, over teleurgestelde, onbevredigde gemeenheid. En toch is haat, algemene, distinktieloze haat, die aan onschuldige „vijanden” dood en verderf toewenst en toedient nodig in en voor de oorlog; hoe feller die haat wordt gestookt, desnoods met leugen en laster, des te vuriger het élan. Wat hadden de Duitsers tegen de Belgen toen zij hen overvielen? Op z'n best schaamte. Maar daar kwamen de verzonnen „Abschlachtungen der Deutschen in Antwerpen”, kindermoord, vrouwenmishandeling, kerkhofschending, bestialiteit... het spel kon beginnen. En we denken aan de gretig geloofde en gekolporteerde putvergiftiging met cholerabacillen in Metz, besmetting van de Müggelsee, dum-dums of ontplofbare kogels over en weer, marteling van gevangenen en gewonden, kortom aan al wat nodig is om de stemming op peil, op oorlogspeil, te houden.... hoewel dan „die heutigen Kriege keinen erheblichen Verrohungseinfluss mehr ausüben.”

Omtrent het sub 3 en 4 genoemde, de ekonomiese nadelen, het kapitaalverlies, de verwoestingen enz. erkennen we dat het oordeel of de oorlog zijn kosten dekt en zelfs bovenmatig „goedkoop” moet heten geheel afhankelik is van de waarde die men aan z'n voordelen hecht; het enige waarop we moeten wijzen is dat altans deze oorlog nu reeds een ontwrichting en ontreddering van het ekonomies leven, een werkeloosheid en een volksverarming heeft gebracht als wel geen oorlog te voren. En we zijn waarschijnlik nog maar aan het begin. Geen opleving, geen herstel na de oorlog kan het nu geleden leed te niet doen. Maar laat ons bij betrekkelike kleinigheden niet te lang stilstaan! Daar zijn b.v. de verwoestingen. „Zum Glücke ist es wahrscheinlich, dass die Zerstörungen im Kriegs-interesse jetzt erheblich geringer sind als sie in früheren Jahrhunderten waren”... Oost-Pruisen, Noord-Frankrijk, Russies Polen en België,—Leuven, Mechelen, Aerschot, Dinant, Namen, Reims... We gaan verder.

We krijgen nu de dodenlijsten van de oorlog en al wat aan ellende daarmee samenhangt. We betreden het terrein van de „contraselektie”, die de gezonde gave normale jonge mannen, de keur en bloem der volken wegmaait en de zieken, zwakken en gebrekkigen, het misgewas en het uitgebloeide laat leven en telen. De lichting is kieskeurig... de kogel niet, „Die Kugel wählt nicht”. Kogel, bom of granaat heeft voor begaafdheid of genie, voor geest of gemoed, voor kennis of karakter niet meer respekt dan voor elk willekeurig stuk levend vlees. „Ja, die Besten, die Tapfersten sind hier gewiss besonders im Nachteil”. We begrijpen, dat voor een selektionist deze „helaas niet te schatten of te berekenen” contraselektie inderdaad „ein sehr bedeutender Uebelstand” moet zijn, al pleit hij enige kwantitatieve „mildernde Umstände”: het geringe percentage edelen en begaafden („Grob und ordinair sind meist die Toten, grob und ordinair auch die Zurückbleibenden”, een schrale troost, vooral voor de betrokkenen), de geringe afwijkingen, die voor afkeuring voldoende zijn, het feit, dat volgens von Bloch (Der Krieg) in de laatste oorlogen door ziekten en ontberingen—dus door seligerende faktoren—wel driemaal zo velen omkwamen als door wapengeweld (maar blijkt niet reeds tans en wordt niet voortdurend deze verhouding ongunstiger door de verbetering enerzijds van de wapentechniek, anderzijds van verzorging en verpleging?), het aantal vaders, dat sneuvelt, na dus zijn selektie-dienst reeds te hebben verricht—een troost intussen, die bij de met stijgende kultuur stijgende huweliksleeftijdsgrens steeds geringer dreigt te worden.. Edoch: „Der Haupttrostgrund ist aber, dass am Ende doch nur relativ Wenige dem Kriege zu Opfer fallen, wenigstens in den Kriegen civilisirter Grossstaaten”. Veel of weinig is altijd „relatief”. Wijsbegeerte noch wetenschap zal daarover twisten. Maar welke maatstaf legt Steinmetz aan—op wat voor verliescijfers is zijn oordeel gebouwd? Op die van de oorlogen in Europa in de 2e helft van de 19e eeuw, als de Pruisies-Oostenrijkse oorlog van 1866, waarin het aantal doden wordt geschat op bijna 11000 Pruisen en ongeveer 3 maal zoveel Oostenrijkers, de „bloedige” Krimoorlog, die 175000 doden en gewonden opleverde (Levasseur), doch inzonderheid de Frans-Duitse oorlog, waarin de Duitse verliezen op ± 40.000 worden gesteld, de Franse op ± 140.000, voor Duitsland dus 1 op de duizend inwoners! En voor de toekomstoorlog heeft Berndt („Die Zahl im Kriege” 1897) Steinmetz overtuigd, „dass Millionenschlachten sehr unwahrscheinlich sind... dass die Verlustprozente keine grösseren sein werden als im letzten grossen Kriege”. Von Bloch's verwachtingen over de ungeheure Verluste bij het moderne wapentuig in een toekomstige krijg acht Steinmetz „gründlich widerlegt” („vollständig verfehlt”) door zijn beschouwing: „Die Bewaffnung ist gar kein Faktor in der Verlustgrösse des Krieges”... „Je schrecklicher die Waffen, je blutiger die Schlacht, um so kürzer und weniger blutig der Krieg”. Beschaafde volken willen immers elkander niet meer verdelgen, ausmorden, maar slechts onschadelik maken, demoedigen, een „vorteilhaften Frieden” afdwingen. Geen volk zal méér lijden dan het dragen kan, men make zich niet nodeloos ongerust, „Wenn die Verlustgrenze (elders: „die Widerstandschwelle”) erreicht ist wird nachgegeben”. „Verlustmaxima” zijn bereikt in de Russies-Japanse oorlog—maar daar stond „der Muschik gegenüber dem Samurai, die wenig übertünchte Barbarei gegenüber dem kaum verlassenen Mittelalter”—en die „maximale” verliezen bedroegen: ruim 80.000 Japanners en ruim 30.000 Russen!

Wat leert ons nu de werkelikheid van de tans losgebroken oorlog? Hoe onbarmhartig drijft hij de spot met Steinmetz en Berndt, hoe grondig weerlegt hij hun illusies!8) Niet bij tienduizenden, bij honderdduizenden, ja naar de laatste berichten reeds bij kwart en halve millioenen dienen de verliezen geteld... in deze weinige maanden tijds. De officiële Duitse verlieslijsten die ik zag, hadden reeds vóór half Oktober, vóór de bloedbaden aan de Yser, bij Yperen en Dixmuiden en vóór de terugtocht van Warschau een bedrag van meer dan 470.000 bereikt! Reeds tans zijn de verliescijfers meer dan 10 maal zo hoog als in '70/'71! Waar blijft nu Steinmetz' Haupttrostgrund? En we zijn, naar het schijnt, nog pas aan 't begin. Wat zal het einde zijn? „Mürbe” gemaakt is nog geen der tegenstanders—wat zal er deze winter overblijven van al die kostelike millioenen, van die keur der keurvolken in de moordende, slopende loopgraven, in west en oost? Ziet iemand redding of uitkomst? Zou Steinmetz tans nog „die ganze Sache wohl ein bischen zu sehr aufgebauscht” noemen? Parfois le vraisemblable est l'ennemi du vrai: de werkelikheid heeft Steinmetz' „waarschijnlikheid” verslagen met Joteyko's „Phantasie”: „entre la guerre d'hier et la guerre de demain un abîme est creusé”!

Oorlogsfilosofie

Подняться наверх