Читать книгу Oorlogsfilosofie - Leo Polak - Страница 7

2. Oorlogs onmisbare kultuurfunktie.

Оглавление

Inhoudsopgave

Of in deze afgrond met Steinmetz' Haupttrostgrund ook zijn oorlogsgeestdrift verzonken is? Ik moet het betwijfelen. Want al wekt zijn behandeling van het probleem, zijn wikken en wegen der oorlogsnadelen de schijn—en al waant wellicht de schrijver zelf in gemoede—, dat de betrekkelike zwaarte dier nadelen voor hem gewicht in de schaal legt, zijn houding mede bepaalt9)—dat alles is niet meer dan schijn, zelfbedrog, oppervlakte-psychologie. Immers, wanneer men met Steinmetz de van oorlog onafscheidelike, essentiële voordelen ziet als eenvoudig onmisbaar, wanneer de oorlog een even onvervangbare als onontbeerlike kulturele funktie vervult—dan zinkt daartegenover elke eindige, d.w.z. elke voor volk of mensdom nog draagbare nadeelskwantiteit, ja voor Steinmetz immers „geradezu unendlich viel Entsetzliches”.... eenvoudig in 't niet. Geen sentimentele illusies. Grote dingen moeten we groot zien.10) Oorlog, dat wil voor Steinmetz zeggen leven en vooruitgang, de zedelike verheffing van het mensdom—zonder oorlog stilstand, bederf, marasme, dood. Ziedaar de voordelen, het heil, de zegen van de krijg.

Wat Voltaire van God zeide, zegt Steinmetz van de oorlog: „Wenn es keinen Krieg gäbe, müssten wir ihn erfinden!”

Betreden wij tans de weg die naar deze apologie, neen apotheose van de oorlog leidt.

De kwintessens van het betoog luidt: Oorlog is het enig middel tot kollektieve selektie, de enige, die (in tegenstelling tot de selektie van individuen) zedelik werkt.

De gedachtengang is deze:

De oermens is een aggressief wezen, d.w.z. hij heeft de drang tot zelfbehoud (Selbstbehauptung, verweer) en tot machtsuitbreiding (Selbsterweiterung, aanval) en de kracht en de wil (moed, wreedheid, hebzucht) om die desnoods met geweld te veroveren op dierenwereld en medemens. Zo heeft hij de strijd om het bestaan met roofdier en mens-vijand kunnen en moeten voeren en winnen—en dank zij die strijd met z'n survival of the fittest heeft hij al zijn vermogens, heel zijn superioriteit tot ontwikkeling gebracht, niet alleen z'n lichaams- en intellektuele krachten, maar ook z'n zedelike (sociale) gevoelens, dank zij de groepvorming en groepselektie. Want in de strijd geldt nu eenmaal het recht van de sterkste—Recht hat wer gewinnt—en de zwakke individuen verenigen zich van oudsher tot sterke groepen, horden, die dezelfde aggressiviteit, krijgszucht behoeven en vertonen, en tot zelfbehoud (defensief) en machtsversterking of bezitsverrijking (offensief) onderling oorlog voeren. Binnen de groep ontstaat tussen de individuen zelf solidariteit en gevoel van samenhorigheid, arbeidsverdeling, orde, gezag, vreedzame wedijver; recht begint te treden in de plaats van macht en geweld—en heel de hogere kultuur is aan die vorming en groei van groepen te danken, wier hechtste cement de krijg tegen vijandelike groepen was. Want liefde, meegevoel, gemeenschapszin was alleen mogelik jegens een betrekkelik kleine kring van „naasten”, „eigen volk”, in tegenstelling tot de vreemdelingen-vijanden (hostes) rondom—algemene mensenmin was (en is) een ijdele frase.—Ziedaar de „kulturele funktie” van de oorlog als „Triebkraft” der ontwikkeling voor het verleden, voor de geschiedenis der mensheid. En meteen het inzicht voorbereid in zijn onmisbare „wesentliche” funktie, die... „für alle Zeiten gültig ist”, zijn zedelike noodwendigheid.

Immers: Wat is het principieel zedelik verschil tussen de individuele en de groepselektie? Het individu heeft om te winnen zuiver individualistiese, egoïstiese eigenschappen nodig: zelfzucht, hebzucht, haat jegens anderen, afgunst, geweldenarij, list en bedrog, meedogenloosheid—de groep heeft om te zegevieren tal van belangrijke zedelike faktoren nodig—want winnen zal de hechtste, rijkste, machtigste groep; de leden moeten derhalve trouw zijn aan elkaar,—er moet verdraagzaamheid heersen, gemeenschapsgevoel, solidariteit, toewijding, opofferingsgezindheid, eerlikheid, betrouwbaarheid en vertrouwen, orde, gezonde organisatie, arbeidsverdeling,—en wat dies meer zij. Derhalve moeten er zelfstandige, gescheiden, geïsoleerde groepen zijn—zonder isolement geen groep, maar amalgamering en atomisering en louter individuele selektie. En het enig middel tot dergelijke voldoende isolering is onderlinge strijd, is oorlog. Die alleen stoot enerzijds voldoende af en houdt anderzijds voldoende bijéén, wekt de opperste solidariteit, doordien hij alle krachten van het geheel en van de leden vergt, zelfs het leven. Dit laatste vermag alleen de staat met zijn dwang, niet een vrije vereniging van gelijkgezinden voor beperkte doeleinden. Derhalve moeten er staten en oorlogen zijn, die elkander vooronderstellen: zonder oorlog geen staat, zonder staat geen oorlog. En zó wordt dan bij de statenstrijd, in tegenstelling tot de kamp en wedstrijd der individuen, de „Messung der Kräfte” tot een zedelik heil, macht tot recht.11) Want als àlle gemeenschapskrachten in het spel zijn, en dat is bij de krijg het geval, is de beslissing ook alzijdig, wordt zegepraal of nederlaag het eindresultaat van heel het staats- en volks-verleden, de straf voor alle staatszonden, het loon voor alle staatsvoortreffelikheden, een waar „Godsoordeel”, om te spreken met de Hegeliaan Lasson. Zo wordt de oorlog de grote rechter, „der Krieg das Weltgericht”, hoog verheven boven de rechtspraak der eenzijdige wijsneuzige mensjes: „Jeder Richter urteilt einseitig, der Krieg allseitig”.

De oorlog vervult de wereldhistoriese roeping, te zorgen „dass ein tüchtiges Volk an die Stelle eines schlaffen tritt”. Welbeschouwd vergt oorlog, mits niet te frequent, en van enige militaire, sociale en politieke fouten gezuiverd (volksleger in plaats van kaste-militarisme), niets dan „eine sogar sehr billige Bezahlung für seine ungeheueren Wohlthaten”.

Ten slotte: Nooit kan en mag—zo zou Steinmetz antwoorden op het betoog, dat oorlog de negatie van het recht is—nooit kan en mag rechtspraak, mensenrecht, het immanent recht van oorlog vervangen. Want het recht slaat op het verleden, doet behouden, wat reeds verworven was, de oorlog regelt en bepaalt de toekomst, zorgt voor nieuwe verwerving, het recht konstateert, de oorlog konstitueert, het recht is een beginsel van stilstand en behoud, de oorlog een stuwkracht in dienst der Selbsterweiterung, een beginsel van groei en machtsontplooiing. Of, om met Max Scheler te spreken12), het recht is „statisch”, de oorlog „dynamisch”. En stilstand, rust wil zeggen ontbinding, Verfaulung. Leven is groei, ontwikkeling. Zo wordt de gedachte: scheidsgerecht in plaats van strijd, „zu blödsinnig, zu hässlich um ernste Bestreitung zu verdienen”. Het is in het belang der mensheid, dat geschillen tussen volken „Machtfragen bleiben und keine Rechtsfragen werden”. Kracht en inspanning moeten beslissen, niet „etwa Anciennetät”. Wat volgens Steinmetz het socialisme zou betekenen voor het individu, dat spiegelt de wereldvrede voor aan de staten: „der ewige Schlaf des Menschheitspensionats”, een leventje „ohne Kampf, ohne Anstrengung, ohne Verantwortung, ohne Ausmerzung! Ein hehres Greisenideal: Verfaulung im Lehnstuhl!”—Zonder strijd, zonder zelfhandhaving en aggressiviteit „Zurückdrängung des Besseren, Erniedrigung des Typus, Tod.”—

Zo luidt het pleit van de oorlog en zolang dit overeind staat kunnen geen oorlogsslachtoffers, hoe talrijk ook, meetellen, mag geen oorlogsmisère, hoe intensief en extensief ook, meewegen. Hic Rhodus, hic salta.

6) D. w. z. verkeerde selektie, die uitroeit wat men wil kweken en kweekt wat dient uitgeroeid.

7) Wee de onverlaat, die naar recht en geweten z'n plaats zou willen kiezen.... aan de overzijde! Op straffe van eerloosheid en dood wegens „landverraad” eist oorlog van hem gewetenloos rechtsverraad: right or wrong, my country!

8) Vgk. hoe Steinmetz onder de „soziale Sukzessionsgesetze... induktiv und einwandsfrei demonstriert”... zijn „Gesetz der abnehmenden Kriegsverluste” opneemt, Ph. d. Kr. bl. 66 vv.

9) „Auch kommt es gerade und allein auf unsere Schätzung der dem Kriege inhärenten Nachteile bei der schliesslichen Abwägung seiner guten und schlechten Folgen an” (Ph. d. Kr. 13).

10) De felle schets van 1899 (Der Krieg als soziologisches Problem) is zuiverder van toon en opzet dan het breed uitgewerkt boek van 1907, dat met minutieus feiten- en cijfermateriaal toch slechts voor de leus rekening houdt.

11) Even oppervlakkig als onbillik tegenover Steinmetz, is dus alle verweer in deze trant: „Tegenover het ethisch nihilisme, dat macht en recht doet saamvloeien, klemmen wij ons vast aan den Christus Gods, die het verlorene zoekt en zich over het zwakkere ontfermt.” Juist op gerechtigheid en barmhartigheid beroept zich Steinmetz' oorlogsfilosofie.

12) Die Idee des Krieges (Neue Deutsche Rundschau, Okt. '14)

Oorlogsfilosofie

Подняться наверх