Читать книгу Weggeloopen! - Louis Desnoyers - Страница 3

EERSTE HOOFDSTUK.
Paul.

Оглавление

Inhoudsopgave


In Frankrijk, in de provincie Normandië, woonde de familie Steenvoorde: papa, mama en drie kinderen, twee meisjes en een jongen. De jongen heette Paul; hij was de oudste van het drietal, maar jammer genoeg, bij lange na de wijste niet.

Toen Paul zes jaar was ging hij naar school; hij werd er tenminste heengezonden, maar als hij slechts eenigszins kon, wandelde hij de schooldeur voorbij, om liever met allerlei straatjongens buiten te spelen. En als hij eens een enkele keer naar binnen stapte, dan was hij al binnen een kwartier weer op straat gezet. Paul kende geen gehoorzaamheid; hij deed precies en alleen wat hij zelf wilde en daar andere menschen gewoonlijk juist het tegenovergestelde verlangden, kreeg Paul voortdurend straf. Hij bleef echter onverbeterlijk, welke straf men hem ook oplegde. Wie hem zag loopen zou niet gezegd hebben, dat hij een kind van zeer welgestelde ouders was. Zijn haar hing altijd in ongeregelde franjes onder zijn pet uit en de broek, die vandaag nog nieuw was, toonde morgen reeds een gat op de knie, waar de voering door kwam kijken. Zijn dasje was gewoonlijk zoek of wel hij gebruikte het als zakdoek en zijn kousen hingen hem den geheelen dag op de neergetrapte schoenen, want het elastiek van zijn kousebanden gebruikte hij om er een katapult van te maken. Als men niets anders zag dan zijn handen wist men niet recht of die aan een neger of aan een roodhuid toebehoorden; hij wroette er den geheelen dag mee in allerlei vuil en aan wasschen had hij een broertje dood.

In den grond van zijn hart was Paul geen slechte jongen, maar zijn ouders hadden hem, toen hij nog klein was, in alles zijn eigen zin laten volgen en nu hij wat ouder werd was 't kwaad moeilijk meer te verhelpen. Hij zat zóó vol ondeugende streken, dat men het een rust kon noemen als hij niet thuis was.

Eens stond zijn vaders hoed op een tafeltje in de gang. Paul ging juist voorbij met een vollen inktpot en kon de verzoeking niet weerstaan den inhoud in den hoogen hoed van zijn vader uit te storten. Toen de heer Steenvoorde den hoed opzette om uit te gaan, geleek hij plotseling een neger.

Een ander maal verborg hij stilletjes een kikker in zijn zusjes servet. Toen ze het openvouwde viel het glibberige beest in haar soep. Nu zijn kikkerbilletjes misschien niet onsmakelijk wanneer ze goed toebereid zijn, maar levend in de warme soep laat ik ze aan de liefhebbers over.


.... om liever met allerlei straatjongens te spelen.

Ik behoef niet te vertellen, dat Paul voortdurend op voet van oorlog was met de dienstboden. Die hielden het dan ook gewoonlijk geen drie maanden bij de familie Steenvoorde uit. En als ze zóó lang bleven was het wel een wonder.

Op een Zondagmorgen toen papa en mama Steenvoorde naar de kerk waren,—de dienstboden waren den vorigen avond voor een enkele maal weggeloopen,—kwam Paul, die den geheelen morgen zoek was geweest, de tuindeur inslenteren. Zijn oog viel op de kast onder de trap. „Hé Marie,” riep hij tot zijn zusje, „wat is dit toch 'n leuke kast! Kijk er eens in.” De goedige Marie keek naar binnen; Paul gaf haar een zetje en bom! daar sloeg de deur achter haar in 't slot.

„Paul, Paul, och laat me als 't je belieft er uit,” riep ze, „'t is hier zóó donker,” en ze sloeg met haar kleine vuisten tegen de deur. Maar Paul had heelemaal geen plan zijn gevangene zoo spoedig los te laten; hij draaide den sleutel om, stak hem in den zak en ging doodbedaard naar de huiskamer, waar hij zich van een boterham met jam bediende, die zijn moeder voor de koffie had klaar gezet. Zijn andere zusje begon van schrik met Marie mee te huilen en toen dit huilduet op z'n luidst was en Paul met het grootste welgevallen naar het concert zat te luisteren, kwamen de heer en mevrouw Steenvoorde thuis.

De heer Steenvoorde zag en hoorde oogenblikkelijk wat er gaande was. „Geef mij den sleutel van de kast!” riep hij, „waar is de sleutel van de kast?”

„Dien heeft Paul in zijn zak,” snikte Kato, het andere zusje.

„Dat lieg je,” riep Paul; doch toen pakte papa hem beet, zijn zakken werden uitgehaald en... de sleutel kwam voor den dag.

Nu barstte de storm los. Met de eene hand greep papa zijn veelbelovend zoontje bij den kraag; met de andere nam hij zijn dun buigzaam wandelstokje en wat er toen verder volgde laat ik het liefst maar aan de verbeelding over.


.... geleek op eenmaal wel een neger.

Mama Steenvoorde stond er bij met tranen in de oogen. „Beloof toch beterschap,” riep ze, „ach Paul het doet ons ook zoo'n pijn, als vader je moet slaan, nog veel meer dan jou.”

„Dat zou u niet zeggen als u de slagen voelde,” riep de onverbeterlijke Paul.

De heer Steenvoorde werd nu nog boozer door dit brutale antwoord. Even hield hij op om adem te scheppen en hem dan nog tot besluit een ferm pak voor zijn broek te geven. Maar Paul wist zich op dat oogenblik los te rukken en vloog het huis uit, den tuin door, de straat op, zonder ophouden, zonder omkijken, tot hij het dorp uit was. „Ziezoo,” zei hij, „ik zal ze wel leeren mij te slaan. Laat ze me nu maar zoeken; ik zal me niet zoo gemakkelijk laten vinden. Als ze dan thuis flink in angst zitten kom ik te voorschijn en vertel hun, dat ik niet van plan ben thuis te komen als ze me niet beloven mij nooit weer te slaan.”

In deze prettige stemming wandelde hij den straatweg een heel eind verder op.

Eindelijk kreeg hij honger en daar zijn maag de eenige was aan wie hij altijd prompt gehoorzaamde, dacht hij er over, dat het nu langzamerhand tijd werd naar huis te gaan. Na eenige aarzeling overwon hij dan ook zijn trots en keerde terug.

Langzaam liep hij voort, in de vaste overtuiging, dat hij wel spoedig iemand zou tegenkomen, een afgezant van zijn vader en moeder, om met hem over een spoedigen terugkeer in de ouderlijke woning te onderhandelen.

Maar hoe hij ook tuurde, hij ontdekte geen spoor van een afgezant.

Toen werd hij woedend; hij stampte op den grond met een gezicht alsof het hem een waar genoegen zou geweest zijn zoo hard op zijns vaders eksteroog te trappen.


.... wat toen verder volgde laat ik het liefst maar aan de verbeelding over.

Tranen van teleurstelling sprongen hem in de oogen en zijn mondhoeken begonnen verraderlijk te trillen als aankondiging van een groote stortbui, toen op eenmaal zijn geheele gezicht, als met een tooverslag veranderde.


Weggeloopen!

Подняться наверх