Читать книгу Een Rijk van Schaduwen - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 7

HOOFDSTUK EEN

Оглавление

De kapitein van de Koninklijke Wacht stond op zijn wachttoren en keek neer op de honderden Hoeders onder hem, alle jonge soldaten die onder zijn toeziend oog bij de Vlammen patrouilleerden, en hij zuchtte verontwaardigd. Als een man die het waard was bataljons aan te voeren, voelde het voor de kapitein als een dagelijkse belediging om hier gestationeerd te zijn. Hier, in deze uithoek van Escalon, waar hij een onhandelbare groep criminelen in de gaten moest houden die zij soldaten noemden. Dit waren geen soldaten—het waren slaven, criminelen, jongens, oude mannen, het ongewenste uitschot van de maatschappij, allemaal geworven om naar een muur van vlammen te staren die al duizend jaar niet was veranderd. Het was eigenlijk niets meer dan een verheerlijkte gevangenis, en hij verdiende beter. Hij verdiende het om overal te zijn behalve hier, gestationeerd bij de koninklijke poorten van Andros.

De kapitein wierp ongeïnteresseerd een blik naar beneden toen er een vechtpartij ontstond, de derde al vandaag. Twee uit de kluiten gewassen jongen vochten over een stuk overgebleven vlees. Een menigte van schreeuwende jongens verzamelde zich om hen heen en juichte hen toe. Dit was het enige dat ze hadden om naar uit te kijken hier. Ze waren allemaal verveeld. Ze staarden dag in, dag uit naar de Vlammen, en ze verlangden wanhopig naar bloed—en hij gunde ze een lolletje. Als ze elkaar afmaakten was dat alleen maar beter—twee jongens minder om in de gaten te houden.

Er rees geschreeuw op toen één van de jongens de overhand kreeg en een dolk in het hart van de ander dreef. De jongen werd slap terwijl de anderen juichten, en vervolgens snel zijn lichaam plunderden, op zoek naar wat ze ook maar konden vinden. Het was in ieder geval een genadig snelle dood, veel beter dan de langzame dood die de anderen daar vonden. De overwinnaar deed een stap naar voren, duwde de anderen hardhandig opzij, en griste het stukje brood uit de zak van de dode jongen, waarna hij het in zijn eigen zak propte.

Het was dagelijkse kost hier bij de Vlammen, en de kapitein brandde van onwaardigheid. Hij verdiende dit niet. Hij had één fout gemaakt, toen hij een direct bevel had genegeerd, en als straf was hij hierheen gestuurd. Het was niet eerlijk. Wat hij niet zou geven om terug te gaan in de tijd en dat ene moment te veranderen. Het leven, dacht hij, kon te veeleisend zijn, te absoluut, te wreed.

De kapitein, die niet anders kon dan zich neerleggen bij zijn lot, draaide zich om en staarde weer naar de Vlammen. Er was iets aan dat altijd aanwezige geknetter dat hij, zelfs na al die jaren, verleidelijk vond, hypnotiserend. Het was alsof hij God zelf in de ogen keek. Terwijl hij zich verloor in de gloed, dacht hij na over het leven. Het voelde allemaal zo zinloos. Zijn rol hier—de rollen van al deze jongens—alles voelde zo zinloos. De Vlammen brandden al duizenden jaren en zouden nooit doven. En zolang ze brandden, kon de natie van trollen nooit doorbreken. Marda zou het zo goed aan de andere kant van de oceaan kunnen liggen. Als het aan hem lag, zou hij de beste van deze jongens uitkiezen en ze elders in Escalon stationeren, langs de kust, waar ze echt nodig waren. En de rest, de criminelen, zou hij laten executeren.

De kapitein raakte zijn besef van tijd kwijt, zoals hem wel vaker overkwam. Hij verloor zich in de vlammen, en het was niet tot laat in de dag toen hij ineens zijn ogen samenkneep, gealarmeerd. Hij had iets gezien, iets dat hij niet kon verwerken. Hij wreef in zijn ogen. Hij moest het zich ingebeeld hebben. Maar terwijl hij keek, begon hij langzaam te beseffen dat dat niet het geval was. De wereld veranderde voor zijn ogen.

Langzaam begon het altijd aanwezige geknetter, datgeen waarbij hij had geleefd sinds hij hier was gearriveerd, te zwijgen. De hitte die van de Vlammen af kwam verdween plotseling, en voor het eerst sinds hij hier was voelde hij een rilling, een echte rilling. En toen, terwijl hij keek, zag hij dat de muur van felrode en oranje vlammen, de muur die zijn ogen had verschroeid, die zijn dagen en nachten onophoudelijk had verlicht, weg was.

Hij was verdwenen.

De kapitein wreef weer in zijn ogen. Droomde hij? Hij zag de Vlammen naar de grond zakken, als een gordijn dat werd neergelaten. En een seconde later was er niets meer.

Niets.

Zijn adem stokte in zijn keel, en paniek en ongeloof welden in hem op. Voor het eerst kon hij zien wat er aan de andere kant lag: Marda. Hij had een duidelijk en onbelemmerd zicht. Het was een land dat gevuld was met zwart—zwarte dorre bergen, zwarte steile rotsen, zwarte aarde, dode zwarte bomen. Het was een land dat hij nooit had mogen zien. Een land dat niemand in Escalon ooit zou mogen zien.

Er volgde een verbijsterde stilte terwijl de jongens beneden voor het eerst stopten met vechten. Verstijfd van de schrik draaiden ze zich om en staarden naar waar tot voor kort de Vlammen hadden gebrand. Daar, aan de andere kant, stond een leger van trollen die hen hebzuchtig aanstaarden. Het leger strekte zich uit over het land en vulde de horizon.

Een natie.

Zijn hart viel. Daar, slechts meters bij hen vandaan, stond een natie van de meest walgelijke beesten die hij ooit had gezien. Ze waren opgeschoten, grotesk, misvormd, bewapend met enorme hellebaarden, allemaal geduldig wachtend op hun moment. Miljoenen beesten staarden terug. Ze leken net zo verbijsterd als zij, en het begon tot hen door te dringen dat er nu niets meer was dat hen de weg naar Escalon versperde.

De twee naties stonden daar tegenover elkaar, de trollen stralend, de mensen in paniek. Daar stonden tenslotte slechts een paar honderd mensen, tegenover een miljoen trollen.

De stilte werd doorbroken door een schreeuw. Het was een schreeuw van triomf, en hij werd gevolgd door een luid gedonder terwijl de trollen aanvielen. Ze denderden op hen af als een kudde bizons. Ze hieven hun hellebaarden en hakten de hoofden van de jongens af, die zo bang waren dat ze niet eens de moed bij elkaar konden schrapen om te rennen. Het was een golf van dood, een golf van verwoesting.

Terwijl de trollen op hem af stormden stond de kapitein daar ,op de toren, te bang om ook maar iets te doen, te bang om zelfs maar zijn zwaard te trekken. Een moment later voelde hij hoe de toren door de boze menigte neer werd gehaald, en hij viel. Hij voelde hoe hij in de armen van de trollen viel, en hij krijste het uit terwijl ze hem aan stukken scheurden.

En terwijl hij daar lag, stervend, wetend wat er voor Escalon kwam, schoot er één laatste gedachte door zijn hoofd: de jongen die was neergestoken, die was gestorven voor het stukje brood, had nog het meest geluk gehad.

Een Rijk van Schaduwen

Подняться наверх