Читать книгу Ridder, Erfgenaam, Prins - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 15

HOOFDSTUK ZES

Оглавление

Overal waar ze keek, daar op het Eiland Voorbij de Mist, zag Ceres dingen die haar deden halthouden en staren naar hun vreemde schoonheid. Haviken met regenboogkleurige veren joegen op dingen onder hen, maar werden op hun beurt opgejaagd door een gevleugeld serpent dat zich uiteindelijk op een toren van wit marmer opkrulde.

Ze liep over het smaragdgroene gras van het eiland, en het leek alsof ze precies wist waar ze heen moest. Ze had zichzelf gezien in haar visioen, daar op de heuvel in de verte, waar de regenboogkleurige torens uit de grond omhoogstaken als de stekels van één of ander enorm beest.

Bloemen rezen op uit de lage grond op de weg erheen, en Ceres strekte haar hand om ze aan te raken. Toen haar vingers erlangs streken, voelde ze dat de bloemblaadjes van steen waren, zo dun als papier. Had iemand ze zo fijn uitgehouwen, of leefde het gesteente? Alleen al het feit dat ze zich die mogelijkheid voor kon stellen, vertelde haar hoe merkwaardig deze plek was.

Ceres liep verder in de richting van de plek die ze herkende, de plek waar ze hoopte dat ze haar moeder zou vinden.

Ze bereikte de voet van de heuvel en begon aan de klim. Om haar heen bruiste het eiland van het leven. Bijen zoemden in het lage gras. Een wezen dat op een hert leek, maar dan met kristallen punten waar er geweien zouden moeten zitten, staarde Ceres een lange tijd na voor het wegsprong.

Maar ze zag hier geen mensen, ondanks de gebouwen die in het landschap stonden. Het gebouw dat het dichtst bij haar in de buurt stond had een ongeschonden, leeg gevoel, als een kamer die zojuist was verlaten. Ceres vervolgde haar weg naar de top van de heuvel, naar de plek waar de torens een cirkel rond een grote open plek vormden. Als ze tussen de torens door keek, had ze een geweldig uitzicht over het eiland.

Maar daar keek ze niet naar. Ceres staarde naar het midden van de cirkel. Er stond daar iemand, gekleed in een zuiver witte mantel. Anders dan in haar visioen was de figuur niet wazig of onscherp. Ze stond daar, net zo duidelijk en echt als Ceres zelf. Ceres liep naar voren, tot ze de persoon bijna kon aanraken. Het kon maar één iemand zijn.

“Moeder?”

“Ceres.”

De persoon in de mantel wierp zichzelf naar voren op hetzelfde moment als Ceres, en ze ontmoetten elkaar in een stevige omhelzing die alles uitdrukte dat Ceres niet kon verwoorden: hoe erg ze naar dit moment had uitgekeken, hoeveel liefde ze hier voelde, hoe ongelofelijk het was om deze vrouw te ontmoeten die ze alleen uit een visioen kende.

“Ik wist dat je zou komen,” zei de vrouw, haar moeder, terwijl ze elkaar loslieten, “maar het weten is toch anders om je daadwerkelijk te zien.”

Ze trok de kap van haar mantel af, en het leek onmogelijk dat deze vrouw haar moeder was. Haar zus, misschien, want ze deelden hetzelfde haar, dezelfde features. Ceres had bijna het gevoel dat ze in een spiegel keek. Maar ze leek te jong om Ceres’ moeder te kunnen zijn.

“Ik begrijp het niet,” zei Ceres. “Je bent echt mijn moeder?”

“Dat ben ik.” Ze strekte haar armen om Ceres weer te omhelzen. “Ik weet dat het vreemd lijkt, maar het is waar. Mijn soort kan heel lang leven. Ik ben Lycine.”

Een naam. Ceres had eindelijk een naam voor haar moeder. Op de één of andere manier betekende dat meer dan al het andere. Alleen dat al was de reis waard. Ze zou haar moeder wel eeuwig aan kunnen staren. Maar ze had vragen. Ze had zoveel vragen, dat ze alles eruit flapte.

“Wat is dit voor plek?” vroeg ze. “Waarom ben je hier alleen? Wacht, wat bedoel je met ‘mijn soort’?”

Lycine glimlachte en ging in het gras zitten. Ceres ging naast haar zitten, en besefte toen dat het niet alleen gras was. Ze kon er fragmenten van steen onder zien, gearrangeerd als een mozaïek, maar al jaren verborgen door het weiland.

“Het is niet eenvoudig om al je vragen te beantwoorden,” zei Lycine. “Zeker niet omdat ik zelf zo veel vragen heb, over jou, over je leven. Over alles, Ceres. Maar ik zal mijn best doen. Zullen we dit op de oude manier doen? Een vraag voor een vraag?”

Ceres wist niet wat ze daarop moest zeggen, maar het leek erop dat haar moeder nog niet klaar was.

“Vertellen ze nog steeds de verhalen over de Ouden, daarbuiten?”

“Ja,” zei Ceres. Ze had altijd meer aandacht besteed aan de verhalen over krijgsheren en hun prestaties in het Stadion, maar ze wist wat ze zeiden over de Ouden: degenen die er waren voor de mensheid, die er soms hetzelfde uitzagen en soms als zoveel meer. Die zoveel hadden gebouwd, om het vervolgens te verliezen. “Wacht, zeg je nu dat je—”

“Eén van de Ouden ben, ja,” antwoordde Lycine. “Dit was één van onze woonplaatsen, voordat… wel, er zijn dingen waar je nog steeds beter niet over kunt praten. Trouwens, ik heb nog een antwoord te goed. Vertel me hoe je leven is geweest tot nu toe. Ik kon er niet bij zijn, maar ik heb zo lang geprobeerd om te voor te stellen hoe het voor jou moest zijn.”

Ceres deed haar best, ondanks het feit dat ze niet wist waar ze moest beginnen. Ze vertelde Lycine over hoe ze in haar vaders smederij was opgegroeid, over haar broers. Ze vertelde haar over de rebellen, en over het Stadion. Ze slaagde er zelfs in om haar te vertellen over Rexus en Thanos, hoewel haar keel dicht sloeg en haar woorden er gebroken uit kwamen.

“Oh, lieverd,” zei haar moeder terwijl ze een hand over de hare legde. “Ik wou dat ik je die pijn had kunnen besparen. Ik had er voor je willen zijn.”

“Waarom kon dat niet?” vroeg Ceres. “Ben je al die tijd hier geweest?”

“Ja,” zei Lycine. “Dit was vroeger één van de plaatsen van mijn mensen, in de oude tijd. De anderen hebben het achtergelaten. Ik ook, voor een tijdje, maar de afgelopen jaren is het als een heiligdom voor me geweest. En een plaats om te wachten, natuurlijk.”

“Om te wachten?” vroeg Ceres. “Op mij, bedoel je?”

Ze zag haar moeder knikken.

“Mensen praten over het zien van hun lotsbestemming alsof het een gave is,” zei Lycine, “maar het is ook beklemmend. Zodra je begrijpt wat er moet gebeuren, verlies je de keuzes die je hebt als je het niet weet, hoe graag je het ook anders zou willen…” Haar moeder schudde haar hoofd, en Ceres kon het verdriet in haar ogen zien. “Dit is niet de tijd voor spijt. Ik heb mijn dochter hier, en je moet leren waarvoor je bent gekomen.”

Ze glimlachte en pakte Ceres’ hand.

“Loop met me mee.”

***

Ceres had het gevoel dat er dagen voorbij gingen terwijl zij en haar moeder over het magische eiland liepen. Het was adembenemend mooi, hier zijn, met haar moeder. Het voelde als een droom.

Terwijl ze liepen, spraken ze voornamelijk over de kracht. Haar moeder probeerde het haar uit te leggen, en Ceres probeerde het te begrijpen. Het was vreemd: terwijl haar moeder sprak, had Ceres het gevoel alsof haar woorden haar met de kracht doordrenkten.

Zelfs nu, terwijl ze liepen, voelde Ceres het in zich opwellen. Het kolkte als rook wanneer haar moeder haar schouder aanraakte. Ze moest leren om het onder controle te houden, daarvoor was ze hier, maar vergeleken met het ontmoeten van haar moeder leek het niet belangrijk.

“Ons bloed heeft je macht gegeven,” zei Lycine. “De eilandbewoners hebben je geholpen om het naar boven te halen, nietwaar?”

Ceres dacht aan Eoin, en aan alle vreemde oefeningen die hij haar had laten doen. “Ja.”

“Voor mensen die niet ons bloed in zich dragen, hebben ze een groot begrip van de wereld,” zei haar moeder. “Maar er zijn dingen die zelfs zij je niet kunnen laten zien. Heb je al iets in steen veranderd? Het is één van mijn talenten, dus ik denk dat het er ook één van jou wordt.”

“Iets in steen veranderd?” vroeg Ceres. Ze begreep het niet. “Tot dusver heb ik dingen bewogen met mijn geest. Ik ben sneller en sterker geworden. En—”

Ze wilde haar zin niet afmaken. Ze wilde niet dat haar moeder dacht dat ze slecht was.

“En je kracht heeft mensen gedood die je kwaad wilden doen?” zei Lycine.

Ceres knikte.

“Daar hoef je je niet voor te schamen, dochter. Ik heb slecht een klein deel van je gezien, maar ik weet waar je voor bestemd bent. Je bent een geweldig persoon. Alles waar ik op kon hopen. En wat betreft dingen in steen veranderen…”

Ze hielden halt in een weiland vol paarse en gele bloemen. Ceres keek toe hoe haar moeder een kleine bloem uit het weiland plukte, met delicate, zijdeachtige blaadjes. Door de band die ze met haar moeder had voelde ze de manier waarop de kracht in haar oplaaide. Het voelde vertrouwd, maar veel beter gecontroleerd en gevormd.

Steen spreidde zich uit over de bloem, als vorst over een raam, alleen dan niet slechts op de oppervlakte. Een seconde nadat het was begonnen was het alweer voorbij, en had haar moeder één van de stenen bloemen in haar hand die Ceres eerder op het eiland had gezien.

“Voelde je het?” vroeg Lycine.

Ceres knikte. “Maar hoe heb je het gedaan?”

“Voel nog eens.” Ze plukte weer een bloem en deed het nog eens, dit keer bijna onmogelijk langzaam. Ze veranderde het in iets met marmeren blaadjes en een granieten steel. Ceres probeerde de beweging van de kracht in haar te volgen, en het was alsof haar eigen kracht wilde antwoorden, alsof het wilde kopiëren.

“Mooi,” zei Lycine. “Je bloed weet het. Probeer jij het nu eens.”

Ze overhandigde Ceres een bloem. Ceres pakte de bloem aan en concentreerde zich. Ze probeerde vat te krijgen op haar kracht, het in dezelfde vorm te duwen zoals ze bij haar moeder had gevoeld.

De bloem explodeerde.

“Nou,” zei Lycine met een lach, “dat was onverwacht.”

Het was zo anders dan de manier waarop de moeder die haar had opgevoed gereageerd zou hebben. Zij zou Ceres om het kleinste foutje geslagen hebben. Lycine gaf haar alleen een andere bloem.

“Ontspan je,” zei ze. “Je weet al hoe het zou moeten voelen. Neem dat gevoel. Beeld het je in. Maak het echt.”

Ceres probeerde te doen wat ze zei. Ze dacht aan wat ze had gevoeld toen haar moeder de bloem had getransformeerd. Ze nam het gevoel en vulde het met kracht, op de manier waarop haar vader een mal met ijzer gevuld zou hebben.

“Open je ogen, Ceres,” zei Lycine.

Ceres had niet eens door gehad dat ze ze had gesloten totdat haar moeder het zei. Ze dwong zichzelf om te kijken, hoewel ze het eigenlijk niet durfde. En toen ze keek bleef ze staren, want ze kon het nauwelijks geloven. In haar hand hield ze een perfect gevormde, versteende bloem, door haar kracht getransformeerd in iets dat leek op basalt.

“Heb ik dat gedaan?” vroeg Ceres. Ondanks alles waarvan ze wist dat ze het kon, leek het nog altijd onmogelijk.”

“Ja,” zei haar moeder, en Ceres kon de trots in haar stem horen. “Nu hoef je alleen nog te leren om het te doen met je ogen open.”

Dat kostte meer tijd, en een heleboel bloemen. Maar Ceres genoot ervan. En elke keer dat haar moeder glimlachte bij haar inspanningen, voelde Ceres een explosie van liefde. Zelfs toen de minuten in uren veranderden bleef ze doorgaan.

“Ja,” zei haar moeder uiteindelijk, “dat is perfect.”

Het was meer dan dat; het was makkelijk. Het was makkelijk om de kracht uit haarzelf te halen. Makkelijk om het te kanaliseren. Makkelijk om een perfect gepreserveerde stenen bloem achter te laten. Pas toen de opwinding weg begon te ebben, besefte Ceres hoe moe ze was.

“Het is goed,” zei haar moeder terwijl ze haar hand pakte. “Je kracht kost energie en inspanning. Zelfs de sterksten van ons kunnen slechts zoveel in één keer doen.” Ze glimlachte. “Maar je kracht weet nu wat het is. Het zal tevoorschijn komen wanneer iemand je bedreigt, of wanneer je het oproept. En het zal nog meer doen.”

Ceres voelde de kracht van haar moeder oplaaien, en ze kon de volledige potentie van haar kracht zien. Ze zag de stenen gebouwen en tuinen in een nieuw licht, als dingen die met die kracht gebouwd waren, vervaardigd op manieren die geen mens kon begrijpen. Op de één of andere manier voelde ze zich vol. Compleet.

De gelukzalige uitdrukking op haar moeders gezicht leek ineens te vervagen. Ceres hoorde haar zuchten.

“Wat is er?” zei Ceres.

“Ik wou alleen dat we meer tijd hadden samen,” zei Lycine. “Ik zou het geweldig vinden om je de torens te laten zien en je over de geschiedenis van mijn mensen te vertellen. Ik zou het geweldig vinden om te horen over die Thanos waar je zoveel van hield, en om je de tuinen te laten zien waar de zon de bomen nog nooit heeft aangeraakt.”

“Doe het dan,” zei Ceres. Ze zou hier het liefst voor altijd blijven. “Laat me alles zien. Vertel me over het verleden. Vertel me over mijn vader, en over wat er gebeurde toen ik werd geboren.”

Maar haar moeder schudde haar hoofd.

“Dat is iets waar je nog niet klaar voor bent. Wat tijd betreft, lieverd, ik heb je al eerder verteld dat het lot beklemmend kan zijn, en jouw lotsbestemming is groter dan die van de meeste mensen.”

“Ik heb flarden gezien,” gaf Ceres toe, denkend aan de dromen die ze op de boot had gehad.

“Dan weet je waarom we hier niet als gezin kunnen blijven, hoe graag we dat ook willen,” zei haar moeder. “Misschien dat we daar in de toekomst tijd voor hebben. Dat en meer.”

“Maar eerst moet ik terug, of niet?” zei Ceres.

Haar moeder knikte.

“Ja,” zei ze. “Je moet terug, Ceres. Ga terug en bevrijd Delos van het Rijk, zoals is voorbestemd.”

Ridder, Erfgenaam, Prins

Подняться наверх