Читать книгу Soldaat, Broeder, Tovenaar - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 13

HOOFDSTUK VIER

Оглавление

Lucious wilde het grootste deel van de reis naar Felldust niets liever dan iemand neersteken. Nu hij dichterbij kwam, werd dat gevoel alleen maar sterker. Hij stond daar in smerige kleren terwijl de zon op zijn huid brandde, gevlucht voor een rijk dat hem zou moeten gehoorzamen.

“Kijk uit waar je loopt, jong,” zei één van de zeelieden. Hij duwde Lucious opzij zodat hij een touw kost vastbinden. Lucious had niet de moeite genomen om de naam van de man te onthouden, maar hij wilde dat hij het wel had gedaan, al was het maar omdat hij dan tegen de kapitein kon klagen over deze vetzak.

“Jong? Je weet wie ik ben en je hebt het lef om me jong te noemen?” wilde Lucious weten. “Ik zou naar Kapitein Arvan moeten gaan en je met de zweep laten geven.”

“Doe dat maar,” zei de zeeman met de verveelde toon van iemand die wist dat hem niets kon overkomen. “Zie maar wat dat uithaalt.”

Lucious balde zijn vuisten. Het ergste was nog het gevoel van futiliteit. Kapitein Arvan stond op het commandodek met het stuur van de boot in zijn hand, zijn zware gewicht wiegend op de golven. Hij had duidelijk gemaakt dat Lucious alleen belangrijk was zolang hij geld had.

Zoals al het geval was sinds hij was vertrokken, bracht zijn woede beelden van bloed en steen met zich mee. Het stenen standbeeld van zijn voorvader, besmeurd met zijn vaders bloed.

Degene waar je me mee hebt gedood.

Lucious schrok daarvan, ondanks het feit dat de stem, helder als een ochtendlucht, diep als schuld, er al was geweest sinds hij de eerste klap had uitgedeeld. Lucious geloofde niet in spoken, maar de herinnering aan zijn vaders stem was er nog, en gaf hem antwoord wanneer hij probeerde na te denken. Ja, het was slechts zijn eigen geest die spelletjes met hem speelde, maar dat maakte het er niet beter op. Het betekende alleen dat zelfs zijn eigen gedachten niet deden wat hij wilde.

Niets deed dat. De kapitein van de boot had hem met tegenzin aan boord genomen, alsof het geen eer was om Lucious mee te nemen. Zijn mannen hadden Lucious met minachting behandeld, als een doodgewone crimineel die op de vlucht was voor gerechtigheid, in plaats van de rechtmatige machthebber van het Rijk, wie op een wrede manier van zijn troon was gestoten.

Van Thanos’ troon.

“Niet Thanos’ troon,” beet Lucious de lege lucht toe. “Van mij.”

“Zei je wat?” vroeg de zeeman zonder de moeite te nemen om zich om te draaien.

Lucious liep bij hem weg en stompte geërgerd met zijn vuist tegen de mast, maar dat deed de pijn door zijn knokkels schieten. Hij had de huid ervan af geschaafd. Als het aan hem had gelegen, had hij één of twee crewleden gevild.

Toch bleef Lucious op afstand, en trok hij zich terug naar de delen van het dek waar hij mocht zijn. Alsof hij een burger was die instructies had gekregen over waar hij moest staan. Alsof hij niet elk vaartuig in het Rijk kon claimen als hij het wilde.

Maar dat was wat de kapitein van de boot had gedaan. Hij had Lucious duidelijke instructies gegeven om bij de bemanning uit de buurt te blijven terwijl ze werkten, en geen problemen te veroorzaken.

“Anders ga je overboord en kun je zwemmen naar Felldust,” had de man gezegd.

Misschien had je hem moeten vermoorden, zoals je met mij hebt gedaan.

“Ik ben niet gestoord,” zei Lucious tegen zichzelf. “Ik ben niet gestoord.”

Dat zou hij niet toestaan. Net zoals hij niet zou toestaan dat mannen hem aanspraken alsof hij niet belangrijk was. Hij herinnerde zich de kille staat van razernij waarin hij zich had bevonden toen hij zijn vader had geslagen. Hij voelde nog steeds het gewicht van de buste in zijn handen, hoe hij ermee had uitgehaald omdat het de enige manier was geweest om hetgeen dat van hem was te behouden.

“Je hebt me ertoe gedwongen,” mompelde Lucious. “Je gaf me geen keus.”

Net zoals je slachtoffers jou geen keus gaven zeker, zei de innerlijke stem. Hoeveel heb je er nu al vermoord?

“Wat doet het ertoe?” wilde Lucious weten. Hij beende naar de reling en schreeuwde naar de golven. “Het doet er niet toe!”

“Bek houden, snotjoch, we proberen hier te werken!” riep de kapitein van het schip naar beneden.

Zelfs midden op zee kun je niet eens iets goed doen, zei de stem in hem.

“Kop dicht,” beet Lucious. “Kop dicht!”

“Je hebt het lef om zo tegen me te praten, jong?” wilde de kapitein weten. Hij stapte het hoofddek op om hem te confronteren. De man was groter dan Lucious, en normaal gesproken zou Lucious angst hebben gevoeld. Daar was nu echter geen plaats voor, want alle angst werd door zijn herinneringen verdrongen. Herinneringen aan geweld. Herinneringen aan bloed. “Ik ben de kapitein van dit vaartuig!”

“En ik ben een koning!” snauwde Lucious terug. Hij haalde uit met een stoot die bedoeld was om de andere man op zijn kaak te raken en hem achteruit te doen wankelen. Hij had nooit geloofd in eerlijk vechten.

In plaats daarvan deed de kapitein een stap achteruit; hij ontweek de stoot met gemak. Lucious gleed uit over het glibberige dek, en op dat moment sloeg de andere man hem.

Hij sloeg hem! Alsof hij een hoer was die voor haar beurt had gesproken, in plaats van een krijger die het waard was om tegen te vechten. In plaats van een prins!

Toch was de klap hard genoeg om hem op het dek te doen belanden, en Lucious gaf een kreun van woede.

Je kunt beter blijven liggen, jongen, fluisterde zijn vaders stem.

“Kop dicht!”

Hij reikte in zijn tuniek, zoekend naar het mes dat hij daar bewaarde. Dat was het moment dat Kapitein Arvan hem schopte.

De eerste keer raakte hij Lucious in zijn maag, hard genoeg om hem van zijn knieën op zijn rug te doen belanden. De tweede keer schampte hij alleen zijn hoofd, maar het was nog altijd genoeg om hem sterretjes te doen zien. Het hielp niet om zijn vader tot zwijgen te brengen.

Jij noemr jezelf een krijger? Ik weet dat je beter hebt geleerd.

Makkelijk om te zeggen voor iemand die niet werd doodgeslagen op het dek van een schip.

“Dacht je dat je me kon neersteken, jong?” wilde Kapitein Arvan weten. “Ik zou je karkas verkopen als ik dacht dat iemand ervoor zou betalen. Zoals het is, gooien we je het water in en kijken we of zelfs de haaien hun neus voor je ophalen!” Er volgde een pauze, onderbroken door nog een trap. “Jullie twee, grijp hem. We zullen eens zien hoe goed royalty blijft drijven.”

“Ik ben een koning!” klaagde Lucious terwijl hij door sterke handen werd opgetild. “Een koning!”

En spoedig ben je een ex-koning, klonk zijn vaders stem.

Lucious voelde zich gewichtloos toen de mannen hem optilden, hoog genoeg om het eindeloze water om hen heen te zien waar hij spoedig in zou verdrinken. Alleen was het niet eindeloos, of wel? Kon hij zien—

“Land ahoy!” schreeuwde hun verkenner.

Voor een seconde hield de spanning stand, en Lucious wist zeker dat hij alsnog in het water gegooid zou worden.

Toen bulderde Kapitein Arvans stem boven alles uit.

“Laat die koninklijke verspilling van adem maar! We hebben allemaal onze taken uit te voeren, en we zullen spoedig van hem af zijn.”

De zeelieden trokken hun kapitein niet in twijfel. Ze lieten Lucious op het dek vallen en gingen met de rest van de bemanning aan de slag met het aantrekken van de touwen.

Je zou dankbaar moeten zijn, fluisterde zijn vaders stem.

Maar Lucious was allesbehalve dankbaar. In plaats daarvan zette hij in zijn hoofd dit schip en zijn bemanning op de lijst van mensen die zouden boeten zodra hij zijn troon terug had. Hij zou erop toezien dat ze zouden branden.

Hij zou ze allemaal laten branden.

Soldaat, Broeder, Tovenaar

Подняться наверх