Читать книгу Heerser, Rivaal, Banneling - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 11
HOOFDSTUK DRIE
ОглавлениеIrrien stond in het kasteel, in de tempel met hoge plafonds, en keek onbewogen toe terwijl de priesters Stephania voorbereidden op de opoffering. Hij staarde koelbloedig uit zijn ogen, terwijl zij druk in de weer waren. Ze bonden haar op het altaar vast terwijl zij schreeuwde en worstelde.
Normaal gesproken had Irrien geen tijd voor dergelijke zaken. De priesters waren een stel bloedlustige dwazen die leken te denken dat het sussen van de dood het kon voorkomen. Alsof iemand de dood kon ontlopen behalve door de kracht van zijn wapen. Smeken werkte niet. Niet naar de goden, en ook niet naar hem, zoals Delos’ kortstondige machthebber zou ondervinden.
“Alsjeblieft, Irrien, ik doe alles dat je wilt! Wil je dat ik voor je kniel? Alsjeblieft!”
Irrien stond als een standbeeld en negeerde haar, op dezelfde manier dat hij de pijn van zijn verwonding negeerde. Om hem heen keken aristocraten en krijgers toe. Het had wel degelijk zin om hen dit te laten aanschouwen, net zoals het zin had om de priesters tevreden te stellen. Hun gunsten waren ook een bron van zijn macht, en Irrien was niet zo dom om dat te negeren.
“Verlang je dan niet naar me?” smeekte Stephania. “Ik dacht dat je me als je speeltje wilde.”
Irrien kon Stephania’s charmes echter ook niet negeren. Dat was deel van het probleem. Toen ze haar hand op zijn arm had gelegd, had hij iets gevoeld dat verder ging dat de gebruikelijke opwinding en verlangens die hij voelde wanneer hij met mooie slaven was. Dat zou hij niet toelaten. Dat kon hij niet toelaten. Niemand kon macht over hem hebben, zelfs niet wanneer het gevoel van diep kwam.
Hij bekeek de menigte. Er waren meer dan genoeg mooie vrouwen aanwezig, waaronder Stephania’s voormalige dienstmeisjes, knielend in hun boeien. Sommigen van hen huilden bij de aanblik van wat er met hun voormalige meesteres gebeurde. Hij zou spoedig afleiding met hen vinden. Maar eerst moest hij zich ontdoen van de dreiging die Stephania vormde, met haar vermogen om hem iets te laten voelen.
De hoogste priester kwam naar voren, de gouden en zilveren draden in zijn baard rinkelend terwijl hij liep.
“Alles is klaar, mijn heer,” zei hij. “We zullen de baby uit de buik van de moeder snijden, en het op het altaar offeren zoals gebruikelijk is.”
“En je goden zullen dit waarderen?” vroeg Irrien. Als de priester de spottende toon in zijn stem had opgemerkt, dan liet hij dat in ieder geval niet merken.
“Jazeker, Eerste Steen. Ze zullen het erg waarderen.”
Irrien knikte.
“Dan zal het gebeuren op de manier waarop je het voorstelde. Maar ik zal degene zijn die het kind vermoord.”
“U, Eerste Steen?” vroeg de priester. Hij klonk verrast. “Maar waarom?”
Omdat het zijn overwinning was, niet die van de priester. Omdat Irrien degene was die zich een weg door de stad had gevochten, terwijl deze priesters waarschijnlijk veilig op de schepen hadden gezeten. Omdat hij degene was die een verwonding had opgelopen. Omdat Irrien zijn eigen moorden pleegde, in plaats het over te laten aan zijn minderen. Maar dat zei hij niet. Hij was deze mensen geen verklaringen schuldig.
“Omdat ik daarvoor kies,” zei hij. “Heb je daar bezwaar tegen?”
“Nee, Eerste Steen, geen bezwaar.”
Irrien genoot van de angst in zijn stem, niet vanwege de angst zelf, maar omdat het een herinnering aan zijn macht was. Dat was wat dit alles was. Het was net zo goed een verklaring van zijn overwinning als dankbaarheid aan de goden die toekeken. Het was een manier om deze stad te claimen en zich tegelijkertijd te ontdoen van een kind dat misschien zou proberen om zijn troon op te eisen als het oud genoeg was.
Omdat het een herinnering aan zijn macht was, keek hij toe terwijl de priesters aan hun slachtpartij begonnen. Ze stonden en knielden in nette rijen; de krijgers, de slaven, de kooplieden, en zij die claimden blauw bloed te hebben. Hij zag hun angst, hun gehuil, hun afkeer.
Achter hem begonnen de priesters te zingen. Ze zongen in eeuwenoude talen die volgens hen door de goden zelf geschonken waren. Irrien wierp een blik over zijn schouder en zag de hoogste priester een mes boven Stephania’s blote buik houden, klaar om te snijden terwijl zij vocht om weg te komen.
Irrien richtte zijn aandacht weer op degenen die toekeken. Dit ging om hen, niet om Stephania. Hij zag hun afschuw toen Stephania’s gesmeek in geschreeuw veranderde. Hij bestudeerde hun reacties, wie er onder de indruk waren, wie er bang waren, wie hem met een stille haat in de ogen aankeken, en wie van het spektakel leken te genieten. Hij zag één van de dienstmeisjes flauwvallen bij het aanzicht van wat er zich achter hem afspeelde, en nam zich voor om haar te straffen. Een ander meisje huilde zo hard dat een ander haar moest vasthouden.
Irrien had ondervonden dat het bestuderen van zij die hem dienden, hem meer over hen vertelde dan welke verklaring van loyaliteit dan ook. Stilletjes maakte hij een mentale aantekening van de slaven die nog niet volledig gebroken waren, en de aristocraten die met te veel jaloezie naar hem keken. Een wijs man liet zijn wantrouwen nooit los, zelfs niet wanneer hij al had gewonnen.
Stephania’s geschreeuw werd even scherper, en zwol aan tot een crescendo dat perfect getimed leek met het gezang van de priesters. Toen veranderde het in gejammer. Irrien betwijfelde dat ze dit zou overleven. Op dat moment kon het hem niet schelen. Ze vervulde haar doel door de wereld te laten zien dat hij hier de macht had. Al het andere was onnodig. Bijna onelegant.
Toen werd het gehuil van de mooiste edelvrouw van Delos vergezeld door het gehuil van haar baby. Irrien liep naar het altaar en spreidde zijn armen om de aandacht van de aanwezigen te trekken.
“We kwamen hier, en het Rijk was zwak, dus we bezetten het. Ik bezette het. De zwakkeren zullen dienen of sterven, en ik bepaal welke van de twee het word.”
Hij draaide zich om naar het altaar waar Stephania lag. Haar jurk was aan flarden gescheurd, en ze lag nu in net zoveel bloed en nageboorte als in zijde of fluweel. Ze ademde nog, maar haar ademhaling was onregelmatig, en de wond was niet het soort wond dat een zwak meisje als zij zou overleven.
Irrien ving de aandacht van de priesters op, en knikte naar Stephania’s uitgeputte lichaam.
“Ruim dat op.”
Ze haastten zich om te gehoorzamen en droegen haar weg, terwijl één van de priesters hem het kind overhandigde alsof het het mooiste geschenk ter wereld was. Irrien staarde ernaar. Het was vreemd dat zo’n klein, kwetsbaar wezen een dreiging kon zijn voor iemand als hij, maar Irrien was niet een man die dwaze risico’s nam. Op een dag zou deze jongen opgroeien tot een man, en Irrien had gezien wat er kon gebeuren wanneer een man het gevoel had dat hij niet had gekregen wat hem toebehoorde. Hij had er al heel wat moeten doden.
Hij legde het kind op het altaar en wendde zich tot de toeschouwers terwijl hij een mes trok.
“Kijk, allemaal,” beval hij. “Kijk en vergeet niet wat hier gebeurt. De andere Stenen zijn hier niet om deze overwinning te claimen. Ik wel.”
Hij draaide zich weer om naar het altaar, en op dat moment wist hij dat er iets mis was.
Er stond een figuur, een jong uitziende man met een spierwitte huid, licht haar, en amberkleurige ogen die Irrien aan de ogen van een kat deden denken. Hij droeg gewaden, maar deze waren licht in plaats van donker, zoals die van de priesters. Hij liet zijn vinger zonder zichtbare afschuw, eerder geïnteresseerd, over het bebloede altaar glijden.
“Ah, Vrouwe Stephania,” sprak hij in een stem die gelijkmatig, plezierig en vrijwel zeker een leugen was. “Ik bood haar de kans om mijn leerling te worden. Ze had mijn aanbod moeten accepteren.”
“Wie ben je?” vroeg Irrien. Hij verschoof de greep op het mes dat hij vasthield, van een greep die bedoeld was om naar beneden te steken naar één die bedoeld was om te vechten. “Hoe durf je mijn overwinning te verstoren?”
De andere man spreidde zijn handen. “Het was niet mijn bedoeling iets te verstoren, Eerste Steen, maar je stond op het punt om iets te vernietigen dat van mij is.”
“Iets…” Irrien voelde een steek van verbazing toen hij besefte wat de vreemdeling bedoelde. “Nee, jij bent niet de vader van dit kind. Dat is een prins van hier.”
“Dat heb ik nooit beweerd,” zei de andere man. “Maar het kind is mij beloofd als betaling, en ik ben hier om die betaling te innen.”
Irrien voelde zijn woede opwellen, en hij verstevigde zijn grip op het mes. Hij draaide zich om zodat hij het bevel kon geven om deze dwaas te laten oppakken, maar toen drong het tot hem door dat de andere aanwezigen niet meer bewogen. Ze stonden erbij alsof ze in trance waren.
“Ik geloof dat ik je moet feliciteren, Eerste Steen,” zei de vreemdeling. “Ik merk dat de meeste mannen die claimen dat ze machtig zijn vrij beïnvloedbaar zijn, maar jij hebt mijn… kleine inspanning niet eens opgemerkt.”
Irrien draaide zich weer naar hem om. Hij had Stephania’s kind nu in zijn armen, en wiegde het met een verrassend echt-lijkende zorgzaamheid.
“Wie ben je?” wilde Irrien weten. “Vertel het me zodat ik het op je grafsteen kan zetten.”
De andere man keek niet naar hem op. “Hij heeft de ogen van zijn moeder, vind je niet? Gezien wie zijn ouders zijn, weet ik zeker dat hij zal opgroeien tot een sterke, knappe man. Ik zal hem natuurlijk trainen. Hij zal een zeer vaardige killer worden.”
Irrien gromde. “Wie ben je? Wat ben je?”
Dit keer keek de andere man wel naar hem op, en in zijn ogen zag hij vuur en hitte.
“Er zijn mensen die me Daskalos noemen,” zei hij. “Maar er zijn ook mensen die me vele andere dingen noemen. Tovenaar, natuurlijk. Moordenaar van de Ouden. Wever van schaduwen. Op dit moment ben ik een man die een schuld komt innen. Laat me dat doen en ik zal in vrede vertrekken.”
“De moeder van dit kind is mijn slavin,” zei Irrien. “Het kind is niet van haar om weg te geven.”
Hij hoorde de andere man lachen.
“Dat is heel belangrijk voor je, nietwaar?” zei Daskalos. “Je moet winnen, want je moet de sterkste zijn. Misschien is dat de les die ik je kan leren, Irrien: er is altijd iemand die sterker is.”
Irrien had genoeg van deze dwaas, tovenaar of niet. Hij had zat mannen en vrouwen ontmoet die hadden geclaimd magie te kunnen beheersen. Sommigen van hen hadden zelfs dingen gedaan die Irrien niet had kunnen verklaren. Maar het had hen niet sterker gemaakt dan hij. Wanneer je geconfronteerd werd met magie, was het het beste om als eerste aan te vallen, en hard.
Hij dook naar voren en boorde zijn mes door de borst van de jonge man. Daskalos keek naar beneden, en stapte toen doodkalm opzij, alsof Irrien slechts zijn gewaden had geschampt.
“Vrouwe Stephania probeerde ook zoiets toen ik voorstelde om haar kind te nemen,” zei Daskalos met een hint van vermaak in zijn stem. “Ik zal je vertellen wat ik tegen haar zei: er staat een prijs op als je mij aanvalt. Misschien zal ik de jongen hem zelfs wel laten innen.”
Irrien viel weer aan, en mikte deze keer op de keel van de man in een poging hem de mond te snoeren. Hij struikelde langs het altaar. De tovenaar stond er niet meer. Irrien knipperde met zijn ogen en keek om zich heen. Hij was nergens te bekennen.
“Nee!” bulderde Irrien. “Ik maak je af. Ik jaag je op!”
“Eerste Steen?” zei één van de priesters. “Is alles in orde?”
Irrien sloeg hen met zijn andere hand, en de man ging tegen de grond. Hij hoorde de anderen naar adem snakken. Blijkbaar waren ze weer bevrijd van de spreuk die de tovenaar had gebruikt om hen te controleren.
“Heer Irrien,” zei de hoogste priester. “Ik moet bezwaar maken. Het slaan van een priester is het inviteren van de toorn van de goden.”
“De toorn van de goden?” herhaalde Irrien. Hij rechtte zijn rug, maar de oude dwaas was blijkbaar zo verstrikt in zijn zelfgenoegzaamheid dat hij het niet merkte.
“Het is niet wijs daarmee te spotten, Eerste Steen,” zei de man. “En waar is het offer?”
“Weg,” zei Irrien. Vanuit zijn ooghoek zag hij een aantal mensen nerveus heen en weer schuiven. Zij leken de gevaarlijke aard van zijn woede in elk geval te erkennen.
De priester leek te geobsedeerd om het op te merken. “De goden moeten bedankt worden voor deze overwinning, anders bestaat het gevaar dat dit de laatste geweest zal zijn. U mag dan de machtigste man zijn, maar de goden—”
Irrien trok de man dicht naar zich toe toen hij hem neerstak. De tovenaar had hem zwak laten lijken. Hij kon de priester niet toestaan hetzelfde te doen. Irrien liet de oude man op het altaar zakken, bijna op dezelfde plek als waar Stephania had gelegen.
“Ik heb deze overwinning omdat ik hem zelf heb gerealiseerd,” zei Irrien. “Is er hier iemand die denkt dat hij sterker is dan ik? Denken jullie dat jullie goden jullie de kracht geven om me af te nemen wat van mij is? Denken jullie dat?”
Hij keek hen zwijgend en uitdagend aan. Hij ontmoette hun blikken en zag wie er wegkeek, hoe snel, en hoe bang ze eruitzagen wanneer ze het deden. Hij koos één van de andere priesters uit, jonger dan de dode was geweest.
“Jij, wat is je naam?”
“Antillion, Eerste Steen.” Irrien kon de angst in zijn stem horen. Mooi. Een man moest goed beseffen wie hem zijn leven kon afnemen.
“Jij bent nu de hoogste priester in Delos. Je legt verantwoording af aan mij. Heb je dat begrepen?”
De jonge man boog. “Ja, Eerste Steen. Wat kan ik voor u doen?”
Irrien keek om zich heen terwijl hij zichzelf kalmeerde. Zijn temperament kon anderen intimideren, maar een temperament dat hij niet onder controle had was een zwakte. Het leidde tot tweestrijd, en kon degenen die het als stupiditeit zagen aanmoedigen.
“Ruim dat op zoals je met het eerste offer hebt gedaan,” antwoordde Irrien terwijl hij naar de dode priester wees. “Later zoek je me op in de koninklijke vertrekken.”
Hij liep naar de knielende slaven en koos twee van Stephania’s voormalige dienstmeisjes uit. Ze hadden veel van de schoonheid van hun voormalige meesteres, met een gepaste angst in hun ogen. Hij liet hen staan.
“Later,” zei Irrien. Impulsief duwde hij één van de meisjes richting de priester. “Ik wil niet dat men denkt dat ik de goden niet respecteer. Maar ik laat me niets vertellen. Neem deze en offer haar. Ik neem aan dat dat hen zal plezieren?”
De priester boog diep. “Wat u pleziert, Eerste Steen, zal de goden ook plezieren.”
Dat was een goed antwoord. Het was bijna goed genoeg om Irriens woede te sussen. Zijn hand sloot zich om de onderarm van de andere vrouw. Ze leek in shock door het besef dat ze zojuist aan de dood was ontsnapt.
De ander schreeuwde het uit toen ze haar naar het altaar sleurden.
Daar gaf Irrien niets om. Hij gaf ook niets om de slavin die hij met zich meesleurde terwijl hij de ruimte verliet. De zwakkeren deden er niet toe. Wat er wel toe deed was het feit dat een tovenaar zich met zijn zaken bemoeide. Irrien wist niet wat dat betekende, en het ergerde hem dat hij niet kon zien wat de intenties van deze Daskalos waren.
Pas toen hij bij de koninklijke vertrekken kwam, had hij zichzelf ervan overtuigd dat het niet belangrijk was. Wie kon er nu vat krijgen op zij die met magie speelden? Wat belangrijk was, was het feit dat Irrien plannen had met het Rijk, en dat die plannen tot dusver zeer voorspoedig verliepen.
En het zou nog beter worden, hoewel hij wel een vervelende nasmaak in zijn mond had. Wat wilde die tovenaar met de jongen? Wat bedoelde hij met dat hij hem in een wapen wilde veranderen? Op de één of andere manier deed alleen al de gedachte aan hem Irrien huiveren, en dat haatte hij. Irrien had altijd geclaimd voor niemand bang te zijn, maar die Daskalos…
Hij was heel bang voor hem.