Читать книгу De Magische Fabriek - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 11
HOOFDSTUK DRIE
ОглавлениеOliver sjokte richting de bushalte, vechtend tegen de windstoten. Hij was gefocust op zijn troost, op het enige lichtpuntje in dit duistere nieuwe hoofdstuk van zijn leven: Armando Illstrom. Als hij de uitvinder en zijn fabriek kon vinden, zou het leven in elk geval draaglijk zijn. Misschien kon Armando Illstrom zijn bondgenoot worden. Een man die ooit had geprobeerd een tijdmachine uit te vinden zou toch zeker wel het soort persoon zijn dat kon opschieten met een jongen die onzichtbaar wilde zijn. Als er iemand om kon gaan met Olivers eigenaardigheden, dan was hij het wel! Hij zou in elk geval een nog grotere nerd zijn dan Oliver! Oliver rommelde in zijn zak en haalde het stukje papier tevoorschijn waar hij het adres van de fabriek op gekrabbeld had. Het was verder van zijn school verwijderd dan hij had gedacht. Hij zou een bus moeten nemen. Hij zocht in zijn andere zak naar wat kleingeld en ontdekte dat hij net genoeg over had van de lunch om de busreis te betalen. Opgelucht en vol verwachting liep hij verder naar de bushalte.
Terwijl hij op de bus wachtte gierde de wind om hem heen. Als het nog erger werd, zou hij niet eens meer rechtop kunnen staan. Sterker nog, de mensen die hem passeerden hadden daar al moeite mee. Als hij niet zo vermoeid was geweest van zijn eerste schooldag, had hij het misschien vermakelijk gevonden. Maar nu kon hij alleen maar aan de fabriek denken.
Eindelijk kwam de bus. Het was een oud, versleten voertuig dat zijn beste tijd gehad had.
Oliver klom naar binnen, betaalde voor zijn buskaartje en ging achterin zitten. De bus stonk naar vette frietjes en uien. Olivers maag knorde en herinnerde hem eraan dat hij waarschijnlijk het avondeten zou missen. Misschien was het niet zo slim geweest om geld uit te geven aan de bus in plaats van aan eten. Maar het vinden van Armando’s fabriek was het enige lichtpuntje in Olivers troosteloze bestaan. Als hij dit niet deed, wat had het dan allemaal nog voor zin?
De bus reed hortend en stotend over de wegen. Oliver keek weemoedig naar de voorbijglijdende straten. Afvalbakken waren omgewaaid en een aantal gleden over de weg, voortgeduwd door de wind. De wolken waren zo donker dat ze bijna zwart leken. De huizen begonnen steeds verder uit elkaar te staan en de stad werd steeds leger en meer vervallen. De bus stopte, liet wat passagiers uitstappen en stopte toen weer, deze keer om afscheid te nemen van een vermoeide moeder en haar huilende baby. Na een aantal haltes besefte Oliver dat hij de enige in de bus was. De stilte voelde griezelig.
Eindelijk passeerde de bus een halte met een roestig, vervaagd bord. Oliver realiseerde zich dat dit zijn halte was. Hij sprong op en haastte zich naar voren.
“Mag ik uitstappen, alstublieft?” zei hij.
De buschauffeur keek hem met sombere, luie ogen aan. “Druk op de bel.”
“Het spijt me, wilt u mij –”
“Druk op de bel,” zei de bestuurder monotoon. “Als je wilt uitstappen moet je op de bel drukken.”
Oliver zuchtte geërgerd. Hij drukte op de belknop. Hij rinkelde. Hij wendde zich weer tot de bestuurder en fronste verwachtingsvol zijn wenkbrauwen. “Mag ik nu uitstappen?”
“Bij de volgende halte,” zei de bestuurder.
Oliver werd woest. “Ik wilde bij die halte eruit!”
“Had je eerder op de bel moeten drukken,” antwoordde de bestuurder in zijn lijzige stem.
Geërgerd balde Oliver zijn vuisten. Eindelijk voelde hij dat de bus begon te vertragen. Hij stopte naast een bord dat zo oud was dat het niets meer was dan een vierkante plak roest. De deur ging krakend open.
“Bedankt,” mompelde Oliver tegen de onbehulpzame bestuurder.
Hij haastte zich de trap af en sprong op de gescheurde stoep. Hij keek op naar het bord, maar dat was zo roestig dat het onleesbaar was. Hij kon net een aantal letters onderscheiden, getypt in dat oude jaren veertig lettertype dat populair was geweest tijdens de oorlog.
Terwijl de bus met een rokende uitlaat wegreed, begon Olivers gevoel van eenzaamheid steeds sterker te worden. Maar toen de uitlaatgassen optrokken verscheen er een heel bekend gebouw voor hem. Het was de fabriek uit het boek! De fabriek van Armando Illstrom! Hij had het pand uit duizenden herkend. De oude bushalte moest tijdens de hoogtijdagen van de fabriek veel gebruikt zijn. De koppige buschauffeur had Oliver een enorme dienst bewezen en hem zonder het te weten precies afgezet waar hij moest zijn.
Alleen, besefte Oliver toen hij opkeek naar de fabriek, het zag er behoorlijk vervallen uit. De grote, rechthoekige fabriek had meerdere kapotte ramen. Toen hij erdoorheen tuurde, zag Oliver dat het donker was. Het leek alsof er helemaal niemand binnen was.
Oliver werd bang. Wat als Armando was overleden? Een uitvinder die tijdens de Tweede Wereldoorlog had gewerkt zou nu erg oud zijn en de kans dat hij niet meer leefde was vrij groot. Als zijn held echt was overleden, wat had hij dan nog om naar uit te kijken in het leven?
Terwijl hij richting het vervallen pand liep, werd Oliver overspoeld door een gevoel van eenzaamheid. Hoe dichterbij hij kwam, hoe meer hij zag. Alle ramen op de begane grond waren dichtgespijkerd. De grote hoofdingang die hij op de foto had gezien was nu beveiligd met een enorme stalen deur. Hoe moest hij nu naar binnen?
Oliver liep om het gebouw heen, door de brandnetels en klimop die daar groeiden. Hij vond een smalle spleet in een van de dichtgetimmerde ramen en tuurde naar binnen, maar het was te donker om iets te kunnen zien. Hij liep verder.
Aan de achterkant van het gebouw trof Oliver nog een deur aan. In tegenstelling tot de andere deuren was deze niet dichtgetimmerd. Sterker nog, de deur stond op een kier.
Met zijn hart in zijn keel duwde Oliver tegen de deur. Hij hoorde het kenmerkende krakende geluid van roestend metaal. Dat was geen goed teken, dacht Oliver. Het onplezierige geluid deed hem huiveren. Zelfs al zou de deur slechts af en toe in gebruik zijn, dan nog zou hij niet zo vast moeten zitten, laat staan zoveel lawaai maken.
Toen de deur net genoeg geopend was voor Oliver om erdoor heen te glippen, wipte hij de fabriek in. Hij werd een paar passen naar voren werd geslingerd nadat hij zichzelf door de smalle opening had geperst. Zijn voetstappen galmden door de ruimte.
Binnen was het aardedonker en Olivers ogen konden zich niet direct aanpassen. Praktisch verblind door de duisternis voelde Oliver dat zijn reukvermogen probeerde te compenseren voor het gebrek aan zicht. Hij werd zich bewust van de geuren van stof en metaal en de kenmerkende geur van een verlaten gebouw.
Met ingehouden adem wachtte hij tot zijn ogen zich aan hadden aangepast. Zelfs toen had hij niet meer dan een meter zicht. Voorzichtig zocht hij zich een weg door de fabriek heen.
Oliver snakte verwonderd naar adem toen hij bij een enorm bouwwerk van hout en metaal kwam, als een soort reusachtige pan. Hij raakte de zijkant aan en de pan begon als een pendule te zwaaien in het metalen frame. Het draaide ook. Oliver had het vermoeden dat het iets te maken had met het in kaart brengen van het zonnestelsel en de bewegingen van de planeten, draaiend om meerdere assen. Maar waar het bouwwerk precies voor was, dat wist Oliver niet.
Hij liep verder en vond nog een vreemd-uitziend object. Het bestond uit een metalen zuil, aan de bovenkant voorzien van een soort mechanisme arm en aan de onderkant een klauw in de vorm van een hand. Oliver probeerde het draaiwiel en de arm begon te bewegen.
Net als een arcade spel, dacht Oliver.
Het bewoog net als de spellen met gemotoriseerde armen en zo’n klauw waar je nooit een knuffel mee te pakken leek te krijgen. Maar deze was veel groter, alsof hij was ontworpen voor veel meer dan alleen het oppakken van objecten.
Oliver raakte een van de vingers aan de klauwachtige hand aan. Elke vinger had net zoveel gewrichten als een echte hand en elk onderdeel kon bewegen. Oliver vroeg zich af of Armando Illstrom had geprobeerd om zijn eigen robot te maken, maar besloot dat het logischer was als dit een automaton moest voorstellen. Hij had er van alles over gelezen; opwindbare machines in menselijke vorm die specifieke, vooraf geplande handelingen konden uitvoeren, zoals schrijven of typen.
Oliver liep verder. Overal zag hij grote machines, stil en imposant, als gigantische, in de tijd bevroren beesten. Ze waren gemaakt van een combinatie van materialen zoals hout en metaal en bestonden uit veel verschillende onderdelen, zoals radartjes en veren, hendels en katrollen. Ze zaten onder de spinnenwebben. Oliver probeerde een aantal mechanismes en verstoorde daarmee allerlei insecten die een thuis hadden gevonden in de donkere spleten van de machines.
Maar zijn gevoel van verwondering begon te vervagen toen het tot Oliver door begon te dringen dat de fabriek inderdaad in verval was geraakt. En niet recent. Gezien de hoeveelheid stof en spinnenwebben, de manier waarop de mechanismes kraakten en het enorme aantal insecten dat erin woonde, moest het al tientallen jaren geleden zijn.
Met een groeiend gevoel van ellende haastte Oliver zich door de rest van de fabriek. Hij tuurde met tanende hoop in zijkamers en donkere gangen. Er was geen teken van leven te bekennen.
Daar stond hij dan, in een donkere, verlaten fabriek, omringd door de relieken van een man waarvan hij nu wist dat hij hem nooit zou ontmoeten. Hij had Armando Illstrom nodig gehad. Hij had een redder nodig gehad die hem uit zijn neerslachtigheid kon trekken. Maar het was slechts een droom geweest. En nu was die droom verwoest.
*
De hele busreis naar huis voelde Oliver zich gekrenkt en leeg. Hij voelde zich te ellendig om zelfs maar zijn boek te lezen.
Hij bereikte zijn bushalte en stapte uit in de regen. Hij werd drijfnat, maar hij merkte het nauwelijks omdat hij zo bevangen was door zijn ellende.
Toen hij bij zijn nieuwe huis arriveerde, herinnerde Oliver zich dat hij nog geen eigen sleutel had. Naar binnen gaan leek een extra wrede klap op een al wanhopig sombere dag. Maar hij had geen keus. Dus hij klopte op de deur en zette zich schrap.
De deur werd in een snelle beweging geopend. Voor hem stond Chris, met een demonische grijns op zijn gezicht.
“Je bent te laat voor het avondeten,” zei hij met een verrukte glinstering in zijn ogen. “Mam en pap gaan door het lint.”
Oliver hoorde de schrille stem van zijn moeder roepen. “Is dat hem? Is dat Oliver?”
Chris riep terug over zijn schouder. “Ja. En hij ziet eruit als een verdronken rat.”
Hij keek weer naar Oliver, zichtbaar snakkend naar de onvermijdelijke confrontatie. Oliver perste zich langs Chris’ grote, vlezige lichaam naar binnen. Zijn doorweekte kleren dropen en creëerden een plas onder zijn voeten.
Mam haastte zich de gang in en bleef aan de andere kant staan. Ze staarde hem aan. Oliver kon niet zien of ze nu opluchting of woede op haar gezicht had.
“Hi, mam,” zei hij gedwee.
“Kijk nou naar jezelf!” riep ze uit. “Waar ben je geweest?”
Als ze opgelucht was om haar zoon weer thuis te hebben dan liet ze dat niet blijken met een knuffel of iets dergelijks. Olivers moeder deed niet aan knuffels.
“Ik moest na school nog iets doen,” antwoordde Oliver ontwijkend. Hij trok zijn doorweekte trui uit.
“Nerd-les?” begon Chris. Toen lachte hij schaterend om zijn eigen grap.
Mam stak haar hand uit om Olivers trui aan te pakken. “Geef die maar hier. Ik moet hem wassen.” Ze zuchtte luid. “Nu naar binnen. Je eten wordt koud.”
Ze wenkte Oliver de woonkamer in. Oliver zag onmiddellijk dat de spullen in zijn alkoof waren verplaatst. Eerst dacht hij dat het was omdat er een matras was neergelegd en alles erop was gedumpt. Maar toen zag hij de katapult op zijn deken liggen. Daarnaast lag zijn koffer; de sloten waren kapot en de klep stond open. En toen zag hij vol afschuw dat alle spoelen voor zijn onzichtbaarheidsjas over de vloer lagen, verbogen, alsof iemand erop was gaan staan.
Oliver wist meteen dat Chris hier verantwoordelijk voor was. Hij keek hem dreigend aan. Zijn broer keek verwachtingsvol toe, benieuwd naar zijn reactie.
“Heb jij dit gedaan?” wilde Oliver weten.
Chris duwde zijn handen in zijn zakken en leunde naar achteren op zijn hielen, het toonbeeld van onschuld. Hij haalde zijn schouders op. “Ik heb geen idee waar je het over hebt,” zei hij met een betekenisvolle grijns.
Het was de laatste druppel. Na alles dat er de afgelopen twee dagen was gebeurd, de verhuizing, de afschuwelijke ervaringen op school en het verlies van zijn held, kon Oliver het gewoon niet meer aan. Hij explodeerde van woede. Zonder na te denken stormde Oliver op Chris af.
Hij beukte hard tegen zijn broer aan. Chris wankelde nauwelijks naar achteren; hij was zo groot en had duidelijk verwacht dat Oliver naar hem uit zou halen. En hij genoot zichtbaar van Olivers pogingen om met hem te vechten, want hij begon maniakaal te lachen. Hij was zoveel groter dan Oliver dat hij alleen maar een hand op Olivers hoofd hoefde te leggen en hem naar achteren te duwen. Oliver maaide hulpeloos met zijn armen. Hij kwam niet eens bij Chris in de buurt.
“JONGENS! HOU OP MET VECHTEN!” riep pap vanaf de keukentafel.
“Het is Oliver,” schreeuwde Chris terug. “Hij viel me zomaar aan.”
“Je weet dondersgoed waarom!” schreeuwde Oliver. Zijn vuisten maaiden nog steeds door de lucht zonder contact te maken met Chris’ lichaam.
“Omdat ik op je rare kleine spoelen ben gaan staan?” siste Chris, fluisterend zodat zijn ouders hem niet konden horen. “Of omdat ik die stomme katapult kapot heb gemaakt? Je bent echt een freak, Oliver!”
Oliver had zichzelf helemaal uitgeput. Hij ging hijgend naar achteren.
“Ik HAAT deze familie!” schreeuwde Oliver.
Hij stormde naar zijn alkoof, pakte alle beschadigde spoelen en stukjes gebroken draad op, de kapotte hendels en het verbogen metaal, om ze vervolgens zijn koffer in te smijten.
Zijn ouders denderden naar hem toe.
“Hoe durf je!” schreeuwde pap.
“Dat neem je terug!” riep mam.
“Nu zit je echt in de nesten,” zei Chris met een gemene grijns.
Terwijl ze tegen hem stonden te schreeuwen besefte Oliver dat er maar één plek was waar hij naartoe kon ontsnappen. Zijn droomwereld, de plek in zijn verbeelding.
Hij deed zijn ogen dicht en sloot zich af voor hun stemmen.
Toen was hij ineens in de fabriek. Niet de met spinnenwebben bedekte fabriek die hij eerder had bezocht, maar een schone versie, waar alle machines glommen onder felle lichten.
Oliver stond daar en gaapte naar de fabriek in al zijn oude glorie. Maar net als in het echte leven was er geen Armando om hem te begroeten. Geen bondgenoot. Geen vriend. Zelfs in zijn verbeelding was hij helemaal alleen.
*
Pas toen iedereen naar bed was en het huis in complete duisternis was gehuld, kon Oliver aan de slag met het repareren van zijn uitvindingen. Hij wilde optimistisch zijn terwijl hij futselde met de onderdelen en probeerde ze weer aan elkaar te maken. Maar het had geen zin. Het hele ding was vernietigd. Al zijn spoelen en draden waren onherstelbaar beschadigd. Hij zou helemaal opnieuw moeten beginnen.
Hij smeet de onderdelen in zijn koffer en sloeg hem dicht. Nu beide sloten kapot waren, stuiterde het kofferdeksel weer omhoog en bleef het half open staan. Oliver zuchtte diep en zakte op zijn matras in elkaar. Hij trok de deken helemaal tot over zijn hoofd.
Het moest door pure uitputting komen dat Oliver zelfs maar in slaap kon komen die nacht. Maar slapen deed hij. En terwijl hij werd meegevoerd door zijn dromen, stond Oliver weer bij het raam. Hij keek uit op de spichtige boom aan de overkant van de weg. Daar stonden de man en vrouw die hij de vorige nacht ook had gezien, hand in hand.
Oliver bonsde tegen het raam. “Wie zijn jullie?” riep hij.
De vrouw glimlachte moedwillig. Ze had een lieve glimlach; zelfs nog liever dan juffrouw Belfry.
Maar geen van beiden sprak. Ze staarden hem alleen glimlachend aan.
Oliver duwde het raam open. “Wie zijn jullie?” riep hij weer, maar deze keer werd hij overstemd door de wind.
De man en vrouw stonden daar gewoon, zwijgend, hand in hand, beide met een warme en uitnodigende glimlach op hun gezicht.
Oliver wilde door het raam naar buiten klimmen. Maar op dat moment begonnen de figuren te flikkeren en te schokken, alsof ze hologrammen waren en de lampen uitgingen. Ze begonnen te verdwijnen.
“Wacht!” riep hij. “Ga niet weg!”
Hij viel door het raam en rende over straat. Met elke stap die hij nam vervaagden ze verder.
Toen hij bij hen was, waren ze nauwelijks nog zichtbaar. Hij reikte naar de hand van de vrouw, maar zijn hand ging door de hare heen, alsof ze een geest was.
“Vertel me alsjeblieft wie jullie zijn!” smeekte hij.
De man deed zijn mond open om iets te zeggen, maar zijn stem werd overstemd door de gierende wind. Oliver begon wanhopig te worden.
“Wie zijn jullie?” vroeg hij weer, schreeuwend om boven de wind uit te komen. “Waarom houden jullie me in de gaten?”
De man en vrouw vervaagden snel. De man sprak weer en deze keer hoorde Oliver een zacht gefluister. “Je hebt een lotsbestemming…”
“Wat?” stamelde Oliver. “Wat bedoel je? Ik begrijp het niet.”
Maar voor ze nog iets konden zeggen, waren ze vervaagd. Ze waren verdwenen.
“Kom terug!” schreeuwde Oliver in het niets.
Toen, alsof ze in zijn oor fluisterde, hoorde hij de stem van de vrouw zeggen, “Je zult de mensheid redden.”
Olivers ogen gingen open. Hij lag weer in zijn bed in de alkoof, badend in het doffe, blauwe licht dat door het raam naar binnen viel. Het was ochtend. Hij voelde zijn hart hevig tekeergaan.
De droom had hem diep geraakt. Wat bedoelden ze met dat hij een lotsbestemming had? Met het redden van de mensheid? En wie waren ze eigenlijk? Verzinsels van zijn verbeelding, of iets anders? Het was allemaal te veel om te bevatten.
Naarmate de initiële schok van de droom begon te vervagen, voelde Oliver iets anders de overhand krijgen. Hoop. Ergens, diep vanbinnen, had hij het gevoel dat dit een belangrijke dag zou zijn en dat alles zou veranderen.