Читать книгу De Koopman van Venetië - Уильям Шекспир, William Szekspir, the Simon Studio - Страница 4

Eerste Bedrijf
Tooneel II

Оглавление

Belmont. Een vertrek in Portia's Huis

Portia en Nerissa komen op.

Portia:

Heusch, Nerissa, mijn klein persoontje is deze groote wereld moe.

Nerissa:

Dat zoudt u zijn, lieve mevrouw, als uw ellenden even overvloedig waren als uw goed geluk; en toch, voor zoover ik zien kan, zijn zij die zich met te veel volproppen even ziek als zij die van niets hongerlijden: daarom is het geen gering geluk den middenweg te bewandelen; overmaat komt spoediger aan witte haren, maar genoeg hebben leeft langer.

Portia:

Mooie stelregels, en goed gezegd ook.

Nerissa:

Ze zouden beter zijn, als ze goed werden opgevolgd.

Portia:

Als het doen even gemakkelijk was als te weten wat goed is om te doen, dan moesten kapellen nu kerken zijn, en armelui's hutjes koningspaleizen. Hij is een goed preeker die zijn eigen voorschriften nakomt: ik kan gemakkelijker twintig leeren wat goed is om te doen dan één van de twintig zijn om mijn eigen lessen na te komen. De hersenen kunnen wel wetten uitdenken voor het bloed; maar een vurige natuur springt over een koel gebod: zóó'n haas is de jongeling heethoofdigheid, dat hij hipt over het mazennet van goeden raad, den kreupele. Maar dit redeneeren is nu niet precies de weg om een man te kiezen: – O wee, dat woord kiezen! Ik mag niet kiezen wien ik wil en evenmin weigeren wien ik niet kan uitstaan; zoo wordt de wil van een levende dochter bedwongen door de wilsbeschikking van een dooden vader. – Is het niet hard, Nerissa, dat ik er niet één kan kiezen en evenmin geen kan afslaan?

Nerissa:

Uw vader is altijd een braaf man geweest; en vrome menschen hebben bij hun dood goede ingevingen; daarom zal in de loterij die hij met die drie kistjes van goud, zilver en lood bedacht heeft, (en hij die daaruit naar zijn zin kiest, kiest u,) zonder twijfel door niemand goed gekozen worden dan door hem die u goed liefheeft. Maar welke warmte voelt uw gemoed jegens den een of ander van de vorstelijke pretendenten die reeds gekomen zijn?

Portia:

Noem ze asjeblieft nog eens op; en naar je ze opnoemt zal ik ze beschrijven; en volgens mijn beschrijving laten raden naar de stemming van mijn gemoed.

Nerissa:

Vooreerst dan hebben wij den Napolitaanschen prins.

Portia:

Nu, dat is een echt veulen, 'n echt jong spring-in't-veldje, want hij doet niets dan over zijn paard praten; en hij beschouwt het als een grooten bijslag voor zijn bizondere talenten dat hij het zelf kan beslaan: ik ben erg bang dat zijn moeder het met een smid heeft gehouden.

Nerissa:

Dan hebben we den Paltsgraaf.

Portia:

Hij doet niets dan boos kijken, alsof hij zeggen wou: "Als je mij niet wilt hebben, kies dan maar een ander;" hij hoort vroolijke verhalen aan, en glimlacht niet eens, – ik vrees dat hij de weenende wijsgeer zal worden als hij oud wordt, nu hij in zijn jeugd al zoo onbehoorlijk somber is. Ik zou liever trouwen met een doodshoofd met een bot in zijn mond dan met een van die twee. God beware me voor die twee!

Nerissa:

Maar wat zegt u van den Franschen heer, Monsieur le Bon?

Portia:

God heeft hem geschapen, en laat hem daarom voor een man doorgaan. Heusch, ik weet wel dat het zondig is te spotten.8 Maar hij dan ook! Wel, hij heeft een paard dat beter is dan dat van den Napolitaan, nog mooiere onhebbelijkheid on boos te kijken dan de Paltsgraaf: hij is iedereen in niemand; als een lijster aan 't fluiten slaat, begint hij dadelijk rond te springen; hij schermt met zijn eigen schaduw: als ik hem trouwde zou ik twintig mannen trouwen: als hij mij verachtte zou ik 't hem vergeven; want als hij dol verliefd op me was, zou ik het hem nooit vergelden.

Nerissa:

Weet u misschien iets te zeggen tegen Faulconbridge, den jongen Engelschen baron?

Portia:

Ik weet niets tegen hem te zeggen, want hij verstaat me niet, evenmin als ik hem; hij kent geen Latijn, geen Fransch en geen Italiaansch, en je kunt er gerust voor het gerecht op zweren, dat ik maar een armzalig beetje van het Engelsch afweet. Hij is anders een knap stel van een man; maar helaas! wie kan omgaan met een figurant? En wat is hij vreemd gekleed! Ik geloof dat hij zijn wambuis in Italië, zijn pofbroek in Frankrijk, zijn muts in Duitschland, en zijn manieren overal gekocht heeft.

Nerissa:

Wat denkt u van zijn naasten buurman, den Schotschen lord?

Portia:

Dat hij liefde tot zijn naaste bezit; want hij leende een oorvijg van den Engelschman, en zwoer dat hij hem terug zou betalen, als hij kon: ik geloof dat de Franschman hem borg bleef, en er zijn zegel onder zette9 dat hij er een bij zou doen.

Nerissa:

Hoe vindt u den jongen Duitscher, den neef van den hertog van Saksen?

Portia:

Zeer verachtelijk in den morgen, als hij nuchter is; en allerverachtelijkst in den middag, als hij dronken is; als hij zich op zijn best vertoont, dan is hij een beetje minder dan een mensch; en als hij op zijn slechtst is, dan is hij weinig beter dan een beest. Mocht het ergste gebeuren wat ooit gebeuren kon, dan hoop ik dat het me zal gelukken het zonder hem te stellen.

Nerissa:

Als hij besloot te kiezen, en hij koos het goede kistje, dan zoudt u weigeren uw vaders wensch te vervullen, als u weigerde hem aan te nemen.

Portia:

Zet daarom, wat ik je bidden mag, uit vrees voor het ergste, een vol glas Rijnwijn op het verkeerde kistje, want al is de duivel er binnen in, maar die verleiding er boven op, dan weet ik dat hij ze kiezen zal. Ik zal liever ik weet niet wàt doen, Nerissa, dan met een spons trouwen.

Nerissa:

U behoeft niet bang te zijn, Mevrouw, dat u een van deze heeren tot man zult krijgen: zij hebben mij hun besluit meegedeeld, namelijk om naar huis terug te keeren, en u niet met verdere aanzoeken lastig te vallen, of ge moest u op een andere manier laten winnen dan door uw vaders bepaling betreffende de kistjes.

Portia:

Al word ik zoo oud als de Sibylle10, toch zal ik zoo maagdelijk als Diana sterven, als ik niet verkregen word op de manier die door het testament van mijn vader is aangewezen. Ik ben blij dat dit partijtje aanzoekers zoo redelijk is; want er is er niet één onder hen of ik snak naar niets zóózeer als naar zijn afwezigheid, en ik bid God dat hij hun een goede reis geeft.

Nerissa:

Herinnert ge u niet, Mevrouw, uit uw vaders tijd een Venetiaan, een geletterde en officier, die hier kwam in gezelschap van den Markies van Montferrat?

Portia:

Ja, ja; het was Bassanio; ten minste ik geloof dat hij zoo heette.

Nerissa:

Zeker, Mevrouw, en van alle mannen die mijn dwaze oogen ooit aanschouwden, verdiende hij het meest een mooie jonkvrouw.

Portia:

Ik herinner mij hem best, en ook dat hij uw lof verdiende. —

Een Bediende komt op.

Wat nu? Is er wat nieuws?

Bediende:

De vier11 vreemdelingen vragen naar u, Mevrouw, om afscheid van u te nemen; en er is een koerier gekomen van een vijfden, den Prins van Marokko, die bericht dat zijn meester, de Prins, van avond hier zal zijn.

Portia:

Als ik den vijfden even hartelijk welkom kon heeten als ik de andere vier vaarwel kan zeggen, dan zou ik mij verheugen over zijn aankomst: als hij het innerlijk heeft van een heilige en het uiterlijk van een duivel, dan had ik hem liever tot bid- dan tot bedgenoot. – Kom, Nerissa. – Vrindschap, ga voor. – Terwijl we de poort achter den eenen minnaar sluiten, klopt de andere op de deur. (Allen af).

8

Spreuken XVII, 5

9

d. i. hem waarborgde, er borg voor bleef.

10

Zekere profetessen. Een van hen had van Apollo, die op haar verliefd was, verkregen dat zij evenveel jaren zou leven als hij zandkorrels in zijn hand hield.

11

Er waren er eigenlijk zes: de Napolitaansche Prins, de Paltsgraaf, de Franschman, de Engelsche baron, de Schotsche lord en de Duitscher, maar dit is een van die "slips" welke Shakespeare meer overkomen.

De Koopman van Venetië

Подняться наверх