Читать книгу De Koopman van Venetië - Уильям Шекспир, William Szekspir, the Simon Studio - Страница 6

Tweede bedrijf

Оглавление

Tooneel I

Belmont. Een Vertrek in Portia's Huis

Hoorngeschal. De Prins van Marocco komt op met zijn Gevolg: Portia, Nerissa en Bedienden.

Marocco:

Wees niet van mij afkeerig om mijn kleur,

De schaduw'ge livrei der vonkelzon;

'k Ben haar gebuur, geboren bij haar licht.

Breng mij den blanksten uit de Noorderstreek,

Waar Phoebus' vuur de pegels nauw ontdooit,

En laat ons de aad'ren oop'nen voor uw min,

En zien wiens bloed het roodst is, 't zijn of 't mijn.

Ik zeg u, jonkvrouw, dit mijn uiterlijk

Heeft dapperen onthutst: 'k zweer, bij mijn min,

De meest gezochte maagden van mijn land

Beminden 't ook. Ik maak die tint niet weg,

Dan om uw hart te stelen, mijn vorstin.


Portia:

'k Word bij de keuze niet alleen geleid

Door 't keurig20 schatten van een meisjesoog:

En bovendien belet de loterij

Om mijn bestemming, 't recht van vrije keus:

Maar als mijn vader mij niet had beperkt,

En door zijn wil verplicht dat ik mij gaf

Aan hem die me op gezegde wijze wint,

Uw kans, befaamde Prins, stond even mooi

Als die van een'gen minnaar dien ik zag,

Op mijne liefde.


Marocco:

Daarvoor dank ik u;

Breng mij, ik bid u, naar de kistjes dus,

'k Wil mijn geluk beproeven. Bij dit zwaard, —

't Versloeg den Sophi21 en een Perzisch prins,

Die driemaal Sultan Soliman verwon, —

Ik stilde 't staren van het grimmigst oog,

Trotseerde 't onverschrokkenst hart op aard,

'k Ontrukte 't zuigend jong aan de berin,

Ja, 'k tergde zelfs den leeuw die brult om prooi,

Om u te winnen, jonkvrouw. Maar, helaas!

Als Hercules en Lichas22 er om dobb'len

Wie 't dapperst is, dan kan de hoogste worp

Bij toeval komen uit de zwakste hand:

Zoo doet Alcides23 onder voor zijn knecht;

Zoo kan ook ik, door 't blind geluk geleid,

Dat missen wat een mind're winnen kan,

En sterven van verdriet.


Portia:

Beproef uw kans;

En doe òf heel geen poging tot een keus,

Of zweer voordat ge kiest, dat, slaagt ge niet,

Gij later nooit tot één'ge jonkvrouw spreekt

Inzake een huw'lijk: overleg dus goed.


Marocco:

Dat zal 'k ook niet; kom breng mij naar mijn kans.


Portia:

Eerst naar den tempel;24 na het middagmaal

Beproeft ge uw kans.


Marocco:

Dan sta 't geluk mij bij,

Waardoor 'k gezegend, of rampzalig zij!


(Hoorngeschal. Allen af.)

Tooneel II

Venetië. Een Straat

Lancelot Gobbo komt op.

Lancelot:

Natuurlijk zal mijn geweten 't goed vinden dat ik van dien Jood, mijn meester, wegloop. De booze staat naast me, en brengt me in de verzoeking, en zeit tegen me: "Gobbo, Lancelot Gobbo, beste Lancelot, of beste Gobbo, of beste Lancelot Gobbo, neem je beenen op, ga d'r van door, loop weg." Mijn geweten zegt: "Nee; pas op, brave Lancelot; pas op, brave Gobbo;" of, zooals ik daarnet zei: "brave Lancelot Gobbo; loop niet weg: schop weg van je dat idee van wegloopen." Maar kijk, die allerdapperste booze gelast me mijn biezen te pakken. "Via!"25 zeit de booze; "Weg!" zeit de booze, "in 's Hemels naam, neem een flink besluit," zeit de booze; "en loop weg." Maar jawel, mijn geweten, hangend om den nek van mijn hart, zegt heel verstandig tegen me: "Mijn brave vriend Lancelot, als zoon van een braven vader," – of liever van een brave moeder; – want welbeschouwd was er een luchtje aan mijn vader, – d'r was iets met hem aan den knikker, – hij was niet zuiver op de graat: nu, mijn geweten zegt: "Lancelot, ga niet op de loop," "ga op de loop" zegt de booze: "ga niet op de loop," zegt mijn geweten weer. "Geweten," zeg ik, "je geeft me een goeden raad;" "booze," zeg ik, "je geeft me ook een goeden raad." Als ik me door mijn geweten laat leiden, moet ik bij mijn meester den Jood, die (God vergeef 't me) een soort van duivel is, blijven; en om van den Jood weg te loopen, moet ik mij laten leiden door den booze, die, met zijn welnemen, de duivel in eigen persoon is. Waarachtig, de Jood is de vleeschgeworden duivel, en op mijn geweten, mijn geweten is een hardvochtig stuk geweten om mij te durven aanraden bij den Jood te blijven. De duivel geeft den vriendelijksten raad: ik zal drossen, duivel, mijn hielen zijn tot uw orders, drossen zal ik.

De oude Gobbo komt op met een mand aan den arm.

Gobbo:

O, zeg eens, Meneertjelief; kun je me asjeblieft den weg wijzen naar Meneer den Jood.

Lancelot (Ter zijde):

Goeie Hemel! dat is mijn bloed-eigen vader, en doordat-i meer dan erg kippig oftewel stekeblind is, kent-i me niet: – ik zal ereis probeeren hem er in te laten loopen.

Gobbo:

Meneertjelief, zeg me asjeblieft den weg naar Meneer den Jood.

Lancelot:

Ga bij den naasten draai rechts af, maar bij den allernaasten draai links af; maar aan den allerallernaasten draai sla je nergens af, maar je draait indirekt26 het huis van den Jood binnen.

Gobbo:

Allemachies, dat zal een moeielijke weg zijn om te vinden. Kan u me ook zeggen of eene Lancelot, die bij hem woont, bij hem is of niet?

Lancelot:

Bedoel je den jongeheer Lancelot? – (ter zijde) Let nu goed op, nu zal ik de poppen laten dansen. – Bedoel je den jongeheer Lancelot?

Gobbo:

Geen Jongeheer, Meneer, maar een armemans zoon: z'n vader is, al zeg ik 't zelf, een heele eerlijke arme man, maar die, Goddank, toch kan rondkomen.

Lancelot:

Goed, laat z'n vader wezen wie die wil, we hebben 't nu over den jongeheer Lancelot.

Gobbo:

Uw gehoorzame dienaar, en Lancelot, Meneer.

Lancelot:

Maar ik bid je, ergo, ouwe man, ergo, ik smeek je, heb je 't over den jongeheer Lancelot?

Gobbo:

Over Lancelot, met uw heerschaps welnemen.

Lancelot:

Ergo over den jongeheer Lancelot. Praat niet over jongeheer Lancelot, vader; want de jongeheer is (volgens lot en beschikking, en dergelijke vreemde gezegden, de drie zusters,27 en dergelijke geleerdhedens) overleden; of, zooals men het in ronde woorden zou zeggen, naar den Hemel gegaan.

Gobbo:

God beware me! die jongen was heelemaal de staf van mijn ouwen dag, zoo heelemaal mijn steun.

Lancelot:

Zie ik er uit als een knuppel of een dakpaal, of een steun? – Ken je me ook, vader?

Gobbo:

Ach heeremetijd, neen, ik ken je niet, Meneertje; maar ik bid je, zeg me toch, is mijn jongen (God mag z'n ziel genadig wezen!) levend of dood?

Lancelot:

Ken je me niet, vader?

Gobbo:

Ach, Meneer, ik ben stekeblind; ik ken u niet.

Lancelot:

Neen, en ook al hadt u je oogen, dan zou je me misschien toch niet kennen: dàt is eerst een knappe vader die zijn eigen kind kent. Komaan, ouwe man, ik zal je nieuws van je zoon vertellen. (Hij knielt.) Geef me je zegen: de waarheid komt toch aan 't licht; moord kan niet lang verborgen blijven, maar wel van wien iemand de zoon is; maar in 't eind komt de waarheid toch aan den dag.

Gobbo:

Sta asjeblieft op, Meneer. Ik ben er zeker van dat u mijn jongen Lancelot niet bent.

Lancelot:

Laten we er asjeblieft geen gekheid meer over maken, maar geef me uw zegen: ik ben Lancelot, je jongen die was, je zoon die is, je kind dat zal zijn.

Gobbo:

Ik kan niet gelooven dat u me zoon bent.

Lancelot:

Ik weet niet wat ik daarvan zeggen moet; maar ik ben Lancelot, de knecht van den Jood, en ik ben er zeker van dat uw vrouw, Grietje, mijn moeder is.

Gobbo:

Waarachtig, haar naam is ook Grietje; en ik zweer d'er op, dat als jij Lancelot bent, je mijn eigen vleesch en bloed bent. Mijn Hemel, de jongen zou EdelAchtbare kunnen wezen! Wat heb je een baard gekregen! Je hebt meer haar aan je kin dan mijn karrepaard Dorus aan z'n staart.28

Lancelot:

Dan groeit Dorus z'n staart bepaald tegen z'n rug op; want ik weet zeker dat hij meer haar in zijn staart had dan ik op mijn gezicht, toen ik hem 't laatst zag.

Gobbo:

Heere, Heere, wat ben je veranderd! En kan je 't nogal goed met je meester vinden? 'k Heb 'n cadeautje voor 'm meêgebracht. Hoe sta je nu met hem?

Lancelot:

Goed, goed; maar, nu ik er mijn zinnen op gezet heb weg te loopen, heb ik voor mij geen zin stil te zitten voordat ik een eind heb geloopen. Mijn meester is op en top een Jood: hem een cadeau geven! Geef hem een strop: ik word uitgehongerd in zijn dienst; je kunt al m'n vingers met mijn ribben tellen. Vader ik ben blij dat je gekomen bent: geef je cadeau liever aan 'n zekeren menheer Bassanio, die bizonder mooie livreien geeft. Als ik hem niet mag dienen, dan zal ik zoover loopen als God me grond geeft. – O wat 'n mooi buitenkansje! daar komt hij zelf aan; – naar hem toe, vader: want ik ben een Jood, als ik den Jood langer wil dienen.

Bassanio komt met Leonardo en ander gevolg op.

Bassanio:

Dat kun je wel doen: – maar laat er zóó'n haast achter gezet worden, dat 't souper op z'n laatst om vijf uur klaar is. Laat deze brieven bezorgen; laat de livreien maken, en vraag of Gratiano dadelijk bij me aan huis komt.

20

Hier in den zin van kieskeurig.

21

De Shah van Perzie.

22

Zie Ant. en Cleop IV, 12, 45.

23

Een andere naam voor Hercules.

24

nl. om den eed af te leggen.

25

Italiaansch voor: Weg!

26

Hij bedoelt direkt.

27

De Parcen of Schikgodinnen.

28

Lancelot knielt met den rug naar zijn vader, die bij 't betasten van Lancelots hoofdhaar denkt dat hij een baard te pakken heeft.

De Koopman van Venetië

Подняться наверх