Читать книгу De Koopman van Venetië - Уильям Шекспир, William Szekspir, the Simon Studio - Страница 4

Eerste Bedrijf
Derde Tooneel

Оглавление

Venetië. Een plein.

Bassanio en Shylock komen op.

Shylock

Drieduizend dukaten, – goed!

Bassanio

Voor drie maanden, Shylock.

Shylock

Voor drie maanden – goed!

Bassanio

En, zooals ik zeide, Antonio zal er borg voor zijn.

Shylock

Antonio zal er borg voor zijn, – goed!

Bassanio

Kunt gij mij helpen? Wilt ge mij het genoegen doen? Mag ik uw antwoord weten?

Shylock

Drieduizend dukaten, voor drie maanden, en Antonio borg.

Bassanio

En uw antwoord – ?

Shylock

Antonio is een goed man.

Bassanio

Hebt gij ooit eenigszins het tegendeel van hem gehoord?

Shylock

O, neen, neen, neen, neen; – maar ik meende, toen ik zeide, dat hij een goed man is, zooals ge wel begrijpt, dat hij er goed voor is, – hoewel van zijn goed kan men eigenlijk maar bij onderstelling spreken; hij heeft een galjoen op weg naar Tripoli, een ander naar Indië, en hij heeft, zooals ik op den Rialto vernam, een derde naar Mexico, een vierde naar Engeland – en hij heeft nog meer varende have, – overal verspreid. Maar schepen zijn maar planken en matrozen zijn maar menschen, en er zijn landratten en waterratten, landdieven en waterdieven, ik bedoel zeeroovers; en dan heb je nog het gevaar van water en wind en klippen; maar toch, de man is er wel goed voor; drieduizend dukaten; – mij dunkt, ik zou zijn borgtocht wel kunnen aannemen.

Bassanio

Daar kunt ge zeker van zijn.

Shylock

Ik wil er zeker van zijn; en om er zeker van te zijn, wil ik er mij op bedenken; – zou ik Antonio eens kunnen spreken? 32

Bassanio

Als ge lust hebt, met ons te eten, —

Shylock

Nah, om varkensvleesch te ruiken, om te eten van de woning, waar uw profeet, de Nazarener, den duivel in verbannen heeft? ik wil met u handelen en wandelen, gaan en staan, koopen en verkoopen, en zoo voort; maar ik wil niet eten met u, niet drinken met u, niet bidden met u. Wat nieuws is er op den Rialto? – Wie komt daar aan?

Bassanio

Het is signore Antonio.

(Antonio komt op.)

Shylock

(ter zijde). Hoe lijkt hij een deemoedig tollenaar!

Ik haat hem reeds, dewijl hij Christen is,

En meer nog, wijl, in lage onnoozelheid,

Hij gratis geld leent en de rente drukt,

Die we anders in Venetië konden maken.

Gelukt het me eens, hem bij de heup te pakken,

Dan vier ik de’ ouden wrok, dien ’k heb, toch bot;

Hij haat ons heilig volk, en vloekt, juist daar,

Waar alle kooplui plegen saam te komen,

Op mij, mijn zaken en mijn eerlijk winstje;

Dat noemt hij woeker. Zij mijn stam vervloekt,

Als ik ’t vergeef!


Bassanio

Als ik ’t vergeef! Hé, Shylock, wilt gij hooren?


Shylock

Ik rekende uit, hoeveel ik wel in kas heb;

Zoo ver ik uit het hoofd het ramen kan,

Kan ik die volle somma van drieduizend

Dukaten zelf niet leev’ren. Maar wat doet dit?

Tubal, een rijk Hebreër van mijn stam,

Zal mij wel helpen. – Maar voor hoeveel maanden

Verlangt gij ’t geld? – (Tot Antonio.) Signore, welkom hier;

Wij spraken juist daar van uw edelheid.


Antonio

Shylock, hoewel ik, als ik gelden voorschiet

Of opneem, nimmer winsten neem noch geef,

Wil ik, om thans mijn vriend in nood te helpen,

Met die gewoonte breken. – (Tot Bassanio.) Weet hij reeds,

Hoeveel gij wenscht?


Shylock

Hoeveel gij wenscht? Drieduizend, ja, dukaten.


Antonio

En voor drie maanden.


Shylock

O, dat vergat ik, – voor drie maanden, ja.

En gij zijt borg, ja goed, – maar hoorde ik wel

Gij neemt of geeft geen intrest, als ge gelden

Voorschiet of opneemt, zegt ge?


Antonio

Voorschiet of opneemt, zegt ge? ’k Doe het nooit.


Shylock

Toen Jakob nog de schapen Labans weidde, —

Hij was van onzen vader Abram af

(Door ’t schrander overleg van zijne moeder)

De derde patriarch, – jawel, de derde, —


Antonio

Wat wilt ge zeggen? leende hij op intrest?


Shylock

Neen, neen; hij nam geen interest, niet wat gij

Zoo intrest noemt; merk op, wat Jakob deed.

Toen tusschen hem en Laban de afspraak was,

Dat al ’t geplekte en zwarte van de lamm’ren

Als Jakobs loon zou gelden, en de herfsttijd

Weer de ooien met de rammen samenbracht

En ’t wolvee welig aan het paren ging,

Toen nam de ervaren herder popelroeden

En schilde ze met strepen en hij lei ze,

Wanneer de dieren paarden, op de drinkplaats,

Voor de oogen van de ritsige ooien neer,

Die, zoo ontvangend, in den lammertijd

Geplekte jongen wierpen, Jakobs deel.

Zoo nam hij toe in welstand, werd gezegend;

Want winst is zegen, als men ’t maar niet steelt.


Antonio

Dan diende Jakob, man, op goed geluk;

Het stond niet in zijn macht dit te bewerken;

Des hemels hand bestuurde en schikte ’t zoo.

Meldt dit de schrift om woeker te rechtvaardigen,

Of is uw goud en zilver, ooi en ram?


Shylock

’k Weet niet, ik laat het even snel vermeerdren; —

Maar hoor, Signore.


Antonio

Maar hoor, Signore. Merk dit op, Bassanio;

De duivel zelf beroept zich op de schrift.

Een boos gemoed, dat heil’ge woorden spreekt,

Is als een fielt met liefelijken lach;

Een schijnschoone appel, maar in ’t hart verrot;

O, glanzend schoon is ’t uiterlijk der valschheid!


Shylock

Drieduizend – ’t is een goede ronde som!

Drie maand, een verreljaars, laat zien dat maakt —


Antonio

Nu, Shylock, kunnen we op u reeknen, zeg?


Shylock

Signore Antonio, meermalen, vaak,

Hebt gij me op den Rialto doorgehaald

Ter zake van mijn leenen en mijn rente;

Ik zeide niets, maar trok de schouders op,

Want dulden is het erfdeel van ons volk.

Gij scholdt mij voor een onbekeerde, een bloedhond,

Gij spuwdet op mijn tabbaard – en dat alles,

Omdat ik weet te hand’len met wat mijn is.

Welnu, thans blijkt het, dat ge mij behoeft,

Zoo is ’t; thans komt ge tot mij, en gij zegt:

„Shylock, wij wenschen geld”; en dat zegt gij,

Gij, die mijn baard bespuwdet, met den voet

Mij stiet, zooals ge een vreemden hond zoudt schoppen

Van uwen drempel, thans verlangt gij geld!

Wat moet ik tot u zeggen? moet ik zeggen:

„Heeft een hond geld? Is ’t mooglijk, dat een bloedhond

Drieduizend stukken gouds u leent?” Of moet ik

Ten grond toe buigen, en gelijk een schuldnaar

Met fluisterstem, waar needrigheid in suist,

Dus spreken:

„Uw edelheid heeft Woensdag mij bespuwd,

Op dien dag weggeschopt, een ander maal

Mij hond genoemd; voor zooveel vriendelijkheid

Leen ik u zooveel geld?”


Antonio

Ik was in staat u weder zoo te noemen,

U weer te spuwen, met den voet te stooten.

Wilt gij dit geld ons leenen, leen het niet

Als aan uw vrienden, – vriendschap zou geen vrucht

Van dood metaal ooit eischen van zijn vriend, —

Maar leen ’t veeleer uw vijand uit, want blijft

Die in gebreke, des te scherper kunt gij

Het uiterste eischen.


Shylock

Het uiterste eischen. Zie toch, welk een drift!

Ik wilde uw vriend zijn, vriendlijkheid u toonen,

Den smaad vergeten, dien ’k verduren moest,

Het noodige u verschaffen, en voor rente

Geen duit zelfs eischen, maar gij hoort niet eens;

Mijn aanbod is toch vriendlijk.


Antonio

’t Zou vriendlijk zijn.


Shylock

’t Zou vriendlijk zijn. Ik doe die vriendlijkheid. —

Ga mee naar den notaris, teeken daar

Uw schuldbrief op uw naam; uit louter scherts,

Opdat gij ziet, dat ik geen winst verlang,

Als gij mij niet op den bepaalden dag,

En daar of daar, die som of die, zooals

Uw schuldbekentnis luiden zal, betaalt,

Zij deze boete vastgesteld, dat ik

Een zuiver pond mag snijden van uw vleesch,

Uit welk deel van uw lichaam ik verkies.


Antonio

Het zij zoo; op mijn woord; ik teeken ’t stuk,

En zeg: ook bij een jood is vriendlijkheid.


Bassanio

Neen, teeken zulk een borgtocht niet voor mij;

Veel liever blijf ik nog in mijn ellend’.


Antonio

Kom, vriend, geen angst; want ik betaal op tijd.

In minder dan twee maanden, dus een maand

Vóór ik ’t behoef, verwacht ik schepen binnen,

In waarde tien-, ja, twintigmaal deez’ som.


Shylock

O vader Abram! hoe de christnen toch,

Omdat zij zelf hardvochtig zijn, van andren

Hetzelfde denken! – ’k Bid u, zeg, zou mij,

Als hij eens in gebreke bleef, het innen

Der afgesproken boete voordeel zijn?

Een pondje menschenvleesch, gesneden van

Een man, is niet zoo goed, niet te verhandlen

Als vleesch van rund of schaap. Ik zeide, ik wensch

Zijn gunst, en bied mijn diensten. Neemt hij

Die aan, zeer gaarne; weigert hij, ’t zij uit;

Maar smaad mij niet, ik bid u, om mijn goedheid.


Antonio

Shylock, ik ben bereid het stuk te teek’nen.


Shylock

Gij ziet mij daadlijk weer, bij den notaris;

Geef gij hem op, wat hij te stellen heeft,

Met onze scherts er bij; ik zorg voor ’t geld

En pak het in, en ’k moet ook naar mijn huis,

Waarop een dienaar past, die niet te best

Betrouwbaar is, maar spoedig ben ik bij u.


(Shylock af.)

Antonio

Zoo haast u, goede jood. – Zie, deez’ Hebreër

Wordt waarlijk nog een christen; hij wordt goed.


Bassanio

’k Vertrouw geen goedheid van een boos gemoed.


Antonio

Geen zorg; ik heb geen roekloosheid begaan;

Mijn schepen zijn een maand vooruit wel aan.


(Beiden af.)

De Koopman van Venetië

Подняться наверх