Читать книгу Heldensagen en Legenden van de Serviërs - Woislav M. Petrovitch - Страница 4

Inleiding

Оглавление

Inhoudsopgave

Meer dan eens heb ik het betreurd, dat ik niet bij machte was in de volgende bladzijden van de bezielende balladen onzer nationale barden een metrische overzetting te leveren. Nooit heb ik zoo diep als bij deze vertaling beseft, hoezeer mijn leeraren in letterkunde dwaalden—al moge er dan ook voor enkele gevallen en onder bepaalde omstandigheden eenige waarheid in hun stelling liggen—wanneer zij beweerden, dat schoone gedachten beter uitgedrukt worden in proza dan in dichtvorm, waarbij men door de regelen van prosodie en metrum al te zeer belemmerd wordt. Het is ongetwijfeld waar, dat goed proza meer waarde heeft dan middelmatige poëzie, maar geldt dit ook als de auteur een groot dichter is?

Het Servische heldendicht verdient ongetwijfeld de aandacht van de Engelsche letterkundige wereld en ik waag het de hoop uit te spreken, dat de dag komt, waarop een ander Engelsch dichter dan Sir John Bowring onder de bekoring van onze balladen zal komen en evenals hij zal trachten de Engelsche lezers ook van de meesleepende rhytmische eigenschappen van het oorspronkelijke te doen genieten.

In de eerste helft van de negentiende eeuw hebben verschillende Duitsche dichters eenige van onze nationale balladen van proza in dicht overgebracht en ik kan er niet anders dan trotsch op zijn, dat zelfs Goethe daaronder behoorde. Helaas was hij gedwongen een Italiaansche vertaling te gebruiken, daar hij de Servische taal niet kende—wat wel het geval was met zijn zeer gewaardeerden landgenoot Jacob Grimm, die, nadat hij onze muzikale taal had geleerd, om kennis te kunnen nemen van de schatten, die er in geschreven zijn, als zijn meening uitsprak: “De Servische nationale poëzie verdient werkelijk de algemeene aandacht—ik geloof, dat het Servisch algemeen bestudeerd zal worden juist terwille van deze balladen.”

Een Tchechisch1 schrijver, Lyoodevit Schtur, schreef in zijn verhandeling over de Slavische poëzie “De Indo-Europeesche volken drukken alle op hun eigen manier uit, wat zij in zichzelf bevatten en wat hun ziel beroert. De Indiër openbaart dit in zijn reusachtige tempels; de Pers in zijn heilige boeken, de Egyptenaar in pyramiden, obelisken en onmetelijke, geheimzinnige labyrinten; de Helleen in zijn prachtige beelden; de Romein in zijn bekoorlijke schilderijen, de Duitscher in zijn schoone muziek—de Slaven hebben hun diepst gevoelde gedachten neergelegd in balladen en verhalen.”

Ik geloof niet, dat ik te veel beweer, als ik zeg, dat van al de Slaven de Serviërs het overvloedigst hun ziel hebben uitgestort in een poëzie, die volkomen, geheel en al nationaal is. Dat zou niet met dezelfde stelligheid gezegd kunnen worden van hun verhalen en legenden, die naar mijn meening minder karakteristiek zijn. Wel pleit hun verrassende analogie met het folklore van andere volken mee voor de eenheid in voorhistorische tijden van het geheele Arische ras. Het zou bijvoorbeeld belachelijk zijn voor eenig volk een sprookje als dat van “Asschepoester”2 als “nationaal eigendom” op te eischen, of eenig ander, dat eveneens, zooals hun, die eenige studie van het Europeesche folklore gemaakt hebben, wel bekend is, in vele talen voortleeft.

Sinds onheugelijke tijden heeft de Serviër een natuurlijk en meer dan gewoon talent aan den dag gelegd voor het dichten van heldenballaden. Deze gave is het volk eigen gebleven, toen het zich uit Noordelijker streken in zijn tegenwoordige woonplaats vestigde, waar het de fantasie prikkelend natuurschoon en het verkeer met het beschaafde Byzantium er zeer grooten invloed op uitoefenden en de voortbrengselen der poëzie tot een ontwikkeling brachten, die ze meer dan eenig product van het genie der Noordelijker Slaven deden gelijken op het Homerische heldendicht. De schat van zijn geestelijke voortbrengselen werd voortdurend vermeerderd door nieuwe indrukken en zoo ontstond de nationale poëzie, rijk van vorm en schoon van samenstelling. De prachtige wouden van den Balkan, waar de legende en de romantiek meer dan in eenigen anderen woudrijken streek van Europa een gunstige omgeving voor haar ontwikkeling vonden, het altijd lachend uitspansel van Macedonië, de reusachtige Zwarte bergen van Montenegro en Herzegowina zijn wel geschikt om zelfs een minder begaafd volk te bezielen dan het Servische, dat deze romantische streken gedurende de laatste dertien eeuwen bewoonde.

De onvermoeide Servische zanggodin vervulde haar zending evenzeer op het slagveld of in het woud als in de liefelijke weiden tusschen de kudden of onder de dreigende muren van vorstelijke en heilige kloosters. Het geheele volk deelde in haar gaven en wanneer een dichter de heldendaden van den een of anderen geliefden nationalen held bezongen had of de vrome daden van een monnik of een heilige of eenig ander onderwerp had aangeroerd, dat tot het hart van het volk sprak, dan stonden er steeds weer andere barden klaar, die de dichterlijke schepping tot de hunne maakten en ze in wijder kring verbreidden met de wijzigingen, die nu eenmaal al wat mondeling overgebracht wordt, vergezellen, en waardoor ze steeds inniger tot het hart van het volk spreken. Uit dit karakteristieke, dat aan mondelinge overbrenging eigen is, valt het bestaan van verschillende teksten van eenige der meest populaire zangen te verklaren.

Door vele eeuwen en meer speciaal gedurende de gruwzame overheersching van de Turken konden de voortbrengselen der Servische nationale litteratuur enkel voortleven door mondelinge overdracht. De onvermoeide monniken toch, die veilig waren binnen de geheiligde muren van hun klooster, gebruikten hun vrijen tijd niet met het opteekenen der balladen en heldendichten van het volk, doch met het aanleggen van biografieën van andere monniken of van dezen of genen vorstelijken beschermheer.

Die Serviërs, welke het onder het verlammende bestuur van den Sultan niet konden harden, emigreerden in de zeventiende eeuw met hun patriarch Arsen Tcharnoyevitch, naar de vlakten van Zuidelijk Hongarije. In den loop der twee volgende eeuwen wijdden zij zich daar aan de pseudoklassieken van het Westen. Zij beschouwden het infra dignitatem over zulke vulgaire onderwerpen als populaire dichtkunst en overleveringen te schrijven. De begaafde afstammelingen van die beklagenswaardige slachtoffers der sluwe Oostenrijksche en Pan-Russische invloeden verspilden hun talenten in ijdele en leege nabootsing der pseudo-klassieke voortbrengselen van Italië en Frankrijk, en door volijverig de Servische en Oud-Slavische werkwoorden op de Russische wijze te vervoegen, schiepen zij een monsterachtig letterkundig jargon, dat zij noemden Slavyano-Serbski (d.i. Slavisch-Servisch). En als eenig Servisch schrijver zich zou vermeten hebben in het welluidende en onvervalschte Servisch te schrijven, dat algemeen in zijn vaderland gesproken werd, zou hem de vloek getroffen hebben van die op een dwaalspoor gebrachte Slavisch-Servische “bestudeerders der Klassieken”, die er innig van overtuigd waren, dat de roem in de nationale litteratuur alleen te behalen was door te schrijven in een taal, die ze zelf nauwelijks begrepen, en die tengevolge van de volkomen inconsequentie en willekeurige veranderingen ook onverstaanbaar was.

De “bestudeerders der klassieken” kregen hun verdiende loon in de eerste helft van de negentiende eeuw, toen zij overstroomd werden door den niet te weerhouden vloed van de populaire beweging, aan welker spits de boer Vouk Stephanovitch-Karadgitch stond, een man, die zich zelf gevormd had en wiens naam voor altijd groot zal blijven in de geschiedenis van de Servische letterkunde. Karadgitch is met recht de vader van de Servische moderne litteratuur genoemd. Zijn ontelbare tegenstanders trachtten hem te verpletteren onder de meest beleedigende benamingen, waaraan hun pen en hun tong uitdrukking konden geven, maar eindigden, na meer dan vijftig jaren van vruchteloozen weerstand, met hun armen wijd voor hem te openen.

Karadgitch schiep een spraakkunst van de Servische volkstaal, waaruit hij alle onnoodige graphische teekens verbande; zijn alphabet van dertig letters paste zich volkomen aan bij de dertig klanken (vijf klinkers en vijf en twintig mede-klinkers) van zijn moedertaal—en dientengevolge ontstond een ideale phonetische orthografie, waarin de gulden regel gevolgd kon worden: schrijf zooals gij spreekt en spreek zooals gij schrijft.3 Hij is van het eene dorp naar het andere door Servië gereisd, volijverig de epische en lyrische gedichten verzamelend en neerschrijvend de legenden en overleveringen, die hij van de lippen der barden opving en van verhalers, niet alleen van beroepszangers, maar ook van amateurs.

In zijn pogingen werd hij krachtig gesteund door de Servische regeerende vorsten en hij had het geluk zich de intieme vriendschap te verwerven der beroemde philologen en geleerden van de laatste eeuw: Bartholemy Kopitar, Schaffarik en Grimm. Geholpen door Kopitar slaagde Karadgitch er in een academische dictionnaire samen te stellen van de Servische taal vertolkt door Latijnsche en Duitsche equivalenten. Dit blijft tot op heden de eenig betrouwbare Servische dictionnaire, die den Westerschen standaard van zulke boeken nadert. Zijn eerste verzameling van Servische populaire gedichten werd in 1814 in Weenen uitgegeven. Ze bevatte 200 lyrische zangen, die hij noemde zenske pyesme (d.i. vrouwenzangen) en 23 heldenballaden. Dit boek verwekte opzien in de letterkundige kringen van Oostenrijk, Servië, Duitschland, Rusland en andere landen. Zeven jaar later deed Karadgitch in Leipzig een tweede uitgave in drie deelen het licht zien. Deze uitgave bevatte 406 lyrische zangen en 117 heldendichten. Aan deze uitgave ontleende Sir John Bowring de stof voor zijn metrische vertaling van enkele der lyrische en epische gedichten, die hij in 1827 uitgaf onder den titel Servische Populaire Poëzie. Hij droeg het boek op aan Karadgitch, die zijn intieme vriend was en leeraar in het Servisch.4

Ik heb drie van Bowrings balladen in dit boek overgenomen, om den lezers ook een getrouwere weergave van het oorspronkelijke vers te bieden dan mogelijk is in proza. Wat de dichterlijke verdiensten betreft van deze metrische vertalingen, ik wil mij niet aanmatigen er een oordeel over te vellen, maar het moge mij vergund zijn te zeggen, dat ik geen getrouwer vertaling heb gezien van onze nationale balladen en lyrische zangen, noch in het Engelsch, noch in eenige andere taal. De moeilijkheden in aanmerking genomen, die de bestudeering van elke Slavische taal (en dit geldt vooral van de Servische) den Angel-Sakser biedt, is het verwonderlijk hoe weinig onvolkomenheden het werk van Bowring aankleven. Sir John moet een ongewoon talent voor vreemde talen hebben bezeten, daar hij ook uit ieder van de andere Slavische talen vertaald moet hebben en—naar mij is medegedeeld—met dezelfde stiptheid en nauwgezetheid.

De derde uitgave van het werk van Karadgitch verscheen in Weenen, tusschen de jaren 1841 en 1866. Het was nu gegroeid tot vijf deelen en bevatte 1112 lyrische zangen en 313 heldenballaden. Het is uit deze uitgave, dat ik de heldenverhalen, in dit boek opgenomen, heb gekozen; en indien ik er misschien in geslaagd ben een nieuw geslacht van niet-Servische lezers belang te doen stellen in de letterkunde van mijn land, dan zal het mijn verdere eerzucht zijn, de onvergelijkelijk veel zwaardere taak te volbrengen om hun in een volgend deel een blik te gunnen in onze populaire lyrische poëzie.

Het voorbeeld van Karadgitch volgend hebben veel Serviërs van Bosnië en Herzegowina balladen en legenden verzameld, die Karadgitch niet heeft hooren voordragen op zijn verschillende reizen, door de eigenlijke Servische landen, of waartoe hem de tijd ontbrak om ze in te lasschen. Zulke later verzamelde gedichten—werkelijk een zeer groot aantal—zijn van tijd tot tijd uitgegeven in de welbekende tijdschriften Bosanska Veela (d.i. “de Veela van Bosnië”) en Karadgitch en het aantal vermeerdert voortdurend nog; niet alleen door de ontdekking van oude bronnen, maar ook door de nieuwe inspiratie, die een gevolg was van de Balkanoorlogen van 1912–1913.

Tenslotte heb ik nog mijn meest dankbare erkentelijkheid te betuigen aan mijn geachten vriend M. Chedo Miyatovich voor zijn onschatbaren raad en de aanmoediging, die ik van hem ondervond en voor zijn edelmoedige bereidwilligheid om het voorbericht te schrijven, dat mijn boek versiert, en eindelijk ook mijn uitgevers te danken voor de hulp, die zij mij boden bij het gereedmaken van mijn manuscript voor de pers.

W.M. Petrovitch.

189 Queen’s Gate, Londen,

Mei 1914.

1 Tchech is een beter synonym voor het onjuiste Bohemer.

2 In ’t Servisch Pepelyouga, waarin pepel, of—met als o uitgesproken l—pepeo, beteekent sintel of asch; ouga, dat het achtervoegsel is, komt in beteekenis overeen met het Engelsche one of het Italiaansche ella.

3 Zie Servische conversatie spraakkunst, door Woislav M. Petrovitch uitg. Julius Groos, Heidelberg, 1914 (Londen: David Nutt, 212 Shaftesbury Avenue, W.C.), Inleiding pp. 1–8.

4 Dit was een van de vele eerbewijzen, die de boer, welke zich zelf gevormd had, ontving. Hij werd door de universiteit te Jena tot doctor honoris causa benoemd. Later werd hij medewerkend of eerelid van de meeste Academies van Wetenschappen in Europa; de hoogste orden van de in Servië regeerende vorsten werden hem geschonken, en de keizers van Oostenrijk, Rusland en Duitschland vereerden hem met gelijke bewijzen van hun gunst.

Heldensagen en Legenden van de Serviërs

Подняться наверх