Читать книгу Naakt model - Adama van Scheltema Carel Steven - Страница 3
EERSTE BEDRIJF
EERSTE TOONEEL
ОглавлениеHenri, daarna Oompje
Henri (ongeveer dertig, niet groot, maar flink van postuur, donker haar, heldere, sprekende oogen. Hij zit met een pijpje in zijn hand fluitend voor zijn ezel de rechtsche figuur te keuren). Goed – goed – , maar het ìs er nog niet! – nee – (er wordt geklopt) ja!
Oompje (bij de zestig, klein van gestalte, een witte vooruitstekende sik; hij maakt met zijn eenigszins schorre stem en zijn verdacht rooden neus een ietwat verloopen indruk, maar zijn knijpende, waterig bijziende oogjes hebben hun glans nog niet verloren. Hij schuift grinnikend naar binnen). Hm! – goeie morgen – goeie morgen!
Henri (opstaande). Morgen oompje, – komt u eens kijken?
Oompje. Hm – precies! ik wou es even boven komen, hè.
Henri (buigend). Vereerd, vereerd!
Oompje (komt voor den ezel zitten). Ik wou je es komen vragen – hm (voor de schilderij zijn sikje beplukkend) jullie schildert er tegenwoordig toch maar op los, hoor – sakkerloot! (hij knipt met zijn oogjes naar een plek en met zijn vinger wijzend, spottend) – en dát?
Henri. Dat – ? dat is een heup, een Fransche hooge heup, – prachtig, het licht op een heup!
Oompje. Precies, – maar wij schilderden dat toch anders. In ónzen tijd…
Henri (even geprikkeld). Ach ja, natuurlijk, dat zeggen alle oude heeren; „in ónzen tijd – in ónzen tijd!” – maar het is nou weer een àndere tijd!
Oompje. Hm, tja – precies, dat denk je zoo, m’n jongen – maar de tijd gaat altijd in een kringetje (met zijn wijsvinger in de lucht teekenend) en eer je ’t weet, komen ze weer achterop en sta je weer aan ’t eind van het kringetje. Natuùrlijk: wij oudjes zijn niks meer waard – maar dat dachten wij in ónzen tijd immers precies zoo! De wereld is immers altijd precies zoo – ! (Als Henri nadrukkelijk zijn hoofd schudt). Jawel, jij denkt: die oompje met zijn genrestukjes, dat beteekent niks meer – maar ik heb er verleden toch maar weer eentje verkocht! (Henri haalt zijn hoofd op). Precies! (hem met den vinger dreigend). Pas jij maar op, jongeheer! (zich weer naar de schilderij draaiend). Tja – pas jij maar op met je Fransche heupen! In ónzen tijd, toen beteekende dat nog wat, hè – wij leerden nog „teekenen”, zie je.
Henri. Ach, jawel.
Oompje. Precies! – Wij – toen wíj nog jong waren, leerden wij eerst teekenen. Maar jullie – jullie kunt eigenlijk heelemaal niet meer teekenen – (zijn sik beplukkend voor de schilderij) hm, eigenlijk kunnen jullie ook heelemaal niet meer schilderen, – hm, eigenlijk kunnen jullie heelemaal niks, – hm – tja – en toch zijn jullie soms zoo verdekseld knappe jongens – tenminste jij.
Henri (glimlachend). Ah zoo – ah zoo!
Oompje (zich naar hem toedraaiend). Maar wacht maar mijn jongen, als je oud wordt – dan laten ze je in je hemmetje staan – als je oud wordt, dan laten ze je alleen!
Henri. Ach oompje, wij jongeren zijn als kind al alleen – en dat is nog heel wat erger: als kind alleen, en als mensch alleen – en als kunstenaar alleen! In úw tijd, toen leefden ze nog samen voor één ding; voor teekenen en voor schilderen en – nou ja, ieder in zijn „genre”; in úw tijd – weet u, het lijkt me soms of het leven toen nog zoo eenvoudig was als „tweemaal twee vier” – en nou – nou zijn het allemaal breuken – ha, ha: repeteerende breuken! (hij mompelt wat in zich zelf door, terwijl oompje, maar half luisterend, is opgestaan en een andere schilderij bekijkt; dan, zijn gedachtengang afbrekend). Maar – waar kwam u eigenlijk voor?
Oompje. – Hm – precies! (naar een schilderij gebogen, zijn sikje beplukkend). Dat – dat snoepie, dat je hier verleden had – je weet wel, dat kleine zwarte ding – hoe heet dat ook weer – ?
Henri. Tootje? – (begrijpend waar oompje heen wil) Ah – !
Oompje. Precies! – Tootje, dàt zal ’t zijn, precies – (voor de schilderij). Kijk: dat is nou toch verduiveld knap, zie je – dat halsje… hm, die had je toch weer voor vanmiddag besteld, hè – ?
Henri (kijkt even schuddend glimlachend naar oompje, die in de schilderij verdiept schijnt). Jawel – .
Oompje. Nou stuur haar dan es eventjes naar beneden, hè – ? Ik kan haar zoo goed even gebruiken – enkel maar voor de handjes, zie je, (opkijkend van zijn kunstbeschouwing) enkel maar even voor de handjes: – allerliefste handjes, hè… ik stuur haar onmiddellijk weer terug hoor.
Henri (nog glimlachend). Dat komt goed uit, want ik krijg onverwacht een nieuwe leerling – vanmiddag voor ’t eerst, ik moet Tootje toch wegsturen.
Oompje. Precies!
Henri. En tante Cor – ?
Oompje. Mijn wijfie gaat uit.
Henri (lachend). Ah…!
Oompje (zijn sik streelend). Cornelia moet met de trein.
Henri. Cornelia – ? Noemt u haar tegenwoordig Cornelia?
Oompje (grinnikend). Wel nee, wel nee – dat is alleen maar voor Zondags en voor feestelijke gelegenheden (grinnikend zijn sik uitstrijkend) Cor-ne-lia… heette niet zoo’n helleveeg uit zoo’n stuk van Shakespeare ook Cornelia?
Henri. Cornelia – ? Cor – Cordelia bedoelt u misschien? – maar dat was geloof ik juist geen helleveeg.
Oompje. Zoo – dat is jammer. Och, mijn Cor is nou wel niet bepaald zoo’n helleveeg, zie je – een goed wijf – maar – hm – (als hij Cor op dat oogenblik juist in de deur ziet) precies!