Читать книгу Naakt model - Adama van Scheltema Carel Steven - Страница 7
EERSTE BEDRIJF
VIJFDE TOONEEL
ОглавлениеNellie, Herman
Nellie (komt aarzelig terug van de deur, scharrelt wat aan de tafel, verdwijnt in het keukentje en begint klaar te zetten).
Herman (naast de tafel zittend volgt haar met de oogen; hij zucht; stilte). Is ’t nog altijd zoo an – ?
Nellie. Och Henkie, begin daar nou niet weer over.
Herman (loopt pijnlijk rond en blijft voor den ezel staan). Ik kwam zeggen – ik kwam vragen, of je – na dit ding – nog es kwam – voor een nieuw stuk; (zich tot haar wendend) wit! en grijs en blauw – een nimf, als een droom in een bosch.
Nellie (aldoor bezig). Ja, later misschien, hè – maar nou kan ik niet. (naar de schilderij knikkend). Dàt moet eerst af – enne – ik ben nou van hem, hè.
Herman (met afwerend gebaar, dan met den rug van zijn hand zich het voorhoofd wisschend). Maar – jouw figuur is immers toch bijna af, – en dan beloof je me toch – dan kom je weer – voor de nimf – ik moet je dan hebben, zie je – (hij gaat weer zitten en dringt nader) ik moet – .
Nellie (tegenover hem, brood snijdend). Och Henkie, zit nou niet te zeuren – ik ben nou hier.
Herman. „Hier” – „hier” (bitter) hier zijn er al zooveel geweest.
Nellie (geprikkeld). Och wat – „hier veel geweest” – en wat weet jij daar nou van! Dat is nou maar enkel, omdat je jaloersch bent. (stilte). En wat dan nòg? – ik ben toch maar een model! – ik ben toch vrij! (stilte). Och Henkie, toen ik bij jou kwam, was ik nog maar een schaap.
Herman (opspringend). Ja – ja, dàt is het! Ik was de eerste hè – en dan zie je niet zoo nauw! en nu je de smaak beet hebt, nu wil je ook de anderen leeren kennen! – Nou leer ze dan maar kennen! allemaal – den een na den ander – dan zul je zien, wat voor een egoïsten het zijn! egoìsten! egoìsten! – de heele wereld is egoïst! (stilte, weer naar haar toekomend, zachter). Maar wat ìk voor je voelde, zie je – dat zal je niet weer vinden – zie je. (hij komt weer zitten, terwijl zij brood snijdt. Stilte). Weet je nog – zoo snee je bij mij ook altijd brood, Nellie, – we hadden ’t toch goed samen, Nel, – hou je dan heelemaal niet meer van me – zeg – ?
Nellie (zachter). Och ja jongen – och jawel – . (Zij zet koffie, en legt daarbij haar arm over de tafel).
Herman (haar hand vattend). We hadden het zoo goed samen, zeg – kon het niet zoo blijven – ? kan het niet meer zoo worden, Nel – ? Ik heb je zoo noodig zeg – ik kan je niet meer missen – ! ik kàn niet buiten je!
Nellie (haar hand terugtrekkend). Och nee Henkie – toe! Ik kom wel es – ja, ik kom nog wel es – voor poseeren – misschien, (jagend) maar noù niet – noù ben ik hier, noù ben ik van hem – en ik hoù van hem! – ik heb hem lief – daàr: ik hoù van hem!
Herman. St – ! St! – niet zoo hardop! – (hij staat op, loopt kreunend rond, – dan bij de tafel terug). Hoe kun je dàt nou tegen me zeggen!
Nellie (een beetje verschrikt over haar eigen uitval). Nou ja – (luisterend, – opgelucht). Daar komen ze – !
Herman (haastig). Je spreekt hem toch nooit over – ons – ?
Nellie. Och wel nee.