Читать книгу Het tweevoudig verbond contra de drievoudige Entente - Beck James Montgomery - Страница 4
HET TWEEVOUDIG VERBOND contra DE DRIEVOUDIGE ENTENTE. 1
Engeland's Rechtvaardiging
ОглавлениеEngeland's rechtvaardiging grondt zich op het Traktaat van 1839, waarbij Pruisen, Frankrijk, Engeland, Oostenrijk en Rusland de voortdurende onzijdigheid van België plechtig waarborgden, eene verklaring die door Graaf Bismarck, destijds Rijkskanselier, op 22 Juli 1870 werd bevestigd, zooals zij zoo mogelijk nog sterker en kortelings werd bevestigd in wat wij in het Belgische Grijs-boek lezen.
In het voorjaar van 1913 was er in de Budget-Commissie van den Rijksdag een debat aan den gang over de Begrooting voor Oorlog. In den loop van dit debat liet de Duitsche Staats-Secretaris zich als volgt uit:
“De neutraliteit van België is vastgesteld door internationale conventies en Duitschland is besloten die conventies te eerbiedigen.”
Om deze plechtige verzekering zoo mogelijk nog wichtiger te maken, voegde de Minister van Oorlog er in hetzelfde debat aan toe:
“België speelt geenerlei rol in de motiveering van het ontwerp van de Duitsche militaire reorganisatie, dat zijne rechtvaardiging vindt in den toestand in het Oosten. Duitschland zal niet uit het oog verliezen, dat de Belgische neutraliteit is gewaarborgd door de internationale verdragen.”
Een jaar later, op den 31sten Juli 1914, verzekerde de heer von Below, de Duitsche Gezant te Brussel, het Belgische Ministerie, dat hem eene verklaring van den Rijkskanselier in 1911 bekend was, volgens hetwelk het niet in Duitschland's bedoeling lag, de Belgische onzijdigheid te schenden en dat hij zich volkomen overtuigd gevoelde, dat er in de gevoelens toen geuit geene verandering was gekomen (Zie Nos. 11 en 12 van het Belgische Grijs-boek). Het komt ons overbodig voor, op de schandelijke miskenning van deze plechtige verplichtingen en uitlatingen te wijzen, waar immers de tegenwoordige Duitsche Rijkskanselier in zijn speech tot den Rijksdag – en tot de geheele wereld – van 4 Augustus 1914, ruiterlijk erkent, dat de handeling van de Duitsche militaire overheid om België binnen te vallen, verkeerd was. Hij zeide:
“Wij staan voor de noodzakelijkheid en nood breekt wet. Onze troepen hebben Luxemburg bezet en zijn misschien reeds op Belgisch terrein. Dat, mijne heeren, druischt in tegen de voorschriften van het volkerenrecht. Het is waar, dat de Fransche Regeering te Brussel verklaard heeft, dat zij bereid is, België's onzijdigheid te eerbiedigen, zoolang hare tegenstander hetzelfde doet. Het was ons echter bekend, dat Frankrijk voor een inval klaar stond. Frankrijk kon wachten, maar wij niet. Een Fransche aanval in onzen flank, aan den Nederrijn, had ons noodlottig kunnen zijn. Zoo waren wij wel gedwongen het rechtvaardig protest, zoo van de Luxemburgsche Regeering als van die van België te negeeren. Wij zullen – het zij hier openlijk verklaard – ons best doen, het aangedaan onrecht te herstellen, dat wij thans begaan, zoodra maar ons militair oogmerk bereikt is. Ieder die zich besprongen ziet als wij, ieder die aan het vechten is voor zijn hoogste goed, kan slechts aan één ding denken – hoe hij er zich doorheen slaat.”
Dit verweer komt niet neer op eene voorwaardelijke bekentenis – het is eene open erkenning van schuld in het aangezicht van de geheele beschaafde wereld. Het heeft één verdienste: het verergert het misdrijf niet door er doekjes om te winden. Het grondt Duitschland's actie op het evangelie van een Treitschke, een Bernhardi, die immers leeren, dat het iederen staat geoorloofd is, zich ter bereiking van welk zelfzuchtig oogmerk ook, van physieken dwang te bedienen. Dit evangelie, tusschen haakjes, is niet nieuw. Het frappeert ons alleen dat men het voor deze twintigste eeuw heeft durven opwarmen. Het werd door Machiavelli nog vrij wat klemmender bepleit in zijn geschrift “De Vorst,” waarin hij de politiek van Cesar Borgia verheerlijkt, waar hij de zwakkere Staten van Italië met gewetenloos Terrorisme vertrapt, op hen vallend met teugellooze woestheid of hen op de laaghartigste wijze om den tuin leidend. De schaamtelooze verwoesting van België komt inderdaad op niets anders dan huishouden à la Borgia neer, maar in hare uitwerking is het systeem tienduizend maal verschrikkelijker, waar immers moderne vernielingswerktuigen worden gebezigd.
Tenzij wij onze veel geprezen beschaving hebben te beschouwen als het dunst vernisje over een onderlaag van barbaarschheid gestreken; tenzij het volkerenrecht op niets hoogers neerkomt dan op de wet van het geweer en de overtuiging van het kanon; tenzij wij moeten aannemen, dat de mensch na tallooze eeuwen nog even ver is in politieke moraliteit als in de dagen van den holbewoner – kan dit antwoord van Duitschland slechts als een slag in het aangezicht der beschaafde buitenwereld worden aangemerkt. Want getuigt het niet van eene beleedigende onverschilligheid voor het oordeel der “anderen”? Duitschlands bewering dat een vredesverdrag bij slot van rekening niets anders is dan een vodje papier, dat kan worden genegeerd, zoodra dit een der contracteerende partijen beter gelegen komt, is eene opvatting lijnrecht in strijd met de hoogste belangen der menschelijke samenleving.
Niets wischt het feit uit, dat België vóór de oogen der beschaafde wereld werd neergesmakt en mishandeld. Zij is een martelares, want haar onschuld aan eenige vijandelijke daad vóór zij werd aangevallen, staat vast. Haar vrijwillig aanvaarde zelfopoffering ter wille van de handhaving harer plechtig bezworen onzijdigheid zal pleiten “als engelen met bazuinen-tongen, luid de schanddaad van zijn moord vervloeken(d).”2 In haar geval voorzeker zou de Hooge Raad der Wereldbeschaving inderdaad niet behoeven te aarzelen, hoe uitspraak te doen. In kort geding en in hoogste instantie zou het vonnis slechts in één zin kunnen uitvallen.
2
Macbeth, Eerste Bedrijf, zevende Tooneel (Vertaling van Prof. L. A. J. Burgersdijk).