Читать книгу Moord met een hoger doel - Блейк Пирс - Страница 13
ОглавлениеHOOFDSTUK ZEVEN
Om kwart voor zeven ’s avonds nam Avery de lift naar de tweede verdieping van het politiebureau. Ze voelde zich uitgeput. Alle energie en kracht door de gebeurtenissen van die morgen hadden geleid tot een vruchtbare dag. De avond zou echter nog veel onbeantwoorde vragen brengen. Haar lichte huid was wat verbrand door de zon en haar haren zagen er niet uit. Haar jasje hing slordig over haar arm, haar blouse was smoezelig en gekreukt. Ramirez daarentegen zag er nog steeds uit om door een ringetje te halen: zijn haren netjes naar achteren gekamd, zijn pak zag eruit alsof het net van de stomerij kwam, zijn ogen stonden nog steeds bijzonder alert en op zijn voorhoofd parelden enkel wat druppeltjes zweet.
“Hoe kun jij er na zo’n dag nog zo goed uitzien?” vroeg ze.
“Dat is mijn Spaans-Mexicaanse bloed,” verduidelijkte hij. “Ik kan makkelijk vierentwintig of achtenveertig uur doorgaan en er nog steeds perfect uitzien.” Hij schonk Avery een pijnlijke blik en verzuchtte: “Je ziet er inderdaad vreselijk uit.” In zijn ogen blonk respect. “Maar je hebt het wel gedaan!”
’s Avonds was het maar half zo druk op de tweede verdieping. De meeste agenten waren al naar huis of patrouilleerden op straat. In de vergaderzaal brandde nog licht. Dylan Connelly beende heen en weer, blijkbaar helemaal van streek. Toen hij hen zag gooide hij de deur open. “Waar hebben jullie in hemelsnaam uitgehangen?” snauwde hij. “Ik wilde om vijf uur stipt een verslag op mijn bureau. Het is bijna zeven uur. Jullie radio stond uit. Allebei,” benadrukte hij. Hij wees naar Avery. “Van jou had ik dat nog kunnen verwachten, Black, maar zeker niet van jou, Ramirez! Niemand heeft me gebeld. Niemand beantwoordde zijn telefoon. Ook de hoofdinspecteur is woedend, dus je hoeft niet bij hem te gaan klagen. Zien jullie de ernst van de situatie eigenlijk wel in? Wat dachten jullie wel?”
Ramirez stak zijn handen in de lucht. “Maar we hébben gebeld,” zei hij. “Ik heb een boodschap ingesproken.”
“Je hebt twintig minuten geleden gebeld,” snauwde Dylan. “Ik probeer je al sinds halfvijf elk halfuur te bereiken. Was er iemand dood? Zaten jullie achter de moordenaar aan? Want dit zijn de enige antwoorden die ik kan aanvaarden voor jullie regelrechte ongehoorzaamheid. Ik zou jullie onmiddellijk van de zaak moeten halen.” Hij wees in de richting van de vergaderzaal. “Naar binnen, nú.”
Boze bedreigingen waren niet aan Avery besteed. Dylans woede was niet meer dan een achtergrondgeluid dat ze makkelijk kon buitensluiten. Ze had dit lang geleden al moeten leren, in Ohio, toen ze had moeten horen hoe haar vader elke nacht tegen haar moeder tekeerging. In die tijd hield ze haar handen hard tegen haar oren, zong liedjes en droomde over de dag dat ze eindelijk vrij zou zijn.
Geen tijd voor herinneringen nu, er waren dringendere zaken.
De middagkrant lag op tafel. Op de voorpagina stond een foto van Avery Black, die met een geschrokken blik recht in de camera keek die onverwacht in haar gezicht geduwd was. De kop, in grote letters, luidde: Moord in Lederman Park: strafpleiter van een seriemoordenaar onderzoekt de zaak! Naast deze paginagrote foto stond een foto van Howard Randall, de oude verschrompelde seriemoordenaar met jampotglazen en een valse lach, de man van wie Avery nog steeds nachtmerries had. Deze foto had als titel: ‘Vertrouw niemand: advocaat noch politie.’
“Heb je dit gezien?” snoof Connelly. Hij pakte de krant op en gooide die terug op tafel. “Je hebt de voorpagina gehaald! Het is pas je eerste dag bij Moordzaken en je bent al voorpaginanieuws. Alwéér. Heb je er enig idee van hoe onprofessioneel dit overkomt? Nee, nee,” zei hij toen hij Ramirez’ blik zag, “waag het niet om hier iets op te zeggen. Jullie hebben het allebei verpest. Ik weet niet met wie jullie vanmorgen hebben gesproken, maar jullie hebben een gigantische puinhoop veroorzaakt. Hoe kreeg Harvard te horen dat Cindy Jenkins dood is? Op de website van Kappa Kappa Gamma werd een herdenkingsregister geopend.”
“Een goeie gok?” zei Avery.
“Krijg de klere, Black! Je staat niet langer op de zaak. Heb je dat goed begrepen?”
Hoofdinspecteur O’Malley kwam de kamer binnen.
“Wacht,” protesteerde Ramirez. “Dit kun je niet maken. Je weet helemaal niet wat we te weten zijn gekomen.”
“Het kan me niet schelen wat je te weten bent gekomen,” gromde Dylan. “Ik ben nog niet klaar. Het wordt nog beter. De burgemeester heeft een uur geleden gebeld. Blijkbaar speelt hij golf met de vader van Jenkins en hij wilde weten waarom een strafpleiter, die nota bene een seriemoordenaar heeft vrijgepleit, op de moordzaak zit van de dochter van een van zijn beste vrienden.”
“Kalm aan,” zei O’Malley.
Dylan draaide zich met een rood gezicht en open mond om. Bij het zien van de hoofdinspecteur – die een heel stuk kleiner en stiller was, maar die bijzonder opgefokt was en eruitzag alsof hij elk moment kon ontploffen – nam Dylan een stap terug.
“Om welke reden dan ook,” zei O’Malley gelaten, “is deze zaak gewoon helemaal uit de hand gelopen. Daarom wil ik precies weten wat jullie de hele dag hebben gedaan, tenminste als jij daar mee akkoord kunt gaan, Dylan?”
Connelly mompelde iets bij zichzelf en draaide zich om.
De hoofdinspecteur knikte naar Avery. “Voor de draad ermee.”
“Ik heb de naam van het meisje nooit genoemd,” zei Avery, “maar ik heb wel een van haar medestudenten bij Kappa Kappa Gamma ondervraagd, de beste vriendin van Cindy Jenkins, Rachel Strauss. Zij heeft waarschijnlijk het verband gelegd. Het spijt me,” zei ze met een oprecht verontschuldigende blik in Dylans richting. “Ik ben niet zo goed in small talk. Ik was op zoek naar antwoorden en die heb ik gevonden.”
“Vertel het dan,” moedigde Ramirez haar aan.
Avery liep om de vergadertafel heen. “We hebben te maken met een seriemoordenaar.”
“Kom nou toch!” mopperde Dylan. “Hoe kan zij dat nou weten? Ze is pas één dag met de zaak bezig. We hebben pas één dood meisje. Dat kan helemaal niet.”
“Hou nu toch eens je mond!” schreeuwde O’Malley.
Dylan beet op zijn onderlip.
“Dit is geen gewone moord,” zei Avery. “Dat zei je zelf ook al, hoofdinspecteur, en ik denk dat jij dit ook ingezien moet hebben,” zei ze tegen Dylan. “Het slachtoffer ziet eruit alsof ze nog leeft. Onze moordenaar aanbad haar. Geen enkele blauwe plek op haar lichaam, geen verkrachting, dus een overval of huiselijk geweld kunnen we alvast uitsluiten. Het forensisch rapport bevestigt dat ze werd gedrogeerd met een krachtig, hoogstwaarschijnlijk natuurlijk middel dat de moordenaar waarschijnlijk zelf heeft samengesteld uit plantenextracten, waardoor ze bijna meteen verlamd raakte en langzaam werd vermoord. Ervan uitgaande dat hij deze planten zelf ergens stiekem kweekt, heeft hij hiervoor licht, een watersysteem en plantenvoeding nodig. Ik heb een paar mensen opgebeld om te weten te komen hoe deze zaden worden geïmporteerd, waar ze worden verkocht en hoe je aan al het benodigde materiaal hiervoor kunt komen. Hij wilde dat zijn slachtoffer in leven bleef, in elk geval een tijdje. Ik had geen idee waarom, tot we hem zagen op het beeld van bewakingscamera’s.”
“Wat?” fluisterde O’Malley.
“We hebben hem,” zei Ramirez. “Maar maak je nog niet al te blij. De beelden zijn korrelig en het is lastig te zien, maar de hele ontvoering werd door twee camera’s geregistreerd. Jenkins verliet zondagnacht iets na halfdrie een feestje om naar het huis van haar vriend te gaan. Hij woont op ongeveer vijf straten van het Kappa Kappa Gamma-gebouw. Avery nam dezelfde weg die Jenkins normaal zou hebben genomen. Ze kwam langs een steegje. Ik weet niet hoe ze erbij kwam, maar opeens kreeg ze het idee om de bewakingscamera van een sigarettenwinkel daar in de buurt te controleren.”
“Daar is een bevelschrift voor nodig,” onderbrak Dylan.
“Alleen als iemand erom vraagt,” antwoordde Avery. “En soms kom je al een heel eind met enkel een vriendelijke lach en een aardig gesprekje. Deze winkel kreeg het afgelopen jaar een keer of tien met vandalisme te maken,” vervolgde ze. “Onlangs heeft de eigenaar een bewakingscamera geïnstalleerd. Nu ligt die winkel aan de andere kant van de straat, schuin tegenover dat steegje en op een wat grotere afstand, maar toch kun je op de beelden duidelijk een meisje zien – en ik geloof echt dat het Cindy Jenkins was – die tussen de bomen vastgegrepen wordt.”
“En toen belde ze mij,” ging Ramirez verder. “Eerlijk gezegd dacht ik dat ze gek was. Echt waar. Die beelden leken mij echt niet duidelijk genoeg. Maar Avery wilde dat ik de forensische dienst belde om de hele zaak daar ter plaatse te onderzoeken. Je kunt je wel voorstellen dat ik kwaad was. Maar,” zei hij enthousiast, “ze had gelijk. Er hing nog een andere camera in de buurt, bij het laadperron op het einde van het steegje. We vroegen het bedrijf of we de beelden konden zien. Ze gingen akkoord en boem!” zei hij met uitgestrekte armen. “Op de beelden zagen we een man uit het steegje komen die ons slachtoffer stevig vasthield. Dezelfde jurk. Dezelfde schoenen. Hij was tenger gebouwd en duidelijk kleiner dan Cindy, en hij danste. Hij hield haar vast en danste werkelijk met haar. Ze was duidelijk onder invloed van iets. Haar voeten hingen er maar zo’n beetje bij. Op een bepaald ogenblik kijkt hij zelfs recht in de camera. Die griezel stond ons gewoon uit te lachen. Hij zette haar op de passagiersstoel van een minibusje en reed weg alsof er niets was gebeurd. Een donkerblauwe Chrysler was het.”
“Kenteken?” vroeg Dylan.
“Vals natuurlijk. Ik heb het al gecheckt. Zal wel een nep nummerplaat zijn. Ik ben een lijst aan het samenstellen van alle Chrysler-minibusjes met dezelfde kleur die de afgelopen vijf jaar in een straal van vijf naburige staten werden verkocht. Hij had zich natuurlijk ook hebben vermomd. Je kon amper zijn gezicht zien. Hij had een snor, mogelijk een pruik op en droeg een bril. Het enige wat we kunnen inschatten is zijn lengte – ongeveer een meter zeventig – en misschien zijn huidskleur: blank.”
“Waar zijn de opnamen?” vroeg O’Malley.
“Beneden bij Sarah,” antwoordde Avery. “Ze zegt dat het wel een tijdje kan duren, maar ze zal proberen op basis van wat ze kan zien morgen een compositietekening af te hebben. Als we iets van een gezicht hebben, kunnen we dat vergelijken met onze verdachten en onze database checken om te kijken of er iets herkenbaars tussen zit.”
“Waar zijn Jones en Thompson?” vroeg Dylan.
“Ik hoop dat ze nog steeds aan het werk zijn,” zei Avery. “Thompson heeft de leiding over de surveillance in het park. Jones probeert uit te zoeken waar het busje heen reed nadat hij uit het zicht verdween.”
“Toen we vertrokken,” voegde Ramirez eraan toe, “had Jones al minstens zes verschillende camera’s binnen een straal van tien straten rond het steegje ontdekt die weleens interessant zouden kunnen zijn.”
“Zelfs al verliest hij het busje uit het oog,” zei Avery, “dan weten we tenminste welke kant het op is gegaan. We weten dat hij vanuit het steegje in noordelijke richting ging. Samen met wat Thompson eventueel in het park vindt, zal dat het mogelijk maken om een bepaald gebied af te bakenen, en als het moet kunnen we alle huizen contoleren.”
“Hoe zit het met sporen?” vroeg O’Malley.
“Niets gevonden in het steegje,” antwoordde Avery.
“Is dit alles?”
“We hebben ook enkele verdachten. De avond van haar ontvoering was Cindy op een feestje. Er was daar ook een gozer die George Fine heet. Naar verluidt zit hij al jaren achter Cindy aan: hij volgt dezelfde vakken als zij en verschijnt op alle feestjes waar Cindy ook is. Zaterdag kuste hij Cindy voor de eerste keer en heeft hij de hele avond met haar gedanst.”
“Heb je hem al gesproken?”
“Nog niet,” zei ze en ze keek hierbij naar Dylan. “Ik wilde eerst je toestemming vragen voordat ik heel Harvard in rep en roer zou brengen.”
“Ik ben blij dat je toch iets van gevoel voor protocol hebt,” gromde Dylan.
“En dan hebben we nog haar vriendje,” voegde Avery eraan toe, “Winston Graves. Cindy zou die nacht naar zijn huis komen. Maar ze is er nooit aangekomen.”
“Dus we hebben twee mogelijke verdachten, opnamen van de ontvoering en een busje dat we moeten opsporen. Ik ben onder de indruk. En het motief? Heb je daar al over nagedacht?”
Avery meed zijn blik.
Zowel de camerabeelden als de manier waarop het slachtoffer was behandeld en neergezet, wezen op een man die genoot van wat hij deed. Hij had het al eerder gedaan en hij zou het weer doen. Hij werd kennelijk gemotiveerd door een kick van machtsgevoelens, want hij trok zich niets aan van de politie. Dat leidde ze af uit de buiging die hij voor de camera bij het steegje had gemaakt. Daar was ofwel lef ofwel domheid voor nodig, en niets in de manier waarop hij het lichaam had gedumpt of haar had ontvoerd wees op een gebrek aan beoordelingsvermogen.
“Hij speelt een spelletje met ons,” zei ze. “Hij houdt van wat hij doet en hij wil het nog een keer doen. Ik denk dat hij een plan heeft. Dit is nog niet voorbij.”
Dylan snoof en schudde zijn hoofd. “Belachelijk,” siste hij.
“Goed,” zei O’Malley. “Avery, je mag morgen met de verdachten gaan praten. Dylan, jij licht Harvard in dat Avery morgen langskomt. Ik bel vanavond de hoofdcommissaris en licht hem in over wat we tot zo ver hebben. Ik kan ook bevelschriften regelen voor de bewakingscamera’s. Zorg ervoor dat Thompson en Jones alert blijven. Dan, ik weet dat je het de hele dag al behoorlijk druk heb gehad, maar nog één klusje en dan kun je naar huis. Probeer achter de adressen van die twee jongens van Harvard te komen. Rij er even langs op weg naar huis. Probeer er zeker van te zijn dat ze deze nacht nergens naartoe gaan. Ik wil niet dat iemand de benen neemt.”
“Komt in orde,” zei Ramirez.
“Goed!” O’Malley klapte in zijn handen. “Aan de slag. Jullie hebben prima werk geleverd. Je mag trots zijn op jezelf. Avery en Dylan, wacht nog even hier.”
Ramirez wees naar Avery. “Zal ik je morgen ophalen? Acht uur? Dan kunnen we samen hierheen komen.”
“Prima.”
“Ik ga nog even bij Sarah langs, misschien heeft ze de tekening al.”
Het enthousiasme van een partner die graag wilde helpen, uit zichzelf en zonder dat ze het hoefde te vragen, was nieuw voor Avery. Alle andere partners die zo ooit had gehad sinds ze bij de politie was gekomen, zagen haar het liefst de mist in gaan.
“Klinkt goed,” zei ze.
Nu Ramirez vertrokken was liet O’Malley Dylan aan de ene kant van de vergadertafel plaatsnemen en Avery aan de andere kant. “Luister, jullie allebei,” zei hij met krachtige stem. “Mijn baas belde me vandaag op met de vraag hoe ik het ooit in mijn hoofd heb kunnen halen een bekende en beruchte ex-strafpleiter op deze zaak te zetten. Avery, ik heb hem verteld dat je de perfecte persoon was voor deze zaak en ik sta achter mijn beslissing. Het werk dat je vandaag hebt geleverd, bewijst dat ik gelijk had. Het is echter al halfacht en ik zit nog steeds hier. Ik heb een vrouw en drie kinderen die thuis op me zitten te wachten en ik wil niets liever dan naar huis gaan en deze ellendige plek hier even vergeten. Maar blijkbaar delen jullie mijn bezorgdheid niet, dus begrijpen jullie misschien niet wat ik probeer te zeggen.”
Verwonderd keek Avery hem aan.
“Doe dus wat jullie moeten doen en val me niet langer lastig met jullie flauwekul!” riep hij uit.
Een gespannen stilte vulde de kamer.
“Dylan, neem je taak op als verantwoordelijke van de dienst! Bel me niet voor elk onbenullig detail. Zorg ervoor dat je je mensen zelf onder controle hebt. En jij,” – hij wendde zich tot Avery – “hou maar op met je zogenaamde grappen en laat die wat-kan-mij-het-schelen houding varen, en doe maar gewoon alsof het je wél iets kan schelen, want ik weet dat dat zo is.” Hij staarde haar lange tijd aan. “Dylan en ik hebben uren op een telefoontje van jullie gewacht. Wil je je radio uitschakelen? Wil je geen telefoons beantwoorden? Misschien kun je dan beter nadenken? Prima, doe je best. Maar wanneer een leidinggevende je opbelt, dan bel je hem terug. Als dit nog eens gebeurt, dan haal ik je van de zaak. Begrepen?”
Avery knikte onderdanig. “Begrepen,” zei ze.
“Ik snap het,” zei Dylan en hij knikte.
“Prima,” zei O’Malley. Hij richtte zich op en glimlachte. “Ik had dit eigenlijk al veel eerder moeten doen, maar nu lijkt me wel een geschikt ogenblik. Avery, ik stel je graag voor aan Dylan Connelly, een gescheiden vader van twee kinderen. Zijn vrouw verliet hem twee jaar geleden omdat hij nooit thuis was en te veel dronk. Ze hebben een nieuw leven in Maine opgebouwd en hij ziet zijn kinderen nooit, dus daarom is hij de hele tijd zo chagrijnig.”
Dylan verstijfde en stond op het punt iets te zeggen, maar zweeg.
“En Dylan, dit is Avery Black, voormalig strafpleiter die het helemaal verneukt heeft en een van de gevaarlijkste seriemoordenaars weer de straten van Boston in heeft laten gaan, een man die opnieuw heeft gemoord en haar hele leven heeft verwoest. Ze verloor een miljoenendeal, heeft een ex-man en een kind dat haar nauwelijks nog wil zien. En net zoals jij verdringt ze haar verdriet door hard te werken en te veel alcohol te drinken. Zien jullie nu in dat jullie eigenlijk meer op elkaar lijken dan jullie denken?” Plotseling werd hij weer ernstig. “Stel me niet nog een keer teleur of ik haal jullie allebei van de zaak.”