Читать книгу Nederlandsche dames en heeren - Brink Jan ten - Страница 6
III.
ОглавлениеEen uur later was er op het dek een zonderling tafereel waar te nemen. De eerste stuurman had de nagelaten bezittingen van den overleden sergeant Van Laar naar boven doen brengen, en aangekondigd, dat men tot den verkoop der goederen in 't belang der betrekkingen van den gestorvene zou overgaan.
Janmaat schaarde zich in een breeden kring om de kisten en den stuurman, in de hoop voor eene kleinigheid een goeden koop te doen. Mevrouw Muntingh stond met hare kinderen op een kleinen afstand. Marie zag zeer bleek en ernstig, en sprak zachtjes met Frits en Willem. Schalcken en de majoor stonden er ook bij, daar de verkoop de dagelijksche eentonigheid wat kwam afbreken.
Weldra opende de stuurman eene kist, en begon men Van Laars nalatenschap aan den meestbiedende te verkoopen. De matrozen kenden dit gebruik, en begrepen het doel er van. 't Was of ze wisten, dat de opbrengst voor Van Laar's moeder bestemd was, zoo ijverig boden ze tegen elkaar op, en zoo koopgraag betoonden ze zich tot aan het einde. Ze vormden eene flinke groep, die matrozen van de Ajax. Er waren voortreffelijke exemplaren van den echt Nederlandschen Janmaat onder. Zie dien bootsmansmaat, eene reusachtige stoere gestalte—het gelaat is door een zwarten, breed krullenden baard overdekt, maar de lichtblauwe oogen zien zoo opgeruimd en tevreden in 't rond, dat ge gaarne uwe hand in zijne breede met teer en eelt bedekte vuist zoudt leggen. Merk dien lichtmatroos op, die zoo fier het blonde hoofd uit den roodwollen hemdskraag opheft—straalt er van dat zorgeloos wezen niet een zweem dier koninklijke bewustheid van vrijheid en moed, welke alleen de zee na lang verkeer aan hare uitverkoren zonen pleegt te schenken? Maar let ook op gindschen, schalken knaap, die den ouden, gevlakten stroohoed zoo ver mogelijk op 't achterhoofd geschoven heeft en met de handen in 't krullende lichtroode hair de grappigste gezichten vertoont, zoo ras de stuurman een nieuw voorwerp uit de kist te voorschijn brengt. 't Is de clown van de Ajax, een oprecht Amsterdamsche jongen alweer, door ieder bemind om zijn geestig snijdend woord, maar gezien bovenal om de rapheid en snelheid, waarmee hij 't eerst van allen in het want klautert, al giert ook de stormwind met onweerstaanbaar geweld langs raas en stengen.
O, als ge soms met wrevel op het gepeupel onzer groote steden neerziet, als ge het grauw Zondagsnachts onder rauw gegil uwe woning hoort voorbijhollen, als ge op Christelijke feestdagen vooral de heffe des gemeens met de manschappen van 't garnizoen ziet verbroederen, om de stuitendste tafereelen van ongebondenheid en laagheid op de openbare straat in den lieven zonneschijn ten toon te spreiden, veracht het volk dan nog niet al te snel, en bedenk, dat Janmaat, uit datzelfde volk gesproten, ginds op de wijde wateren nog altijd dienzelfden Oud-Hollandschen moed en diezelfde oud-Hollandsche degelijkheid in woord en daad aan den dag legt, welke gij allicht onder de sprookjes en overleveringen eener vorige eeuw pleegt te rangschikken. En daarom sluiten wij de ooren en willen we er niets van begrijpen, als de gezagvoerder der Ajax ons argloos meedeelt, dat de beste matrozen—waarop we u zoo even wezen—Denen en Noorwegers zijn.
Intusschen wordt Van Laar's nalatenschap stuk voor stuk verkocht, zijne pijp, zijne kapotjassen, zijn scheerriem, zijne schoenen, zijne flesschen met geconfijte tamarinden, alles wordt tegen vrij hoogen prijs aan den man gebracht. Daar vertoont de stuurman wederom een nieuw voorwerp: een lint waaraan het kruis der Militaire Willems-Orde gedragen was—want het kruis zelf was door den kapitein in bewaring genomen, om het bij de aankomst in 't vaderland aan den Koning terug te zenden. Marie Muntingh treedt snel twee schreden voorwaarts. Een hoogroode blos overstroomt haar gelaat en hals. Zij grijpt den bleeken Schalcken bij den arm, en zegt met gesmoorde stem:
„Koop mij dat lint, meneer Schalcken, voor Van Laar's moeder, gauw!”
Janmaat had geen enkel bod gedaan. De stuurman ziet besluitloos in 't ronde.
„Een gulden!”—roept de bleeke Schalcken, en weldra keert Marie met nog hooger blos en het lint in de hand naar mevrouw Muntingh terug. Er spreekt uit die daad zooveel ongekunsteld gevoel, zulk eene naïeve verontwaardiging, dat ieder met welgevallen naar de gelukkige koopster omziet, die uit verlegenheid over haar eigen moed zich dicht bij hare moeder aansluit, en het gezichtje nauw durft opheffen.
De garde-robe en de snuisterijen van den overleden sergeant zijn welhaast uitverkocht. Onder op den bodem der kist lag een oud bijbeltje. Weleer was het goud op snee, nu was de omslag versleten. Veelvuldig gebruik had de bladzijden geel getint en van onderen doen opkrullen. Aandoenlijke getuige van het stille gemoedsleven des ruwen soldaats, misschien een geschenk zijner moeder bij een eerste vertrek naar zee, sprak dat onoogelijke boekje met luider stemme van strijd en beproeving, van troost en bemoediging, van eenvoudig Christelijk geloof en hoop.
„Marie, willen we Van Laar's bijbeltje koopen?”—vroeg mevrouw Muntingh zacht, toen ze bemerkte dat haar dochtertje met afgewenden blik in diep nadenken was verzonken. Snel zag het meisje op, in een oogwenk had zij het gewicht der zaak begrepen. Driftig trok ze hare moeder vooruit, en pas had de stuurman het boekje in de hoogte geheven, of ze waagde zelve met nauw hoorbare stem te bieden. Luid wordt het bod door den stuurman herhaald. De clown van de Ajax biedt eenige stuivers hooger. Marie verdubbelt dadelijk haar eerste bod, en ziet zich na een oogenblik van angstig wachten, eigenares van het bijbeltje.