Читать книгу De Laatste Plaats In De Hindenburg - Charley Brindley - Страница 10

Hoofdstuk negen

Оглавление

Setting: 1623 v.Chr. op de Stille Zuidzee

Er was geen zonsopgang. Er verschenen alleen lage, saaie, loodgrijze wolken die voortgejaagd werden door de harde westenwind. De koude regen striemde op het Babatanavolk dat bleef vechten tegen de stormachtige zee. Het oog van de storm was naar het oosten weggedreven, maar ze hoorden nog steeds het verre gerommel van de donder.

Ze hadden al hun kracht nodig om de boeg van hun boten in de tot zeven meter hoge golven te blijven houden.

Hiwa Lani zat bij de kinderen en de dieren in het midden van een van de platforms terwijl de andere vrouwen en mannen peddelden om de kano's recht in de schuimende golven te houden.

Hun afdak van gevlochten palmbladeren was weggeblazen in de nacht, maar Hiwa Lani hield de kinderen samen in een cirkel om de dieren.

"Hou je goed vast aan de touwen en aan elkaar," zei Hiwa Lani, "het onweer is bijna voorbij." Ze probeerde vastberaden en geruststellend te klinken, maar ze was even angstig als de kinderen.

De twee kano's waren nu samengebonden zodat ze niet uiteengedreven konden worden.

Langzaamaan, in een tijdspanne van twee uur, begonnen de golven te kalmeren en tegen halfweg de middag brak de zon door de wolken en verlichtte het kleine konvooi zodat Akela de kans kreeg om de schade op te nemen.

Ze hadden een kano verloren, samen met alle planten en de meeste dieren erop. De mast van Kaleis boot, het afdak van de beide boten en een groot gedeelte van het tuig was weg. Van de twee overgebleven kano's hadden ze echter enkel een varken, Cachu genaamd, verloren doordat het overboord geslagen was tijdens de stormachtige nacht.

Ze waren uitgeput, maar iedereen had het tenminste overleefd.

Fregata, de fregatvogel die drijfnat van het zeewater in zijn kooi zat en er ellendig uitzag, had het overleefd.

Ze dankten Tangaroa, de god van de zee, om alle Babatana te behoeden tijdens de lange stormachtige nacht.

De wind had hen ver naar het oosten van hun koers doen afwijken en voor de zee gekalmeerd was tot zijn normale ritme kon Akela de deining en de golven niet lezen om zich te oriënteren.

Nadat ze de nodige herstellingen hadden uitgevoerd en een goede maaltijd gegeten hadden, liet Akela de fregatvogel vrij en iedereen keek toe hoe hij hoog in de lucht ronddraaide en zich dan door de westenwind liet meevoeren. Wanneer hij nog slechts een bruin stipje was tegen de blauwe lucht, boog hij af naar het noorden en vloog de horizon tegemoet.

Akela stippelde een route uit richting het noorden, Fregata achterna. De fregatvogel zou snel uit het zicht verdwijnen, maar Akela kon zijn koers aanhouden op basis van de positie van de zon.

Toen de avond viel, was de vogel nog niet teruggekeerd, dus bleef Akela noordwaarts varen. De hele avond en nacht keek hij naar de sterren om in een rechte lijn te kunnen varen.

Toen de zon opging, was de vogel nog steeds niet terug. Iedereen vatte weer moed toen het duidelijk werd dat de fregatvogel een plaats had gevonden om te landen.

Kort na de middag riep Akela naar zijn vrouw: "Karika, kijk naar die wolken!"

Met haar hand beschermde ze haar ogen tegen de zon om naar het noorden te kijken waar hij heen wees. "Hm, dat zijn hele mooie wolken, Akela."

"Zie je dat de wolken onderaan lichter van kleur zijn? Ze hangen boven ondiep water, misschien dicht bij een strand."

"Ah, ja, Akela. Nu zie ik het."

"Daarheen, Metoa." riep Akela naar de man op de achtersteven. "Leid ons die richting uit. Alle anderen: neem je peddel." Akela greep zijn eigen peddel en begon hard te trekken tegen het water.

De kleine Tevita klom tot halfweg de mast om verder over zee te zien. "Bomen, papa!" riep ze, "Ik zie bomen."

Akela ging staan. "Ja! Ik zie ze ook, Tevita." Hij ging weer zitten en begon nog harder te peddelen dan voordien.

Al snel kregen ze een eiland in het vizier. Eerst leek het maar een kleine atol, maar als ze dichter peddelden, konden ze zien dat het eiland van hen wegdraaide richting het oosten en het westen en ze alleen de kaap van een groot eiland zagen.

Toen ze op honderd meter van de kust genaderd waren, stak Akela zijn hand omhoog om de anderen te doen stoppen met peddelen. "Laten we eerst kijken of hier andere mensen leven."

Ze bleven een tijdje ter plaatse dobberen, parallel aan het zandstrand waar enorme palmbomen uitnodigende schaduwen op de hoogwaterlijn wierpen.

De jonge vrouw, Hiwa Lani, ging staan met haar hand boven haar ogen tegen de zon om naar het strand te kijken en om te zien of er beweging was.

Akela wist dat zijn volk na twee maanden graag aan land wilde gaan en vaste grond onder de voet wilde voelen, maar hij wilde niet dat ze een vijandige stam zouden tegenkomen die niet graag heeft dat veertig nieuwkomers plots hun eiland inpalmen.

Akela en Metoa maakten de twee boten los van elkaar terwijl ze de kust in het oog hielden.

Na twintig minuten zonder enige beweging op het strand, deed Akela teken dat ze aan land konden gaan.

Ze zagen de branding voor zich en wisten dat het ruw zou worden, maar gelukkig bijlange niet zo ruw als het onweer van de vorige nacht was geweest.

Ze bleven de boeg naar de kust richten, surften door de branding en lieten zich dan in een kleine inham glijden. De inham was misschien honderd meter breed en vormde een bijna perfecte halve cirkel. Ze landden op puur, wit, fijn zand.

Zodra ze de kano's uit het water getrokken hadden, wilden de kinderen naar de bomen lopen en het eiland verkennen.

"Papa, kijk daar," zei Tevita, "mooie bloemen aan de bomen. We moeten er plukken voor onze welkomstkrans."

"Blijf in de buurt." Akela hield de bomenlijn nog steeds goed in de gaten.

Tevita en de andere kinderen protesteerden niet en hielden de bomen ook in het oog.

Akela leidde hen langs het strand en zei dat ze alert moesten blijven en zich klaarhouden om zich te verdedigen.

Na een tijdje liepen ze naar de bomen en zochten ze paden. Eens ze tussen de palmbomen stonden, hielden ze halt om te luisteren of er ongewone geluiden waren en om te zien of er iets was dat door mensen gebouwd was.

Ze vonden geen paden en gingen dieper het bos in. Ze zagen veel verschillende soorten vogels en vlinders, maar geen teken van mensen of iets dat door mensen gemaakt was. Toen ze de andere kant van het eiland bereikten, zagen ze dat het de vorm had van een gebroken boemerang rond een grote lagune van lichtblauw water.

Tussen de kokospalmen en langs de rand van de lagune stonden nog meer bomen vol sneeuwwitte bloesems van vier bloemblaadjes.

Ze wandelden op het zandstrand langs de lagune en kwamen al snel een grote koraalrots tegen die was aangespoeld tijdens een lang vervlogen storm. Bovenop de rots zat hun fregatvogel te zonnen en zijn veren te poetsen.

"Kijk daar!" Tevita wees naar de rand van het bos.

Cachu, het varken dat overboord geslagen was tijdens het onweer, stond nonchalant in het gras te kauwen op een tak met witte bloemen. Hij negeerde de mensen ostentatief terwijl hij nog een twijg afbeet.

"Dit is een goed teken." zei Akela terwijl de anderen rond hem kwamen staan. "De goden hebben ons naar ons nieuwe thuis geleid. We zullen deze plek Kwajalein noemen, de Plaats van de Bomen met Witte Bloemen."

Hiwa Lani en de kinderen verzamelden bloesems van de bomen met witte bloemen en maakten er dan welkomstkransen mee voor alle mensen en ook een voor Cachu.

Iedereen knielde in het zand en dankte Tangaroa, de god van de zee, Tawhiri, de god van de wind en het onweer en Pele, de godin van het vuur.

Het Babatanavolk had de andere dieren aan de boten vastgemaakt terwijl ze het eiland verkenden.

Toen ze zeker waren dat er geen roofdieren of mensen op het eiland waren, maakten ze de varkens, honden en kippen los en lieten ze ze de vrije loop.

Ze vonden geen waterbron, dus zouden ze regenwater moeten opvangen, maar dat waren ze gewoon.

Op het eiland stonden honderden kokospalmen en pijnbomen, maar Akela wist dat ze erg zuinig moesten zijn met de bomen en er zeker niet meer mochten vellen dan het eiland kon voortbrengen. Een onbegroeid eiland wordt al snel een verlaten eiland.

De grote lagune was bijna volledig omsloten door het eiland. Het kalme, hemelsblauwe water bevatte veel verschillende soorten eetbare vissen, zoals regenboogstekelmakreel, vierogige koraalvlinder en bonito. Er was ook een overvloed aan krabben, oesters, mosselen en langoesten.

Die eerste avond stak Akela met zijn vuurstenen een vuur aan waarop ze voor de eerste keer in meer dan twee maanden een warme maaltijd bereidden. Iedereen was de rauwe vis beu, maar ze doodden niet graag een van de varkens tot ze er meer hadden. Dus roosterden de vrouwen vier grote rode snappers aan een spies boven het vuur terwijl de kinderen een geweven mand vol mosselen verzamelden om in de kolen te bakken. Ze bakten ook broodboomvruchten en taro. Terwijl de vrouwen kookten, bouwden de mannen een tijdelijk onderkomen voor de nacht.

Toen ze rond het vuur zaten te eten, praatten ze over waar ze hun permanente hutten zouden bouwen en waar ze broodbomen en taro zouden planten. Er was ook sprake van een twintigtal extra kano's bouwen. Die zouden ze dan op het strand langs de hoogwaterlijn positioneren. Als er dan migranten passeerden, zouden ze de vele kano's zien en denken dat het eiland dikbevolkt was en dus voorbijvaren en een ander eiland zoeken om op te wonen.

* * * * *

De volgende morgen werden ze wakker door het getjilp van tropische vogels in de pijnbomen en bruine meeuwen die langs de vloedlijn op zoek waren naar kleine visjes en schaaldieren.

Na het ontbijt wandelden ze naar de andere kant van het eiland en op het westelijke punt zagen ze vlakbij nog een eiland. Later, als het dorp georganiseerd zou zijn, zouden ze met hun kano's het andere eiland gaan verkennen.

Toen de middelste kano verging tijdens het onweer, hadden ze veel dieren verloren, maar ze hadden nog altijd veertien varkens, drieëntwintig kippen en twee honden.

Ze kwamen geen slangen of andere roofdieren tegen op het eiland, dus de kippen zouden wel snel kuikens krijgen en hen voorzien van vlees en eieren. Het zou wat langer duren voor de varkens zich vermeerderden.

Op basis van de grootte van Kwajalein en de overvloed aan bomen en andere planten berekende Akela dat het eiland tot wel vierhonderd mensen kon huisvesten.

"Dat betekent," zei Akela tegen zijn vrouw, Karika, terwijl ze naast elkaar op hun slaapmatjes lagen, "dat onze kleinkinderen mensen zullen moeten uitsturen om nieuwe eilanden voor de groeiende bevolking te vinden."

Karika draaide zich om en hield haar hand onder haar hoofd. "En dat betekent dat je je kleinzoon zal moeten leren navigeren op zee." Ze glimlachte naar haar echtgenoot.

"Tegen dan zal ik te oud zijn om zelfs maar tot de zee te wandelen."

"Dan moet je je navigatievaardigheden misschien aan je zoon leren."

"Maar ik heb geen…"

Ze onderbrak hem met een kus en ging tegen hem liggen voor een knuffel.

De Laatste Plaats In De Hindenburg

Подняться наверх