Читать книгу De Laatste Plaats In De Hindenburg - Charley Brindley - Страница 12
Hoofdstuk elf
ОглавлениеHet hoofd van soldaat Martin stuiterde over de ruwe grond. Hij opende zijn ogen en zag vreemde vormen boven hem ronddraaien. Toen hij probeerde naar zijn hoofd te grijpen om het draaien te doen stoppen, realiseerde hij zich dat zijn polsen samengebonden waren over zijn buik. Zijn helm was weg, waardoor zijn achterhoofd over de takken, het zand en de stenen schraapte. Hij probeerde zijn hoofd van de grond te heffen, maar had de kracht er niet toe. Het enige wat hij zeker wist, was dat twee mannen hem bij zijn voeten vast hadden en dat ze hem ergens heen sleepten.
"Hou op!" probeerde hij te zeggen, maar het klonk als een gedempte grom.
Een van de mannen zei iets, maar hij begreep de woorden niet.
Blijkbaar was hij gevangengenomen, maar hij wist niet meer hoe of waar.
Ze kwamen aan bij een soort fort en de mannen legden hem op de rand. Hij opende zijn ogen en zag twee kaki silhouetten boven zich. Hij deed zijn best om te focussen, maar zijn ogen leken rond te dobberen alsof ze dronken knikkers waren.
Een van de silhouetten zei een paar woorden en de andere lachte. Martin realiseerde zich dat het Japanse soldaten waren.
Een hek piepte open en sloeg tegen het hoofd van soldaat Martin. Een van de soldaten schopte hem uit de weg van het hek. Een andere soldaat zette zijn voet op de schouder van Martin om hem over de versteviging te duwen.
Martin schreeuwde het uit toen hij van de helling in een gracht rolde. Hij landde op zijn gezicht in een stroom van stinkende troep. Hij draaide zijn hoofd opzij en hapte naar lucht. Zijn wazige zicht werd nog slechter door de slijmerige modder die aan zijn gezicht kleefde.
Nadat hij zich op zijn zij gerold had, kon hij zijn handen optillen om in zijn ogen te wrijven, maar het hielp niet. Er bleven vormeloze objecten rond hem draaien alsof hij op een scheve paardenmolen in een wolkenfabriek zat.
Hij duwde zich recht tot hij rechtop zat en realiseerde zich dat de stank die uit de troep opsteeg de afvoer moest zijn van een Japanse latrine.
Er verscheen een silhouet boven hem. Hij probeerde weg te kruipen en klauwde aan de aarde.
"Rustig maar, soldaat, ik heb je vast."
Het was een Amerikaanse stem van de man die hem uit de gracht trok.
"Laat me dat touw van je handen halen."
Iemand anders goot water over zijn hoofd. Hij probeerde van het water te drinken.
"Wacht even, vriend, laat me die viezigheid van je gezicht halen. Daarna kan je wat drinken."
Hij sloot zijn ogen en voelde het koele water in zijn nek lopen.
"Hier, drink even, maar niet te veel." De man hield een veldfles tegen zijn lippen.
Het voelde zo goed om het water in zijn mond te hebben. Hij smaakte de bekende, muffe, metaalachtige toets van de veldfles, maar het deerde hem niet. Voor Martin leek het water wel een zoet, bruisend drankje.
"Ik denk dat hij shellshock heeft." zei de eerste man.
"U hebt gelijk, kapitein."
"Ken je hem, Duffy?"
"Ja, kapitein, hij is een hospik, soldaat William Martin. Ik zag hem drie Japanse tanks uitschakelen, helemaal alleen."
"Nonsens. Hoe zou een man dat kunnen doen?"
"Ik heb het met mijn eigen ogen gezien." Duffy vertelde de officier over de tanks. "Het luik op de derde tank ging open en er stond een Jap in de opening. Hij schoot Martin in zijn been. Hij viel en probeerde weg te kruipen, maar de drie granaten ontploften. Hij was te dicht, de explosie heeft hem stevig geraakt."
“Waaarg.” Martin probeerde om water te vragen.
"Een klein beetje maar." Soldaat Duffy hield de veldfles tegen de lippen van Martin. "Zorg dat je je niet verslikt."
"Kijk eens of je zijn been kan doen stoppen met bloeden."
"Ja, kapitein. Zijn achterhoofd is ook toegetakeld."
Martins zicht werd wat helderder en hij herkende een van de mannen; hij was een marineofficier met kapiteinsbalken op zijn schouder.
Hij gluurde rond en probeerde bij zijn positieven te komen. Ze bevonden zich in een soort van diepte met hoge verstevigingen rondom hen. Bovenop de wanden lagen rollen prikkeldraad. Twee gewapende bewakers stonden bij een hek. Het moet daar geweest zijn dat ze hem erin hebben gegooid.
"Alles oké, soldaat Martin?" vroeg de kapitein.
Martin knikte. "Ja, a-a-alles oké." Achter de kapitein, zo'n twintig meter verder, zag hij een terrein afgezet met prikkeldraad waar honderd of meer Amerikaanse soldaten gevangengehouden werden.
"O jee," zei Duffy, "hier komt generaal Meetlat."
Martin zag een kleine Japanse officier doelgericht op hen afkomen. Hij had twee gewapende soldaten mee die elk aan een kant mee marcheerden. Ze waren niet erg groot, maar ze waren allebei groter dan de officier.
De Japanse officier wees met zijn stick naar Martin en zei iets.
De twee soldaten grepen Martin bij zijn armen en rukten hem recht.
"Hoeveel soldaten Amerikanen heb je op het eiland tegen gisteren?" vroeg de officier.
Martin was in de war door de vraag. "Wat?"
"Hoeveel?" schreeuwde de officier en dan sprak hij tegen de soldaat rechts van Martin.
De soldaat sloeg Martin in de ribben met het uiteinde van zijn geweer.
Martin kreunde en zonk voorwaarts, maar de soldaat hield hem recht.
"Hou daarmee op." zei de Amerikaanse kapitein. "Hij is een non-combattant. Hij weet niets over het aantal troepen."
"Non-combat?" vroeg de Japanse officier. "Hij doodt drie keizerlijke Japanse tanks. Dat jij noemt non-combat?"
"Hij is een hospik."
"Hij is moordenaar van trouwe Japanse soldaten en zal behandeld worden zoals moordenaar." Hij keek kwaad naar Martin. "Hoeveel vliegdekschepen jullie hebben daar op het water?" Hij wees met zijn stick naar de oceaan.
Martin staarde hem een ogenblik aan. "William S. Martin, soldaat eerste klas, 18569488."
De Japanse officier schreeuwde iets naar zijn soldaten.
Een van de soldaten trok Martins handen op zijn rug terwijl de andere zijn wapen op hem gericht hield.
De Japanse soldaat bond Martins handen vast en dwong hem dan op zijn knieën.
De officier gaf nog een bevel en de andere Japanse soldaat haalde zijn bajonet boven, maakte hem vast aan de loop van zijn geweer en hield de scherpe punt tegen Martins borst.
"Hoeveel tanks Amerikanen jullie hebben ginder hier?"
Martin kneep zijn ogen dicht en klemde zijn tanden op elkaar. "William S. Martin, soldaat eerste klas, 18569488."
De Japanse officier schreeuwde tegen zijn soldaten. De eerste Japanse soldaat trok zijn geweer terug, klaar om Martin ermee tegen het hoofd te slaan, maar voor hij een aanloop kon nemen, lieten de andere twee Amerikaanse soldaten zich op de grond vallen en trokken Martin mee naar beneden.
De drie Japanners keken omhoog in de richting van het geluid van iets dat door de lucht floot. Een seconde later ontplofte een mortier bovenop het fort. Er volgden er nog drie die twintig meter verder landden. Het bombardement met mortieren werd gevolgd door het verre geluid van geweervuur.
"Dat zijn onze jongens!" schreeuwde de Amerikaanse kapitein.
De Japanse officier keek op en zag dat zijn bewakers aan het hek wegrenden.
Geweervuur deed de aarde in het rond vliegen op de top van het fort en dan werd een Bangaloretorpedo onder de afsluiting geduwd. De torpedo explodeerde en blies een opening van meer dan tien meter in de prikkeldraad. Dan kwam een volledig peloton Amerikaanse mariniers door de opening en van het fort gechargeerd.
De Japanse officier schreeuwde een bevel naar zijn twee soldaten. Ze tilden hun geweer op en schoten de Amerikaanse kapitein en soldaat Duffy door het hoofd.
Hij schreeuwde opnieuw en de twee soldaten renden naar waar de andere krijgsgevangenen opgesloten zaten in een kooi en begonnen in het wilde weg te vuren naar de ongewapende Amerikaanse soldaten. Een twaalftal andere Japanse soldaten renden naar de kooi en begonnen de krijgsgevangenen te executeren.
De Japanse officier haalde zijn pistool boven en richtte het op Martins linkerslaap.
Een schot weerklonk en Martin kromp ineen.
Het pistool van de Japanse officier viel in Martins schoot. Dan zag hij dat de officier dood op de grond lag met een kogelgat in zijn voorhoofd.
Martin draaide zich om op zijn knieën om het pistool op te rapen. Toen hij het vasthad, mikte hij zo goed hij kon naar de Japanse soldaten die nog steeds met hun geweren en pistolen in de kooi aan het schieten waren. Hij haalde de trekker over en bleef schieten tot het wapen leeg was.
Steeds meer mariniers kwamen het terrein opgelopen terwijl ze naar de Japanners schoten.
De Japanse soldaten weigerden zich over te geven, zelfs toen hun munitie op was. Ze gooiden hun nutteloze wapens neer en begonnen de Amerikanen fysiek aan te vallen.
Twintig minuten later kwam een majoor via het hek het terrein binnen.
Martin zat op zijn knieën met zijn voorhoofd in de grond geduwd. Zijn handen waren nog steeds op zijn rug gebonden.
De majoor keek even naar Martin en de twee dode Amerikanen naast hem. Hij dacht beslist dat Martin ook dood was. Hij ging naar de kooi waar hospikken van de ene naar de andere krijgsgevangene ging om te checken of ze nog leefden.
Een van de hospikken kwam met de majoor praten door de draad. "Ze zijn allemaal dood, majoor. Honderdtweeëntwintig."
"Allemachtig. Hoe is dit gebeurd?"
"Ik weet het niet, majoor. Het was al voorbij toen we hier aankwamen. Er zijn daar nog vierendertig dode soldaten." Hij wees naar de dode soldaten die over het terrein verspreid lagen. "En meer dan tweehonderd dode Japanners."
De majoor schudde zijn hoofd. "Dit is een regelrechte nachtmerrie, verdomme. Al die krijgsgevangenen zijn dood."
"Majoor Joaquin!" riep een van de hospikken. “Die gast hier leeft nog.”
De majoor haastte zich naar Martin.
Sergeant Lampright, de man die de majoor geroepen had, maakte de handen van Martin los.
De majoor knielde voor Martin. "Wat is hier gebeurd, jongen?" Toen Martin niet reageerde, keek majoor Ronald Joaquin naar de hospik. "Sergeant Lampright, heeft hij iets tegen jou gezegd?"
"Nee, majoor."
Soldaat Martins ogen draaiden weg toen hij probeerde op de majoor te focussen. Tranen stroomden over zijn wangen.
"Wat is er gebeurd?" vroeg de majoor.
Martin tilde een bevende hand op, probeerde te wijzen naar de dode Japanse soldaten, maar ze lagen overal verspreid en Martin had moeite om scherp te zien. "Ze doodden… doodden krijgsgevangenen. Ik probeerde hen… tegen te… tegen te houden." Zijn hand aarzelde en dan wees hij opnieuw.
De majoor keek naar waar hij wees.
Voorbij de lijken en tot op de rand van de versteviging stond een eenheid mariniers op hun geweren geleund te roken.
"Die mannen??!!" Majoor Joaquin keek weer naar Martin. "Hebben die soldaten daar de krijgsgevangenen gedood?"
Martin begon oncontroleerbaar te snikken en zijn schouders schokten. Zijn kin zakte op zijn borst.
"Majoor," zei sergeant Lampright, "die man heeft ernstige shellshock." Hij gaf Martin een schouderklopje. "Hij zal u pas kunnen vertellen wat er precies gebeurd is als hij eruit komt."
De majoor ging staan en keek een ogenblik rond naar het bloedbad. "Oké, breng hem terug naar het hospitaalschip." Hij keek naar de hospik. "Maar luister goed naar me, Lampright. Hou je mond over deze plek. Vertel niemand iets. Begrepen?"
Lampright ging staan. "Majoor, ik denk niet…"
"Voor de top op het hoofdkwartier heeft deze plek nooit bestaan." Hij staarde naar sergeant Lampright. "Er waren hier geen krijgsgevangenen."
De sergeant keek om zich heen. "Welke plek, majoor?"
De majoor glimlachte terwijl hij naar het hek bovenop de dam liep.
* * * * *
Eerste sergeant Richard Lampright verzorgde William Martins wonden zo goed hij kon. "We moeten jou zien op het strand te krijgen en…" Lampright spitste zijn oren. Twee andere hospikken die de arm van een gewonde marinier aan het verbinden waren, deden hetzelfde. Ze keken naar Lampright.
Het geluid was er weer, zwak en ver weg: "Hospik!"
De andere twee hospikken haastten zich naar Lampright terwijl hij rechtkwam. "Langs daar." zei een van hen en wees naar het oosten.
Het was er nog eens: "Hospik!" Maar het was een andere stem, ergens in de buurt van de eerste.
Lampright knielde bij soldaat Martin. "We moeten weg. Blijf hier tot ik terugkom, dan zal ik je naar het strand brengen waar een landingsboot je zal oppikken om je naar het hospitaalschip te brengen." Hij hield zijn hoofd schuin om in de ogen van Martin te kijken. "Begrijp je me?"
Martin concentreerde zich even op het gezicht van de hospik. "Op het strand, landingsboot."
"Juist." Sergeant Lampright ging staan. "Kom," zei hij tegen de twee mannen, "laten we gaan kijken wat er aan de hand is."
De drie mannen liepen op een drafje de helling op in de richting van het hek met de prikkeldraad.
* * * * *
William zat een hele tijd in het slijk met zijn armen rond zijn opgetrokken knieën en zijn hoofd op zijn voorarm.
Toen de zon bijna onder was, stak er een briesje op die de frisse geur van de zee meebracht. Samen met het zachte windje kwam er ook een geluid, zwak en zacht, als een verloren gelopen poesje.
Hij tilde zijn hoofd op en keek naar het westen. Daar zag hij drijvende wolken die oranje en geel kleurden door een strook zonlicht.
"Strand." fluisterde hij. "Landingsboot."
Hij wilde recht gaan staan, maar slaagde er enkel in zich op een knie te hijsen. Hij wachtte tot zijn hoofd zou stoppen met tollen. Na een tijdje raakte hij recht en keek naar het hek. Hij wist dat hij nooit op het fort zou kunnen klauteren, dus draaide hij zich om en liep de andere richting uit.
Nadat hij een smeulende bunker gepasseerd was, verliet hij het terrein vol lijken – een slapend leger van vrienden en vijanden, met hier en daar een rivaliserend duo dat elkaar levenloos omhelsde in een laatste daad van haat en bloederig geweld.