Читать книгу Goethe: Een Levensbeschrijving - D'Oliveira Elias - Страница 3
EERSTE BOEK
I
ОглавлениеBezems worden altijd stomp geveegd.
En jongens altijd – geboren.
Aan de uiterste grens van het schemer-grijze Frankfort, leefde kleine Wolfgang opgesloten in een hol ouwerwetsch huis, met geheimzinnige wenteltrappen en getraliede venstertjes; zijn vader had hem vroeg geleerd, dat hij zich moest verzetten tegen het sprookachtige angstgevoel, dat hem beving in de half duistere schuilhoeken van zijn woning. Hij kwam niet dikwijls buiten: de menschen toen hielden niet van frissche lucht. En graag klom hij naar "de tuinkamer", die zoo genoemd werd omdat men er … buurmans tuin kon zien. Zijn droomerige blikken gingen dan over de stadswallen en de vruchtbare Mainvlakten tot aan het wazige Taunusgebergte. Hij staarde op de aandrijvende onweerswolken of naar de ondergaande zon, – maar als hij dichtbij kinderen van zijn leeftijd zag spelen, werd hij weemoedig. Hij wist dat hij niet een gewoon kind was. Toen zijn moeder hem eens vertelde, dat hij door zijn kaarsrechte houding en zijn gebiedende manieren erg afstak bij zijn kameraadjes, zei hij ernstig: Dat is het begin, moeder; later zal ik mij door nog veel meer onderscheiden. Ik ben onder een gelukkig gesternte geboren.
– Maar andere kinderen denken toch niet aan zulke dingen!
– Moeder, waar een ander zich mee te vreden stelt, dat is voor mij niet voldoende.
Geheimraad Goethe vervolgde zijn zoon van den ochtend tot den nacht met zijn pedante, ouwbakken-schoolsche geleerdheid. Hij wilde zooiets als een wonderkind van hem maken, en stelde hem van begin af zijn uitvoerig opvoedingsplan voor oogen; wat ten gevolge had dat kleine Wolfgang vaker dan noodig nadacht over zijn eigen karakter. Meer geluk dan wijsheid dat hij ten slotte nog iets werd: een kind van zwakker aanleg ware onder Caspars opvoed-systeem gek geworden of bezweken.
Johann Caspar Goethe was een eerzuchtig, leergierig, koppig, soms grillig sinjeur. Zijn vader, een kleermakers-gezel, na veel omzwervingen in Frankfort terecht gekomen, had daar een logementhoudster tot tweede vrouw gekregen en fortuin gemaakt; maar hoogmoed krenkte zijn geest. Hij zelf had ijverig gestudeerd en daarna een reis gedaan door Italië, Frankrijk en Holland. Als bekwaam rechtskundige thuis gekomen, had hij, na een korte stage aan het opperste gerechtshof te Wetzlar, van zijn geboortestad een klein ambt gevraagd, dat hij onbezoldigd op zich wilde nemen, mits men hem niet blootstelde aan de toen gebruikelijke ballotage. Deze voorwaarde werd natuurlijk niet aanvaard, en hij legde in woede de gelofte af, nooit meer een gemeentebetrekking, welke dan ook, te zullen bekleeden. Om zich den weg daartoe voor goed af te sluiten, nam hij twee maatregelen: Hij verwierf den titel van Geheimraad, waardoor hij in rang gelijk kwam te staan met den eersten burger van Frankfort, den schout; en vervolgens dong hij naar de hand van diens dochter Elisabeth, een en twintig jaar jonger dan hij.
Het meisje, een kind nog bijna, was onder de hoede van een jonge, eenvoudig-brave moeder opgegroeid; had weinig geleerd, maar was echt natuurlijk gebleven; hield van vroolijke gezichten en zocht instinctmatig de keerzij van ieder verdriet. Zij was in stilte verliefd geweest op den schoonen maar ongelukkigen keizer Karel VII. Die reed vaak voorbij met herauten en gevolg en als hij toevallig opkeek naar haar venster, meende ze in zijn oogen wederliefde te vinden. Maar de keizer stierf en wekenlang bamden de klokken over de stad, iederen dag twee uur. Toen voelde mooie, bruingelokte Elisabeth in het aanzoek van den geleerden, vermogenden Caspar Goethe den vinger Gods. En zij volgde den Geheimraad, die haar vader had kunnen zijn, in het duistere heerenhuis, dat hij met zijn moeder alleen bewoonde; ze was toen zeventien.
Ze had hem niet lief: ze achtte hem en vertrouwde dat hij het goed met haar meende. Hij, van zijn kant, oordeelde zich verplicht, haar zang- en clavierles te geven, zelfs schrijfles. De goeie man had niets omhanden en als "Vrouw Raad" maar wat leerzamer ware geweest, hadd' hij haar met alle genoegen Italiaansch bijgebracht. Zij troostte zich met het humoristisch geloof, dat dit een uiting moest zijn van hoog-rustige, verstandige genegenheid. Doch ze leerde nu ook levensomstandigheden kennen waar geen zonnetje in scheen: het werd haar een gewoonte, voor zulke omstandigheden eenvoudig het oog te sluiten. Ze ontweek overbodige emoties; ze negeerde, als ze kon, ongeluk of verdriet totdat ze er mede was verzoend. Later zou ze haar bedienden uitdrukkelijk last geven, haar iedere nare tijding zoolang mogelijk te verzwijgen.
Toen haar jeugdzoon Wolfgang kwam – aanvankelijk een broos popje! – was ze tegen de onderwijswoede van haar echtgenoot beveiligd. Dichter dan bij hem stond ze bij haar kind. En niet alleen in leeftijd: de kleine werd haar vriend; hij hield haar jong. Hij kreeg veel van haar gelukkige karaktereigenaardigheden: In de eerste plaats de gave, waarvan hij later zou verklaren, dat noch de kunstenaar, noch de man van de daad ze kan missen; dat ook het beste verstand ze niet vervangt; de gave die hij kortweg "hart" noemde. Dan zijn onwrikbaar vertrouwen op den God "die hem in 't geheim zegende". Ook zijn weeke vatbaarheid voor indrukken. Maar – en hier treedt wellicht een gemoedstrek van den vader te voorschijn – zijn geest was heel snel verzadigd en wilde bijna terstond weer nieuwe indrukken tot zich nemen en verwerken. Van zijn gewone omgeving had hij dra genoeg; hij streefde hartstochtelijk naar afwisseling. Het best kon hij denken als hij liep, of worstelde met storm en ontij. Ook het sterke bewustzijn van eigenwaarde had hij van zijn vader; en dan de neiging om anderen van zijn ideeën te doen genieten; liefde voor détails die bijna pedanterie werd; stipt plichtsgevoel; drang naar zelfvolmaking. Maar dit alles zat bij hem veel dieper: hij had een vrouwelijk-teere inborst, die door een manlijken wil werd bestuurd.
Caspar Goethe bespeurde vroeg de wonderlijke begaafdheid van zijn zoon. In het byzonder zijn vlug verstand. Hij besloot hem zoo op te voeden, dat het kind op de wereld zou veroveren, wat de wereld den vader had onthouden: een staatsmans-carrière, waar hij zich dan door eerlijkheid en kunde naar voren moest dringen; zoodat hij – uit een werkmansgeslacht gesproten – zou gaan behooren tot de besturende kaste in de vrije stad Frankfort, waar de standen zoo scherp van elkander waren gescheiden. Hij wilde Wolfgang verre houden van de lichtzinnigheid en de brooddronkenheid die, volgens hem, tot in de school waren doorgedrongen. Hij wilde hem zelf onderwijzen. In de eentonige stilte van zijn schaduwrijke huizing, in de stijve tucht van zijn vroom gezin, zelf als een burchtheer geëerbiedigd, wilde hij hem wapenen tegen de vijandige wereld.
Met zijn moedertje en zijn jongere zus Cornelia vormde Wolfgang van begin af een sentimenteel verbond tegen de rechtzinnigheid des vaders. Deze drie schuilden bijeen, als zochten ze warmte en vastheid tegen een ijzigen storm. Maar de vader trok zijn jongen toch òok aan: de overeenstemming in karakter verloochende zich niet. Wolfgang wilde leeren, rusteloos.
En zelfs in hun vrijen tijd moesten de kinderen nuttig werk doen, de stinkende zijdewormen van hun vader voederen, zijn kopergravures bleeken in de zon, met taai geduld; of zij moesten bestellingen overbrengen aan leveranciers, of, toen zij ouder waren, rapporten opmaken over belangrijke gebeurtenissen in de stad. Lezen leerden zij al heel vroeg; vóor zijn achtste jaar schreef Wolf niet alleen zijn moedertaal maar ook Fransch, Grieksch en Latijn. Italiaansch had hij spelenderwijs opgepikt, terwijl zijn vader het zusje in die taal les gaf; het leek hem een grappig soort van Latijn. Een reizend onderwijzer, die aanbood de kinderen in vier weken Engelsch eigen te maken, werd gretig ontvangen; de Geheimraad blokte ijverig mee.
Wat afwisseling kwam er, toen voor de oude talen een leeraar werd geëngageerd en wel twintig kinderen van vrienden en bekenden verlof kregen, diens voordrachten bij te wonen. Ook, toen de heer Goethe begon, zijn kweekelingen al wandelend de geschiedenis van hun geboortestad te demonstreeren, aan de vele oude gebouwen die zij voorbij kwamen: die gebouwen, vestingen binnen de veste, herinnerden aan veelbewogen tijden… En het werd bijna vroolijk, als de stijve ouwe Frankforter dansles gaf, zijn kleintjes met effen gelaat en starre ruggegraat tot een menuet schaarde en hun pasjes begeleidde op een dwarsfluit. Hij hield wel van muziek en hij was ook zoo barsch niet als hij scheen; maar hij wilde zijn jongen niet teerhartig maken en achtte zich verplicht zijn weekere gevoelens stelselmatig te verhullen.
Al wat hij zei berustte op nauwkeurig overleg; bij al wat ze deden moesten de kinderen zich afvragen: Wat is de consequentie hiervan? waar loopt dit op uit? – en als er in het duistere huis een of ander werk was aangepakt, dan moest het ook onvoorwaardelijk afgemaakt. Caspar kreeg het plan, ook de avonden nuttig met de zijnen door te brengen: hij las aan vrouw en kinders de Geschiedenis der Pausen van Bower voor – van welk werk toen reeds vijf kwarto deelen waren verschenen. En hij wilde daarmee niet ophouden, al begon hij ook zelf telkenmale het eerst van narigheid te geeuwen.
Slechts oogluikend liet hij toe, dat het moedertje nu en dan ter ontspanning een van haar sprookjes vertelde, die zij onder 't vertellen phantaseerde. Dan verslond kleine Wolf (dit zijn haar eigen woorden) haar al gauw met zijn groote zwarte oogen. Als het een van zijn lievelingen niet voor den wind ging, dan zag zij de driftaders op zijn voorhoofd zwellen en merkte dat hij zijn tranen verbeet. – Terloops zij gezegd, dat haar jongen geen zwarte oogen had, doch bruine; zijn pupillen waren echter zoo groot en zoo schitterend, dat men de iris niet zag. – Tusschen "Vrouw Raad" en de oude grootmoeder (die 't huishouden bestierde) heerschte een eigenaardige diplomatische afspraak. Moesten de kinders naar bed voordat een sprookje was uitverteld, dan vertelde dat sprookje zich zelf ten einde in Wolfgangs roerige verbeelding. En hoe het dan afliep met zijn helden vertrouwde hij aan het frissche witgekleede vrouwtje toe… Die bracht het stillekens aan de moeder over. Den volgenden avond werd dan de ontknooping ingericht, zooals hij die graag had; opgewonden luisterde hij naar de vervulling van zijn wenschen, en "men kon zijn hartje onder zijn kanten kraag zien bonzen".
Groot genoegen vond hij ook in het poppenspel, de vertooningen van "David en Goliath" die de grootmoeder gaf met Kerstmis. Maar hij rustte niet eer hij wist hoe dit alles in zijn werk ging en hij het tekstboekje ter inzage kreeg. Toen moest hij natuurlijk ook zelf voorstellingen geven. Weldra had hij van de poppen genoeg en vormde uit de buurt-kinderen een tooneelgezelschap.
Geheimraad Goethe paste wel op dat zulk vermaak niet te ver ging, of te veel tijd in beslag nam. De oude boeken die hij zelf had doorgeblokt werden uit de stoffigheid opgediept: Romeinsche antiquiteiten en Grieksche fabelleer, een bijbel met prenten en een aardrijkskundeboek op rijm. Ook allerlei langvergeten Duitsche dichters, waarvan Wolf beweerde dat hij er "veel meer uit leerde lezen dan dat hij ze las"; en reisbeschrijvingen, die men thans te realistiesch zou vinden. De toen moderne poëten, als de "Messias" – zanger Klopstock, werden zorgvuldig verbannen wijl zij rijmlooze verzen schreven; en hiervan moest de conservatieve Geheimraad (die zoo veel van Italiaansch hield, dat hij in die taal het relaas van zijn reis stelde) heelemaal niets hebben! Zijn vrouw las nu Klopstock in het geheim met haar kleintjes, die spoedig aangrijpende passages van buiten kenden en declameerden.
In al die wetenschap hield Wolfgang een helderen kop; en toen hij er een beetje in thuis geraakte en tijd vrij kreeg, werden nieuwe vakken bij het onderwijs getrokken. In wiskunde bracht hij het niet ver. Teekenen naar de natuur was zijn liefhebberij; en een van zijn meesters vond het jammer dat hij geen schilder mocht worden. Deze meester heeft niet een goed inzicht gehad in zijn talenten. Want ofschoon Wolfgang zich later onder de bekwaamste mannen van zijn tijd met groote volharding in het schilderen oefende, hij bracht het nooit boven middelmatigheid. Hij zag alles met schildersoogen; doch de kracht om binnen hem levende en kleurende beelden op doek te leggen bleef hem ontbreken, al gaf hij de studie nooit geheel op. – Muziek, clavier- en fluitspel leerde hij vroegtijdig, beoefende hij langdurig; werd hij ondanks al zijn liefde nooit dragelijk meester. Doch het heimwee naar tastbare beelden en snel wisselende kleuren en ontroerende melodieën zou uit zijn streven spoedig blijken…
Hij werd een echte baas in paardrijden en schermen; de vele lichaamsoefening gaf hem een houding als van een prins: hij ging grooter lijken dan hij werkelijk was.
Godsdienstonderwijs kreeg hij aanvankelijk alleen van zijn innig vrome moeder. "Vrouw Raad" die bij iederen tegenspoed naar haren bijbel greep, doch niet zoo orthodox was als zij wel meende, las met haar kinderen het Oude Testament. De Heilige Schrift met haar hartstochtelijke, diepbewogen taal, met hare helden, zinnebeelden en idyllen, met haar warme gebeden en hare trillende liefdesliederen, werd den veel-wetenden, immer zoekenden knaap in waarheid het Boek der boeken; zij hielp hem zijn verstrooide geleerdheid ordenen. Zijn latere bedrevenheid in natuurwetenschappen kon zijn eerbied voor naïef-onwaarschijnlijke wonderverhalen nooit schokken. Maar de tijding van de aardbeving in Lissabon, waarbij, naar men zeide, zestigduizend menschen het leven hadden verloren, greep den zesjarigen knaap smartelijk aan. Wat! riep hij uit (en de toen tienmaal zoo oude Voltaire riep het zelfde) onze God die aarde en hemel heeft geschapen en in stand houdt; God, die volgens ons eerste geloofsartikel zoo wijs en goedertieren is; is God onvaderlijk genoeg om brave en slechte menschen in éen slag te vernielen? Dat kan ik niet gelooven. – En dagen lang trachtte hij zijn twijfel te overwinnen. Zijn vader, die hem liefst rechtzinnig hield, pakte hem mee naar de kerk, waar een bekend dominee naar aanleiding van de ramp een preek gaf. Nu, zei de kleuter bij het thuis komen, ik heb er nog eens over nagedacht, maar de zaak is toch eenvoudiger dan dominee zegt: God zal nu toch ook wel weten, dat onsterfelijke zielen niet vernietigd kunnen worden door aardsche gebeurtenissen.
Natuurlijk moest ieder blijk van oprechte kinderlijkheid in haar al te ernstigen Wolf de moeder diep treffen, vooral wijl hij zijn beste gevoelens binnenhield als men hem die niet ontlokte. Toen hij in zijn negende jaar zijn jonger broertje verloor, huilde hij niet, want Broer was bij God in den hemel. – Maar hield je dan niet van 'm, dat je zoo makkelijk zonder hem kunt? – Of ik van hem hield…? Wolf snelde naar zijn dakkamertje en haalde van onder zijn bed een pak papieren. Lessen, oefeningen, eigengemaakte verhalen: Kijk, dat heb ik allemaal voor 'm bewaard, zei hij eenvoudig; dan kon hij er later plezier van hebben.
Na den dood van de grootmoeder liet Geheimraad Goethe zijn huis – tot dan toe ongeschonden bewaard – verbouwen en gezelliger inrichten. Geleidelijk, en stelselmatig, opdat de kinderen overal van konden leeren. Zóo geleidelijk, dat de bewoners in hun bedden nat regenden. Kleine Wolfgang, als metselaar gekleed, legde den eersten steen; en hoe toen de meesterknecht een redevoering wilde houden, doch middenin bleef steken, vinden wij in een van zijn Latijnsche opstellen verhaald. Nu moesten de kinderen den heer des huizes helpen: zijn rijke mineralen-verzameling, zijn collectie Venetiaansche glazen, zijn oude wapenen, zijn talrijke boeken moesten gerangschikt: gangen en zalen werden met gravures van Italiaansche landschappen, met schilderijen behangen; overbodige meubels en erfstukken werden van de hand gezet; Wolf moest op kunstvoorwerpen bieden in veilingen, en maakte van de gelegenheid gebruik om zich zelf een en ander aan te schaffen. Nu kwamen allerlei werklieden en fijnschilders in huis; die moesten hem hun procédés en handgrepen uitleggen; hij keek ze op hun vingers, en trachtte de wisselwerking tusschen karakter en beroepskeus in hen na te speuren. Te midden van al die drokte vond hij zich zelf, daar de vader hem niet zoo streng op de hielen kon zitten.
Zijn aanleg tornde op tegen Caspars stelselmatige grondigheid: Hij schreef oude en nieuwe talen, hij schreef ze correct, en wist toch weinig van spraakkunst. Hij was niet in staat, zijn weten langzamerhand en uit kleine onderdeeltjes op te bouwen. Het was hem allereerst te doen om den dràad; hij wilde de zaken ineens, van uit hun kern doorzien. Nu deze taal beoefenen en over een uur weer een andere, dat stond hem niet aan. Hij zon op middelen om al zijn kennis tegelijkertijd te beheerschen en uit te breiden. Zoo schreef hij een veeltaligen roman in brieven: Een half dozijn broers en zusters, over heel de aarde verspreid, vertelden elkander hun wederwaardigheden, in lange epistels, zooals die destijds vaak van hand tot hand gingen. De een had het in deftig Duitsch over zijn reizen, waarop een zuster in zoogenaamd "vrouwenduitsch", met korte gebrokkelde zinnetjes, antwoordde. De theologische student van het troepje bediende zich van 't Latijn en maakte Grieksche na-schriften; twee kantoorbedienden schreven Fransch en Engelsch, een musicus Italiaansch, en een die thuis was gebleven, in zijn geboortestad had opgelet, schreef Jodenduitsch. – Een dergelijke poging tot samenvatten is te vinden in de "Ochtendgelukwenschen", die hij in zijn geboortemaand Augustus aan zijn "dierbaarsten vader" opdroeg. Tot den 14en schreef hij ze in 't Duitsch, daarna in Latijn en Duitsch, vervolgens in 't Grieksch.
Hij was nog heel jong, toen hij werd aangegrepen door een formeele "vers- en rijmwoede", nog aangewakkerd door de wedstrijden in het dichten en improviseeren, die een huisvriend de kinderen uit zijn omgeving deed houden. Op elk onderwerp dat men hem voorlegde wist hij vlam te vatten, in alle genres beproefde hij zijn geluk; boertige dingskens zoowel als geestelijke zangen bracht hij voort. En ieder jaar bood hij zijn gevleiden vader een bundel "Verzamelde Gedichten" van vijfhonderd kwarto bladzijden aan als verjaarsgeschenk; – waardoor hij zich hoopte te vrijwaren van de doodsche oefeningen in het schoonschrijven. Om zich in zijn Latijnsche-taalwerk een beetje zelfstandigheid te veroveren, stelde hij zijn Latijnsche gesprekken op, tusschen "De Vader" en "De zoon"; hij behandelde daarin onderwerpen uit zijn eigen leven. Zoo, een bezoek aan den welgevulden wijnkelder, dien de familie Goethe uit grootvaders logement had geërfd; en een woordenwisseling met zijn gestrengen heer en vader, die te weinig eerbied koesterde voor zijn boetseerwerk in was. Met uitbundige scherpzinnigheid, met onvertaalbare woordspelingen en ouwelijke grappen treedt "De zoon" zijn knorrigen belager tegemoet. In kernachtigen dialoog wordt "De vader" schaakmat gezet, en ten leste, bij wijze van genadeslag, verbluft met een vraag aangaande de grondbeginselen van de schoonheidsleer. Acht jaar is de schrijver van deze gesprekken. En: "Labores Juveniles" – "Jeugdwerk" – zet hij er boven. Die titel zegt veel!
Daar brak oorlog uit tusschen Pruisen en Oostenrijk. Zijn grootvader de schout, en met dien het grootste deel van de familie, stond aan de zijde van den keizer; hij en zijn vader kozen partij voor den grooten Fritz, den manmoedigen Pruisenkoning. Hij had altijd veel van zijn aanzienlijken grootvader gehouden, maar van toen af kon hij des Zondags aan diens tafel, waar allerlei kwaad werd gesproken van zijn held, niet meer aarden; de brokken bleven hem in de keel, en voor het eerst kreeg hij het gevoel van minachting voor de meeningen van de groote massa, dat hem later zoo eigen zou worden. Zijn verbeelding gloeide, toen daar uit den toren de nadering van troepen werd aangekondigd, toen de Fransche bondgenooten des Keizers de wacht listiglijk overweldigden en de stad bezetten. De heer Goethe beschuldigde zijn schoonvader van verraad: de twee stonden met getrokken degen tegenover elkaar. Caspar verweet den schout dat hij de vrije stad had verkocht aan den vijand; en dat hij een mooie gouden keten had aanvaard van de keizerin… Hij was een lang poos doorloopend uit zijn humeur, zoo dat hij het leeraren er aan gaf. Wolfgang werd naar school gezonden.
Daar kreeg hij aanleiding, te getuigen van zijn grooten eerbied voor tucht en orde: Drie apen-van-jongens sarden hem gedurende de afwezigheid van den meester; hij liet ze begaan, want vechten was verboden. De leeraar bleef weg en ze prikten hem in zijn beenen tot het bloed er langs liep; hij bleef roerloos zitten. Maar toen het uur voorbij was, rammelde hij de kwelgeesten met de koppen tegen elkander, dat de buren er aan te pas kwamen.
In de juist verbouwde woning van den ouden Goethe werd een "luitenant des konings", de Franschman Thoranc ingekwartierd. Een kunstlievend, wellevend man, tactvol genoeg. Hij had den overval van Frankfort voorbereid en was thans met de rechtspraak belast. De heer des huizes kon hem niet luchten of zien en moest aanhoudend door zijn vrouw gesust worden. Maar eens – de Pruisen waren nabij Frankfort geslagen – gaf hij toe aan een dolle woede jegens zijn gast; en werd met moeite voor gevangenschap behoed.
De gast nam eenige kunstschilders in dienst, om groote doeken voor hem te vervaardigen, die op zijn kasteel als wandversiering zouden dienen. Wolfgangs dakkamer werd het atelier. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om de techniek van het schilderen af te neuzen en fungeerde ook gaarne als model.
Van zijn grootvader kreeg hij een vrijbiljet voor den Franschen schouwburg. Nu zijn vader niet meer zoo voortdurend op hem lette, kon hij daar vaak rondzwerven; en hij keek scherp uit zijn oogen. Hij maakte kennis met een jong Fransch acteur, zekeren Dérone, een echten snoever, die alle critische wijsheid van die dagen in pacht scheen te hebben, en beweerde, dat hij de directie tamelijk wel naar zijn hand zette. Nu kreeg jonge Wolfgang achter de coulissen – er was maar één kleedkamer! – heel veel ongegeneerdheid te zien. Hij werd vroeg ingewijd. Maar zijn moeder overschatte hem niet, toen ze vertrouwen stelde in zijn reeds gevormd karakter: inderdaad nam hij aan de lichtzinnige tooneelisten geen aanstoot; natùurlijk hadden acteurs noch actrices twee costuums op elkander aan!
Hij ontmoette ook de zuster van zijn nieuwen vriend en hij kwistte dit dametje allerlei romantische galanterieën, die met tanteachtige gelijkmoedigheid in ontvangst werden genomen. Doch geen verdere gevolgen hadden.
Het Fransche treurspel prikkelde hem nu tot navolging. Hij had inzicht in de tooneeltechniek, de rimram der Alexandrijnen dreunde hem door 't hoofd. Hij schreef een "classieke tragedie", welke hij aan het deskundig oordeel van het jongemensch, dat de directie naar zijn hand zette, onderwierp. "Zeer geslaagd", meende de criticus; "ik zal een goed woordje voor je doen en meteen hier en daar een kleinigheid voor je veranderen". – Maar tot Wolfs ontsteltenis bleef er na de correctie van het heele drama niets meer over; en de revisor overdonderde hem met de machtspreuk, dat "Het drama" eenheid van plaats, van tijd, van handeling eischte. Hij bestudeerde toen ernstig wat Corneille en Racine daarover hadden geschreven. Dat hij er niet in slaagde, de Fransche meesters te bewonderen, het zal den lezer later blijken.
Al bereikte hij nog niet een toonbaar resultaat, in zijn onbewuste wezen had zich reeds smaak voor het tooneel gevormd. Hij had zich en zijn huisgenooten meermalen vermaakt, door in de van grootmoeder geërfde poppenkast voorvallen uit het dagelijksch leven, uit den bijbel, achter het voetlicht te brengen: de Bühne[A] werd dan in de deuropening van zijn kamertje opgesteld. Hij kreeg een voorproeve van den strijd dien hij zijn leven lang met zich zelf op dit gebied zou voeren, toen hij zijn geestelijk spel "Jerusalem Verlost" gaf; en daarbij eensklaps bleef haperen, uit den dialoogvorm in den verhaaltoon overging, wijl hij de zielsbewegingen van zijn helden niet langer door aaneensluitende daden of gesprekken wist uit te beelden. Het publiek lachte en begreep niet, hoezeer deze principiëele mislukking hem verdroot. En hij bleef altijd pogen, bekende verhalen te "dramatiseeren". Bij de geschiedenisles ging hij pas goed luisteren, als er personen werden behandeld, wier wezen hij zàg, wier woorden hij rechtstreeks hoorde. Hij had dit van zijn moeder, die in haar zelfverzonnen sprookjes aan natuurkrachten en beesten en hemellichamen menschelijke vormen gaf en menschelijke stemmen. Eerst later jaren zou hij zich bewust worden van de taak: zijn talent, dat op beschrijven en op analyseeren was aangewezen, te verzoenen met zijn phantasie, die hem het plastische, tooneelmatige voorspiegelde.
[A] De vertaling van in dit werk gebezigde Duitsche woorden, uitdrukkingen etc. vindt men in de Bijlage; ook enkele niet Duitsche maar toch vreemde woorden zijn daar verklaard.
Als kind organiseerde hij een eigen troep, die door vaders vindingrijken huisknecht van costuums en requisiten werd voorzien en welks voorstellingen meestal uitliepen op een ranselpartij: Wolfgang verwachtte dat zijn medespelertjes bij intuïtie hun rollen zouden kennen in de stukken, die hij hun kort te voren in hoofdtrekken had verteld. —
Tot groote verlichting van den Geheimraad trokken de Franschen eindelijk, na zeven jaren, af. Nu werd de bovenwoning verhuurd, zoodat er voor het gezin weinig, voor inkwartiering heelemaal geen plaats meer bleef. Het was met Wolfgangs vrijheid gedaan: zijn vader zette hem weer aan 't werk. Hij kende nu genoeg Latijn om de lessen aan een academie te volgen, maar hij was nog veel te jong. Daarom wijdde de Geheimraad zelf hem in in het Romeinsch recht en liet hem ook kennis maken met de elegantere jurisprudentie van latere tijden. De oude heer moet wel verrast zijn geweest, toen het zoontje verzocht, hem nu ook een Hebreeuwschen meester te geven: zijn afkeer van het uitverkoren volk had hij allang overwonnen en hij had eerbied voor de eigenzinnigheid, waarmede de Joden aan hun gebruiken hingen; bij het voorbereiden van zijn veeltaligen roman hadden sommige vreemde woorden zijn nieuwsgierigheid geprikkeld. De rector van het gymnasium onderwees hem nu in het Hebreeuwsch, probeerde hem den bijbel in den grondtekst verstaanbaar te maken; hij bracht den man in verlegenheid door zijn bemoeizuchtige vragen, waaruit duidelijk genoeg bleek, dat hij liever met zijn twijfel pronkte dan dat hij een antwoord vond.
Hij ondernam nu tochten door het Ghetto, kreeg in de "Judengasse" aldra kennissen, bezocht de synagoge, verdiepte zich in ritueele plechtigheden, wisselde glimlachen en knipoogen met mooie donkere Jodinnetjes, als die Zaterdags wandelden op een veld bij de stad, wijl de groote pleinen haar waren ontzegd.
Zoo deed hij heel wat menschenkennis op, maar een kind bleef hij, en dit maakte hem zoo aantrekkelijk voor sommige vrienden van zijn vader, ouwe gesloten bullebakken, die hem aan hun tafel noodden en zich in zijn levenswijsheid verlustigden; misschien wel met de bijgedachte, hem voor hun ideeën te winnen. Geboren Frankforters hadden in dien tijd een hoogen dunk van zichzelf; daar nu echter niet alle burgers in den Gemeenteraad konden zitten, werd Frankfort de stad van de "miskenden". Een er van hoopte een diplomaat uit hem te vormen, omdat diplomaten het best nog door de wereld rollen. Een ander, een geleerde eenzame menschenhater met éen oog en een pokdalig gezicht, die de rechtspractijk niet mocht uitoefenen omdat hij gereformeerd was, trachtte hem aan het verstand te brengen dat hij advocaat moest worden; om have en goed te kunnen verdedigen tegen het altijd loerende menschgespuis, of van tijd tot tijd (als je er de moeite voor over hadt) een of anderen schurk in de doos te draaien…
Op zijn Zondags uitgedost: 't haar gefriseerd en bepoederd, een slepend lint aan het degengevest, groote zilveren gespels op zijn schoenen; met witte kousen, zijden gilet en zwarten rok (die uit het trouwpak van zijn vader was gesneden)… zóó legde hij naarstig bezoeken af bij oude en jonge vrienden. Hij had van moedertje geleerd, in ieder het goede te zoeken, niemand te "bemoraliseeren". En hij gaf klagers en mopperaars ten volste zijne aandacht, maakte voorzichtige, diepzinnige opmerkingen (in Frankforter trant met kernwoorden gekruid), vermeed gezegden die tot botsing konden leiden: en ontwikkelde dus zijn ingeschapen vaardigheid, van tegenstanders te leeren. Zijn speelmakkers beheerschte hij, wat die zich gaarne lieten welgevallen, als hij maar een van de sprookjes verhaalde, waarin hij zelf als held optrad: dan waren ze zijn "lakeien". Eens, toen hij er zich naar gewoonte op liet voorstaan, dat de schout van de vrije stad Frankfort zijn grootvader was, wierp een kwaadaardig joch hem tegen, dat zijn papa de natuurlijke zoon was van een adellijk heer. Wolfgang vond het echter zoo prettig, te zijn zooals hij was, dat het er voor hem verder niet op aan kwam hòe hij het was geworden. Overigens toonde hij zich niet gekrenkt maar gevleid. Op alle portretten van edellui, die hij onder het oog kreeg, zocht hij naar gelijkenis met vaders trekken. Dat hij wel eergevoel bezat bewijst het duel-op-den-degen, dat hij met Monsieur Dérone voerde, waarna een plechtige verzoening werd gevierd, onder het genot van een ferm glas – amandelmelk. Vreemde jongen! Op zijn zevende jaar besloot hij, de theologische disputen met zijn catechiseermeester beu, "naar eerwaardig bijbelsgebruik God rechtstreeks, d.i. in Zijn werken te eeren". In zijn dakkamertje stapelde hij tegen een muziekhouder een pyramidevormig altaar van steenen en schelpen die hij uit de bekende mineralen-verzameling had ontvreemd; en als de eerste stralen van de morgenzon door zijn venster streken, werden zij in een brandglas saamgetrokken en ontstaken een welriekend dankoffer. De opstijgende rook beduidde het verlangen van zijn ziel naar den schepper der natuur.
Wolfgang kreeg bedenkelijk veel vrijheid, toen in Frankfort, na afloop van den oorlog, de kroning van Keizer Joseph II plaats had. Hij moest, nadat hij het détail van vroegere kroningen vaak tot diep in den nacht had bestudeerd, zijn vader over alle belangrijke gebeurtenissen rapport uitbrengen.
Kort te voren had hij kennis gemaakt met een aantal jongens "uit lagere standen", die hem gelegenheidsgedichten lieten schrijven en de opbrengst daarvan verbrasten. Bij een hunner ontmoette hij Gretchen, een "beeldschoone" maagd, op wie hij, als vanzelf spreekt, verliefd werd, al was zij een paar jaar ouder dan hij. Vermomd, aan Gretchens arm, begaf hij zich in het gedrang van de kroningsfeesten, en toen hij eens zijn huissleutel had vergeten, bracht hij met haar en haar gezellen den nacht door; 't kopje tegen zijn schouder viel zij in slaap. Bij het afscheidnemen drukte zij haar eersten kus op zijn voorhoofd. Zóo was hij van haar vervuld, dat hij zich de opoffering van herhaalde kerkgangen getroostte, wijl hij haar in de kerk uren lang kon zien… Deze historie nam een leelijke wending, toen een van zijn nieuwe kennissen, dien hij aan een stadsbetrekking had geholpen, valschheid in geschrifte pleegde. Hij werd nu, verdacht van medeplichtigheid, aan een streng verhoor onderworpen. Hij bekende al zijn avonturen, maar zwoer dat hij zich een ongeluk zou aandoen, als zijn eigenlijke vriend, als Gretchen, straf moest oploopen door zijn schuld. Hij weigerde alle voedsel, verliet zijn zolderkamertje niet meer, dacht niet aan de groote sinjeurs die daar buiten galoppeerden door de straten. Maar het pijnlijke genot van deze zelfkwelling werd gebroken, toen de te hulp geroepen "paedagoog" hem na eenige voorbereiding vertelde, dat ook Gretchen in verhoor was genomen: zij had getuigd, dat zij den kleinen Wolfgang van beginne af had beschouwd als een kind, en zich alleen maar had beijverd hem van malle streken terug te houden… Hemel! voor zoo een, voor een die hem niet beminde dus, had hij gehuild tot zijn keel was ontstoken! voor zoo een wilde hij zich in het ongeluk storten? – En hij vluchtte het huis uit en de stad uit; in de vrije natuur, bij bosch en beek, bij zonneschijn of storm streed hij met zijn drift: en er kwam een heroïsche kalmte over hem.
Zijn geest kon eerst in een andere omgeving tot hernieuwde werkzaamheid zich spannen. Reizen en trekken werd nu en in later tijd zijn redding, als hij een verdriet, een aarzeling, een onbegrijpelijkheid moest overwinnen. —
Met zijn nieuwen onderwijzer, – die schrander genoeg was, om hem in de vrije natuur vaak aan zijn gevoelens over te laten – doorliep hij de geschiedenis van de oude wijsbegeerte. Hij maakte het den man lastig met vragen, "die deze later wel eens zou beantwoorden". Vurig verdedigde hij de bewering dat een afzonderlijke wetenschap van het denken overbodig was. Neen! een boek als de bijbel, waarin kernachtige wijsheid met geloof en poëzie was vermengd, daar had de wereld behoefte aan; en aan mannen als de Stoïcijnen die zich in hun ziel wapenden tegen moeilijkheden des levens!.. Hij had de tastbare werkelijkheid te zeer lief om zich met ijle gedachten te vergenoegen; doch hij bezat een te fijnen geest en te veel neiging om in alles éénheid te zoeken, om in een enkele kunstuiting – hetzij beeldende kunst of lyriek – bevrediging te verwachten. Het was hem niet te doen om de gedachte-zelf, want die leefde voor hem geen afzonderlijk leven; doch om de innerlijke beteekenis van wat hij zag en ondervond. Zijn verswoede werd langzamerhand een virtuositeit, die van toen af op zich zelf geen doel kon hebben. Het ontbrak hem echter aan stof en hij was blij als iemand hem iets voorlegde dat hij "bezingen" kon: zoo zijn zijn "Poëtische gedachten over Christus' hellevaart" blijkens hun ondertitel "op verlangen ontworpen". Zijn vaardigheid in het spelen met woorden en rijmen was sneller gegroeid dan zijn levensinzicht, en zoo moest zijn beeldspraak, waar hij eigen meeningen wilde aanduiden, wel tamelijk los, en ineengedrongen duister zijn, – hoe cordaat ook neergeschreven. Een kenmerkend voorbeeld hiervan geeft het dichtje, dat hij op zijn zestienden verjaardag in het album van een vriend stelde. Zonder naderen uitleg maar "in allen ernst" vergelijkt hij daar de wereld "die men voor de beste houdt" beurtelings bij een moordenaarshol – een studente-kamer – een operagebouw – een professorsdrinkgelag – met poëetkoppen, schoone rariteiten, afgesleten geldstukken.
"Een die zich op de schoone wetenschappen toelegt", aldus teekende hij het gedicht. En verried daarmee meer dan hij wilde zeggen: Terwijl hij zich door zijn vader liet africhten tot de rechtsstudie; terwijl hij, de kamer op en neer marcheerend, zijn invallen dicteerde aan een schrijfknecht; terwijl hij doolde op jaarmarkten en missen, waar bizar gekleede vreemdelingen dooreenwoelden – rees in hem het voornemen, zèlf zijn loopbaan te kiezen, professor te worden in de kunstgeschiedenis of in de classieke letteren. Zijn algemeene kennis ontwikkelde hij nog verder door in eenige encyclopedieën, o.a. in de bekende "Dictionnaire historique et critique" van Pierre Bayle, te snuffelen; en meer en meer teekende zich de weg, die hem door zijn geestesbehoeften was aangewezen. Maar alleen zijn zus Cornelia wist er van: zij begreep hem zoo volkomen, dat hij haar man zou willen worden indien hij haar broer niet was.
Hij heeft zich eens in enkele verzen afgevraagd, wat er nu toch eigenlijk voor oorspronkelijks in hem zat. Van mijn vader, zoo dichtte hij:
Vom Vater hab' ich die Statur,
Des Lebens ernstes Führen;
Von Mütterchen die Frohnatur,
Die Lust zu fabulieren…
en als de deelen het geheel vormen, wat heeft het wicht ten slotte dan van zich zelf!?
Het oorspronkelijke in zijn persoonlijkheid was hem nog niet helder bewust, toen hij als 17-jarig jongeling naar de Leipziger hoogeschool vertrok; toch zou hij zich nooit losmaken van zijn jeugd-indrukken, dat is te zeggen: van de wijze waarop zijn kiemende geest zich met zijn eerste ervaringen verstond; toch zal den lezer blijken, dat deze kinderdroomen in den gerijpten man nog uitwerken. Nog, of liever: pas, want kinderen grijpen ver.
Maar wel wist hij, dat hij anders was als degenen die hem met zooveel zorg hadden opgevoed: De teruggetrokkenheid waarin zijn vader leefde maakte hem bang; en hevig verlangde hij ontslagen te worden van de geestestucht, die men hem had opgelegd; daar onder de balkrijke zolderingen van het sombere ouderhuis.