Читать книгу Zeven kleine Australiërs - Ethel Sybil Turner - Страница 5
Оглавление“Ik dacht, dat u mij misschien ook een stukje kip zou willen geven,” zeide zij.
HOOFDSTUK II.
GEBRADEN KIP.
Ik hoop, dat ge nog niet geheel doof zijt geworden, want hoewel wij gereed zijn met voorstellen, is het theedrinken nog lang niet afgeloopen, en dus moeten wij nog een poosje in de kinderkamer blijven. Gedurende al den tijd, dat ik gepraat heb, is Pip aan het brommen geweest, omdat er niets bijzonders was. Het is waar, dat de tafel er niet zeer aanlokkelijk uitzag: het servet scheen er maar op goed geluk over heen geworpen, de kopjes en schotels waren gebarsten en beschadigd, de thee zeer slap, en er was niets om te eten dan dikke boterhammen. Toch was alles als gewoonlijk, en ieder scheen verbaasd over Pip’s ontboezeming.
“Vader en Esther” (zij noemden hunne jonge stiefmoeder allen bij haar voornaam) “hebben gebraden gevogelte, drie groenten, en vier soorten pudding,” zeide hij boos; “het is wat moois!”
“Maar wij hebben om één uur ons middageten gehad, Pip, en voor jou is als gewoonlijk eten bewaard,” zeide Meg, terwijl zij bij de thee die zij schonk, met kwistige hand warm water en suiker voegde.
“Schapenvleesch en wortelen en rijstpudding!” antwoordde haar broeder verdrietig: “Waarom krijgen wij geen gebraden gevogelte en vlade en dessert?”
“Ja, waarom krijgen wij daar niets van?” klonk als echo de stem van de kleine gulzige Bunby, terwijl zijne oogen begonnen te schitteren.
“Wat zou er dan veel moeten zijn voor ons allen!” zeide Meg, blijmoedig het mes in het groote brood zettende.
“Wij zijn maar kinderen—laten wij dankbaar zijn voor deze heerlijke dikke boterhammen en dezen overvloed van zachte boter!” zeide Judy, met een wijs gezichtje.
Pip schoof zijn stoel van de tafel af.
“Ik ga naar beneden en vraag om een stukje kip!” zeide hij met een vastberaden blik. “Ik ruik nog den geheelen tijd den heerlijken geur er van, en er staat een massa op de tafel, ik heb het door een kier van de deur gezien.”
Hij nam zijn bord, liep naar beneden, en kwam weldra, tot een ieders verwondering, met eene groote portie terug.
“Hij kon mij niet best afschepen,” grinnikte hij. “Kolonel Bryant is ten eten; maar hij keek wel een beetje woedend,—hier, Fizz, ik zal met je deelen.”
Judy schoof haar bord gretig bij, toen haar dit ongewoon grootmoedige aanbod gedaan werd, en ontving een heel klein stukje, een vijfde deel, met groote dankbaarheid.
“Ik houd zoo bijzonder veel van kip!” zeide Nell smachtend. “Ik heb grooten lust om naar beneden te gaan en om een boutje te vragen—ik geloof, dat hij het mij wel zal geven.”
Deze oneerbiedige kinderen zeiden, zooals ge reeds zult gemerkt hebben, van hun vader sprekende altijd “hij.”
“Ja, doe dat!” zeide Pip, en er schitterde iets in zijne oogen.
Nell nam een ander bord, en vertrok langzaam naar de lagere gewesten. Zij liep de eetkamer binnen onmiddellijk achter het dienstmeisje, en stond naast haar vader, haar bord achter zich houdend.
“Wel, kleine meid, wil je mij niet een handje geven? Hoe heet je?” zeide kolonel Bryant, en klopte haar vriendelijk op de wang.
Nell keek op met een schuwen, lieftalligen blik.
“Elinor Woolcot, maar iedereen noemt mij Nell,” zeide zij, en stak hare linker hand uit, daar de rechter het bord vasthield.
“Wel Nell, zijn dat nu manieren!” sprak haar vader lachend, maar hij zag haar een oogenblik ontevreden aan. “Waar is je rechter hand?”
Zij nam haar arm langzaam van haar rug weg en toonde het oude, gebarsten bord. “Ik dacht, dat u mij misschien ook een stukje kip zou willen geven,” zeide zij,—“met een pootje of een vleugel of een stukje wit vleesch zou ik al blij zijn.”
De kapitein fronste zijn voorhoofd. “Wat beduidt dat! Pip is zooeven ook hier geweest. Hebben jelui niets te eten in de kinderkamer?”
“Alleen heel dikke boterhammen!” zuchtte Nellie. Esther onderdrukte met moeite een glimlach.
“Maar jelui hebt je middageten gehad om één uur!”
“Schapenvleesch en wortelen en rijstpudding!” zeide Nellie treurig.
Kapitein Woolcot nam bijna toornig een kippebout en legde hem op haar bord.
“Ga nu heen! Ik begrijp niet, wat jelui beiden van avond hebt!”
Nellie was reeds bij de deur gekomen, en keerde toen weer terug.
“Zou u mij niet een vleugel voor Meg willen geven? Judy heeft wat van Pip gekregen, maar Meg heeft niets!” zeide zij, met zulk een smeekenden, ongelukkigen blik, dat kolonel Bryant er geheel door getroffen werd.
Haar vader beet zich op de lip, hakte met onheilspellend stilzwijgen een vleugel af, en legde dien op haar bord.
“Nu, ga nu heen, en laat ik verder geen last meer van je hebben, lieve kind!” De laatste woorden werden met groote zelfbeheersching uitgesproken. Nell’s verschijning in de kinderkamer met twee porties kip werd met uitbundige juichkreten begroet. Meg was opgetogen over haar deel, sneed een stukje er af voor Baby, en het maal werd vroolijk voortgezet.
“Waar is Bunby?” zeide Nell opeens, met een zeer schoon afgekluifd beentje tusschen haar vingers, “ik hoop toch maar, dat hij ook niet naar beneden gegaan is; ik geloof heusch, dat vader het toch niet aardig vond, vooral omdat die vreemde man er bij was.”
Maar deze kleine heer had dat werkelijk gedaan, en kwam, geheel uit het veld geslagen terug.
“Hij wilde mij niets geven,—hij zeide mij, dat ik weg moest gaan, en die vreemde man lachte, en Esther zeide, dat wij heel ondeugend waren,—maar ik heb toch een paar gebakken aardappels van de tafel buiten de deur kunnen nemen.”
Hij opende zijne vuile handjes en liet de onsmakelijke lekkernij op het servet vallen.
“Bunby, je bent een kleine vuilpoets,” zuchtte Meg, terwijl zij van haar boek opzag. Zij las altijd gedurende de maaltijden, en van het verhaal, waar zij nu aan bezig was, waren een paar hoogst beschaafde, uiterst elegante jonge meisjes de heldinnen.
“Je bent zelf een vuilpoets! Jelui hebt allemaal kip gehad behalve ik, akelige kinderen!” antwoordde Bunby kribbig, en at met groote haast zijne aardappels op.
“Neen de Generaal heeft niets gehad!” zeide Judy, en uit hare donkere oogen keek met eene plotselinge flikkering al hare oude ondeugendheid.
“Nu, nu Judy!” zeide Meg waarschuwend; zij wist maar al te goed wat die flikkering beduidde.
“O, ik zal je geen kwaad doen, lieve oudste zuster!” zeide mejuffrouw Judy, terwijl zij door de kamer danste en in het voorbijgaan Meg een tikje op het hoofd gaf. “Ik wilde alleen maar zorgen, dat die arme kleine Generaal ook een beetje plezier heeft!”
Zij tilde hem uit zijne hoogen stoel, waarin hij aan de tafel gegeten had, hard op het blad slaande met een lepel, en suiker etende in de tusschenpoozen.
“Nu zal je eens wat beleven, mijn Generaaltje!” zeide zij; en sprong met hem naar de deur.
“O, Judy, wat ga je nu beginnen?” riep Meg klagend.
“Ju-Ju!” kraaide de Generaal, terwijl hij bijna uit Judy’s armen gleed, en hem een voorgevoel van pret doorstraalde.
Zij gingen de trap af, de andere vijf hen achterna om vooral niets te verliezen, van wat er gebeuren zou. Judy ging met hem op de onderste trede zitten.
“Houdt mijn kleine vent wel van kippen, lieve kippetjes?” zeide zij arglistig.
“Kip, kip! Kip, kip!” stootte hij uit, en keek om zich heen, of hij zijne vriendjes niet ontdekte.
“Vadertje heeft er eene heele menigte, zóóveel,” zeide Judy, en zij spreidde hare armen wijd uit, om een denkbeeld te geven van het aantal, dat in haar vaders bezit was. “Ga ze maar eens gauw zoeken!”
“Kip, kip!” riep de Generaal verrukt, terwijl het hem eindelijk gelukte, op den grond te springen, “kip, kip zoeken!”
“Ga maar naar binnen!” fluisterde Judy, hem een duwtje gevende, zoodat hij in de half geopende deur der eetkamer te staan kwam; “vraag maar aan vader!”
Het kind kwam midden door de kamer op zijne dikke, onvaste beentjes aangedribbeld.
“Zijn de kinderen van avond allemaal niet wijs, Esther?” zeide de kapitein, toen zijn jongste zoon zich woest aan zijn been vastklemde en beproefde, omhoog te klimmen.
Hij keek in het kleine, vuile, ronde gezichtje. “Wel Generaal, waaraan hebben wij de eer van jou tegenwoordigheid te danken?”
“Kip, kip, kip, kip!” riep de Generaal. Hij wierp zich op handen en voeten, en begon kruipende te zoeken naar de gevederde lievelingen, die volgens Judy’s zeggen hier moesten zijn.
Maar Esther nam de lieve, kleine booswicht met het vuile gezichtje op, en bracht hem, hoewel hij stevig tegenspartelde, buiten de kamer. Bij de trap gekomen struikelde zij bijna over de rest van het troepje.
“O, jelui ondeugende kinderen, jelui stoute, lastige kinderen!” zeide zij, terwijl zij de hand uitstrekte om hen om de ooren te geven, en natuurlijk niemand raakte.
Zij ging even op de benedenste trede zitten, om één oogenblik te schaterlachen, daarop gaf zij den Generaal aan Pip over.
“Morgen,” zeide zij, opstaande en haastig het zware haar glad strijkende, waarin de handjes van den Generaal gewoeld hadden, “morgen krijgen jelui allemaal met den bezemsteel!”
Zij zagen den sleep van hare geel zijden japon weer in de eetkamer verdwijnen, en gingen langzaam naar de kinderkamer terug, om verder thee te drinken.