Читать книгу Moord in het landhuis - Fiona Grace, Фиона Грейс - Страница 11
HOOFDSTUK ZES
ОглавлениеMet een bezem in haar handen veegde Lacey de vloerplanken van de winkel waar ze nu de trotse huurder van was, en haar hart leek wel uit elkaar te barsten.
Ze had zich nog nooit eerder zo gevoeld. Alsof ze haar hele leven onder controle had, haar hele lot, alsof de toekomst voor haar voor het oprapen lag. Haar gedachten gingen alle kanten op en er vormden zich al een paar behoorlijk grote plannen. Ze wilde van de grote achterkamer een veilingkamer maken, ter ere van de droom die haar vader nooit had waargemaakt. Toen ze voor Saskia werkte was ze naar tig veilingen geweest, weliswaar aan de aankoopkant in plaats van de verkopende, maar ze was ervan overtuigd dat ze zou kunnen leren wat ervoor nodig was. Ze had ook nog nooit een winkel gerund, maar hier stond ze dan. En bovendien, alles wat de moeite waard is vereist inspanning.
Op dat moment zag ze een gestalte die langs de winkel was gelopen abrupt stilstaan en door de ramen naar haar kijken. Ze keek op van het vegen, in de hoop dat het Tom zou zijn, maar ze besefte dat de gestalte die stokstijf voor haar stond een vrouw was. En niet zomaar een willekeurige vrouw, maar een vrouw die Lacey herkende. Mager als een lat, zwarte jurk en datzelfde lange, donkere, golvende haar als Lacey. Het was haar boosaardige tweeling, de winkelbediende van hiernaast.
De vrouw stormde door de open voordeur de winkel binnen. ‘Wat doe jij hier?’ blafte ze.
Lacey zette de bezem tegen de toonbank aan en stak vol vertrouwen haar hand naar de vrouw uit. ‘Ik ben Lacey Doyle. Je nieuwe buurvrouw.’
De vrouw staarde vol walging naar haar hand, alsof die met ziektekiemen bedekt was. ‘Wat?’
‘Ik ben je nieuwe buurvrouw,’ herhaalde Lacey op dezelfde zelfverzekerde toon. ‘Ik heb net een huurcontract voor deze ruimte getekend.’
De vrouw zag eruit alsof ze net een klap in haar gezicht had gekregen. ‘Maar...’ mompelde ze.
‘Ben je de eigenares van de boetiek of werk je daar gewoon?’ vroeg Lacey, in een poging de verbijsterde vrouw weer bij haar positieven te krijgen.
De vrouw knikte alsof ze gehypnotiseerd was. ‘De boetiek is van mij. Ik heet Taryn. Taryn Maguire.’ Toen schudde ze plotseling haar hoofd, alsof ze haar verrassing overwonnen had, en ze forceerde een vriendelijke glimlach op haar gezicht. ‘Nou, wat heerlijk om een nieuwe buurvrouw te hebben. Het is een geweldige ruimte, hè? Ik weet zeker dat het gebrek aan licht ook in je voordeel zal werken, het verbergt de armoedigheid.’
Lacey weerhield zichzelf ervan om haar wenkbrauw op te trekken. Doordat ze jarenlang met de passieve agressiviteit van haar moeder had moeten omgaan, had Lacey geleerd om dat niet te doen.
Taryn lachte hard, alsof ze het dubbelzinnige compliment wilde smoren. ‘Vertel eens, hoe heb je eigenlijk een huurcontract voor deze plek gekregen? Het laatste wat ik heb gehoord is dat Stephen het ging verkopen.’
Lacey haalde alleen haar schouders op. ‘Dat was ook zo. Maar de plannen zijn gewijzigd.’
Taryn zag eruit alsof ze aan een citroen had gezogen. Haar blik schoot de hele winkel rond, de opgetrokken neus waar Lacey vandaag al mee te maken had gehad leek nog verder naar de hemel te reiken, terwijl Taryns walging steeds duidelijker werd.
‘En je gaat antiek verkopen?’ voegde ze eraan toe.
‘Dat klopt. Mijn vader zat in het vak toen ik een kind was, dus ter ere van hem volg ik hem in zijn voetsporen.’
‘Antiek,’ herhaalde Taryn. Het was duidelijk dat de gedachte aan een antiekwinkel naast haar chique boetiek haar niet beviel. Ze fixeerde haar blik als een havik op Lacey. ‘En dat is toegestaan? De oceaan over vliegen en een winkel beginnen?’
‘Met het juiste visum wel ja,’ verklaarde Lacey koel.
‘Dat is... interessant,’ antwoordde Taryn, die duidelijk haar woorden zorgvuldig koos. ‘Ik bedoel, als een buitenlander in dit land een baan wil, dan moet het bedrijf bewijzen dat er niemand van Britse komaf is om de functie te vervullen. Ik ben gewoon verrast dat dezelfde regels niet op het runnen van een eigen bedrijf van toepassing zijn...’ De minachting in haar toon werd steeds duidelijker. ‘En Stephen heeft het net aan jou verhuurd, een vreemde, zomaar? Nadat de winkel pas twee dagen geleden leeg kwam te staan?’ De beleefdheid waar ze zichzelf eerder toe had gedwongen leek snel te vervagen.
Lacey besloot om het niet te laten oplopen.
‘Het was echt een mazzeltje. Stephen was toevallig in de winkel toen ik kwam rondsnuffelen. Hij was er kapot van dat de vorige huurder het in de steek had gelaten en hem met heel veel rekeningen had achtergelaten, en ik denk dat alles precies op zijn plek viel. Ik help hem, hij helpt mij. Dat moet het lot zijn.’
Lacey zag dat het gezicht van Taryn rood was geworden.
‘Het lót?’ schreeuwde ze, en de passieve agressiviteit veranderde meteen in agressie. ‘Het lót? Ik heb al maanden een deal met Stephen dat hij als de winkel beschikbaar zou zijn het pand aan mij zou verkopen! Ik was van plan om mijn winkel uit te breiden door de zijne over te nemen!’
Lacey haalde haar schouders op. ‘Nou, ik heb het niet gekocht. Ik huur het. Ik weet zeker dat hij dat plan nog steeds in gedachten heeft, om het aan jou te verkopen wanneer de tijd daar is. De tijd is nu gewoon nog niet daar.’
‘Dit is niet te geloven!’ jammerde Taryn. ‘Je komt hier binnenwaaien en zet hem onder druk voor een huurovereenkomst? En hij ondertekent het binnen een paar dagen? Heb je hem bedreigd? Heb je voodoo op hem uitgeoefend?’
Lacey hield voet bij stuk. ‘Je zult het aan hem moeten vragen waarom hij heeft besloten om het aan mij te verhuren in plaats van het aan jou te verkopen,’ zei ze, maar in gedachten voegde ze eraan toe: misschien omdat ik een aardig persoon ben?
‘Je hebt mijn winkel gestolen,’ besloot Taryn.
Toen stormde ze weg en sloeg de deur achter zich dicht. Haar lange, donkere haar zwaaide achter haar aan terwijl ze ervandoor ging.
Lacey besefte dat haar nieuwe leven niet zo idyllisch zou zijn als ze had gehoopt. En dat haar grap over dat Taryn haar boosaardige tweeling was in feite was uitgekomen. Nou, daar kon ze maar één ding aan doen.
Lacey sloot de voorkant van de winkel af, walste doelbewust de weg af naar de kapper en beende toen regelrecht naar binnen. De kapster, een roodharige, zat werkeloos door een tijdschrift te bladeren in een duidelijk rustige periode tussen klanten.
‘Kan ik u helpen?’ vroeg ze, en ze keek Lacey aan.
‘Het is tijd,’ zei Lacey vastberaden. ‘Tijd om voor kort haar te gaan.’
Dat was ook een droom waarvoor ze nooit moedig genoeg was geweest om hem te vervullen. David had van haar lange haar gehouden. Maar ze wilde echt geen seconde langer op haar boosaardige tweeling lijken. De tijd was gekomen. Tijd om de schaar erin te zetten. Tijd om alles wat de oude Lacey was geweest van zich af te werpen. Dit was haar nieuwe leven en ze zou haar eigen nieuwe regels volgen.
‘Weet je zeker dat je het kort wilt hebben?’ vroeg de vrouw. ‘Ik bedoel, je lijkt vastberaden, maar ik moet het vragen. Ik wil niet dat je er spijt van krijgt.’
‘O, ik weet het zeker,’ zei Lacey. ‘Als ik dit eenmaal heb gedaan, dan heb ik drie van mijn dromen in evenzoveel dagen uit laten komen.’
De vrouw grijnsde en greep haar schaar. ‘Goed dan. Driemaal is scheepsrecht!’